ECLI:NL:GHARL:2022:2715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
21-003888-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging met zware mishandeling en veroordeling voor rijden onder invloed van cocaïne en alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van de bedreiging van een verbalisant met zware mishandeling, omdat niet voldaan was aan het bewijsminimum van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De aangifte van de benadeelde partij, die als hoofdagent van politie optrad, vond onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisant niet voldeed aan de eisen van bewijsvoering, waardoor de verdachte van dit feit werd vrijgesproken.

Daarnaast is de verdachte wel veroordeeld voor het rijden onder invloed van cocaïne en alcohol. Het hof legde een taakstraf op van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte had op 27 januari 2020 een personenauto bestuurd terwijl zij onder invloed was van deze stoffen, wat de verkeersveiligheid in gevaar bracht. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als verpleegkundige in het buitenland werkt en verantwoordelijkheid nam voor haar handelen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het feit dat de schade had veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003888-20
Uitspraak d.d.: 8 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 27 augustus 2020 met parketnummer 18-100683-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat voor het onder 2 tenlastegelegde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren dient te worden opgelegd. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 600,- wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. C.E. Hok-A-Hin, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van 27 augustus 2020 ter zake van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging met zware mishandeling en de onder 2 tenlastegelegde overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opgelegd. Tot slot heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 27 januari 2020 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] , in zijn hoedanigheid als hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door terwijl zij, verdachte, als bestuurder optrad van een personenauto, en/of terwijl haar door die [benadeelde partij] , een als zodanig herkenbare agent, (een) stopteken(s) was/waren gegeven is ingereden of afgereden op die [benadeelde partij] en/of (vervolgens) met voornoemde personenauto die [benadeelde partij] heeft geraakt;
2.
zij op of omstreeks 27 januari 2020 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol en/of cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in haar bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 0,60 milligram per milliliter alcohol en/of 210 microgram cocaïne per liter bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde

Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van het tweede lid van artikel 342 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Ingevolge het tweede lid van artikel 344 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, door de rechter worden aangenomen op enkel een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Genoemde bepaling maakt geen uitzondering voor feiten die tegen de opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd.
Het hof stelt met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde het volgende vast. [benadeelde partij] heeft ter zake van dit feit aangifte gedaan. Deze aangifte is geen proces-verbaal als bedoeld in het tweede lid van artikel 344 Sv en een dergelijk proces-verbaal, op ambtseed opgemaakt door aangever met daarin opgenomen zijn bevindingen ter zake van het tenlastegelegde, bevindt zich ook niet bij de stukken. De aangifte, die om te kunnen komen tot een bewezenverklaring gelet op het bewijsminimum ondersteuning behoeft, vindt onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Verbalisant [verbalisant] heeft in een proces-verbaal onder meer gerelateerd dat hij met aangever ter plaatse is gekomen, maar heeft de tenlastegelegde handelingen niet zelf waargenomen omdat hij toen niet meer aanwezig was. Zijn verklaring heeft weliswaar betrekking op de context waarbinnen de tenlastegelegde handelingen volgens aangever hebben plaatsgehad, maar bieden onvoldoende concrete steun voor de tenlastegelegde handelingen. Voor zover [verbalisant] heeft verklaard dat hij aangever even later heeft horen zeggen dat hij zojuist voor de auto weg moest springen, omdat hij anders aangereden zou zijn door de bestuurster, geldt dat dit deel van zijn relaas te herleiden is tot dezelfde bron, namelijk aangever. Voorts neemt het hof in aanmerking dat deze verklaring van horen zeggen afwijkt van de verklaring van aangever, die zegt dat hij daadwerkelijk is aangereden door verdachte. Nu de aangifte geen steun vindt in overige bewijsmiddelen, zoals constateringen betreffende letsel of schade, noch anderszins, is met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde niet voldaan aan het bewijsminimum van het tweede lid van artikel 342 Sv. Dit brengt met zich dat het hof niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde komt en verdachte mitsdien van dit feit zal vrijspreken wegens onvoldoende wettig bewijs.

Bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij op 27 januari 2020 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol en cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in haar bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 0,60 milligram alcohol per milliliter bloed en 210 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 27 januari 2020 een personenauto bestuurd terwijl zij onder invloed was van cocaïne en alcohol. Door in die toestand aan het verkeer deel te nemen heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van haar medeweggebruikers, in gevaar gebracht en haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 25 februari 2022. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met hetgeen verdachte en haar raadsvrouw met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte ter zitting hebben aangevoerd. Verdachte is als verpleegkundige werkzaam in het buitenland en is speciaal voor de behandeling van deze zaak bij het hof naar Nederland gereisd. Verdachte heeft ter terechtzitting verantwoordelijkheid genomen voor haar handelen. Zij heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het bewezenverklaarde feit en is zich bewust van het kwalijke van haar handelen.
Verdachte heeft voor het geval dat zij zou worden veroordeeld, aansluitend vakantie opgenomen zodat zij een eventuele werkstraf zo snel mogelijk kan en wil verrichten. Verdachte is voor de reclassering te bereiken via haar advocaat.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een passende bestraffing. De voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dient als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 8 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.