In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die betrokken is in een procedure betreffende de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van zijn minderjarige zoon. Verzoeker had op 18 februari 2022 een mondelinge behandeling gehad, waarbij hij mr. J.B. de Groot als raadsheer had gewraakt. Het wrakingsverzoek werd echter niet op de juiste wijze ingediend, aangezien dit enkel door een advocaat kan gebeuren. Verzoeker kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft dit niet gedaan. Hierdoor werd hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek.
De procedure begon met een aanhangige zaak onder nummer 200.299.917/01, waarin verzoeker werd bijgestaan door mr. G. Demir. Na de mondelinge behandeling op 18 februari 2022, waarin de raadsheren D.J.M. van de Voort, J.B. de Groot en K.A.M. van Os-ten Have aanwezig waren, diende verzoeker een email in waarin hij mr. J.B. de Groot wraakte. De griffie van de wrakingskamer heeft verzoeker op 21 februari 2022 geïnformeerd dat zijn verzoek niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat hij de gelegenheid had om dit te herstellen. Ondanks deze waarschuwing heeft verzoeker geen actie ondernomen, wat leidde tot de beslissing van de wrakingskamer om hem niet-ontvankelijk te verklaren.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling het wrakingsprotocol van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden toegepast, waarin staat dat in zaken waarin de partij zich verplicht moet laten vertegenwoordigen, het wrakingsverzoek door een advocaat ingediend moet worden. Aangezien verzoeker dit niet heeft gedaan, werd hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking.