ECLI:NL:GHARL:2022:2690

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.286.253
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag en omgangsregeling na scheiding van ouders met huiselijk geweld en de impact op de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verzoeken van een moeder en een vader met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling van hun kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.P. Gerrits, verzocht om met het gezag over de kinderen te worden belast, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. R. Kamphuis, een omgangsregeling wilde vaststellen. De zaak is bijzonder gecompliceerd door de achtergrond van huiselijk geweld en de impact daarvan op de kinderen, die in Syrië zijn geboren en in Nederland zijn opgegroeid.

Het hof heeft in zijn beschikking de eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland vernietigd, waarin het verzoek van de moeder om met het gezag over de kinderen te worden belast was afgewezen. Het hof oordeelde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was dat de moeder met het gezag werd belast, gezien de onveilige situatie die de vader voor de kinderen vertegenwoordigde. De kinderen hebben in het verleden veel trauma's opgelopen, wat hun ontwikkeling en welzijn ernstig heeft beïnvloed. Het hof heeft vastgesteld dat omgang met de vader op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen, die zich moeten kunnen richten op hun herstel en ontwikkeling zonder de druk van omgang met de vader.

De vader heeft aangegeven open te staan voor contact met de kinderen, maar het hof benadrukt dat dit contact op een later moment moet plaatsvinden, wanneer de kinderen daar zelf aan toe zijn. Het hof heeft de vader aangeraden deel te nemen aan psycho-educatie om beter inzicht te krijgen in de belevingswereld van de kinderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, dat de belangen van de kinderen vooropstelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.253
(zaaknummers rechtbank Gelderland 368580 en 372805)
beschikking van 7 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Kamphuis te Nijmegen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van het geding tot 20 mei 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 31 januari 2022 met daarbij gevoegd het rapport van de raad van 26 januari 2022;
  • een journaalbericht van mr. Kamphuis van 7 februari 2022 met begeleidende brief van diezelfde datum, en
  • een journaalbericht van mr. Gerrits van 7 februari 2022.
1.3.
De zaak is op verzoek van partijen schriftelijk afgedaan.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1.
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 20 mei 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2.
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over het gezag en de (on)mogelijkheden van contact tussen de vader en de kinderen:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [plaats1] (Syrië), en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 te [plaats1] (Syrië),
en iedere verdere beslissing aangehouden.
2.3.
De raad heeft in zijn rapport geadviseerd de moeder met het gezag over de kinderen te belasten en de vader het recht op omgang te ontzeggen voor de duur van één jaar, omdat omgang anderszins in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen is.
2.4.
Namens de moeder is in het journaalbericht van 7 februari 2022 verzocht om conform het advies van de raad te beslissen.
2.5.
Namens de vader is in de brief van 7 februari 2022 naar voren gebracht dat de vader zich neerlegt bij de adviezen van de raad. Hoewel de vader graag contact met de kinderen wil, meent hij dat dit contact niet moet worden afgedwongen via een gerechtelijke procedure. Als de kinderen in de toekomst behoefte hebben aan welke vorm van contact dan ook met hun vader, dan staat hij hiervoor open. Dit contact en de opbouw daarvan kan plaatsvinden op de manier en in het tempo zoals de kinderen dat willen. De vader hoopt dat de moeder hierin een constructieve rol speelt en deze boodschap op een geschikt moment ook aan de kinderen kenbaar maakt, zodat zij zich in de toekomst vrij genoeg voelen om contact te zoeken.
2.6.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het gezag
2.7.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor het verzoek van de moeder om haar met het gezag over de kinderen te belasten. Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.8.
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
2.9.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in 2015 met hun moeder naar Nederland gekomen. Zij waren op dat moment 11 en 7 jaar oud. De moeder is met de kinderen bij de vader gaan wonen, die op dat moment al een woning in Nederland had. Hoewel de vader ontkent dat sprake is geweest van huiselijk geweld in de periode dat zij samen hebben geleefd, hebben de moeder en de kinderen hier een andere beleving van. De kinderen verklaren regelmatig getuige te zijn geweest van het huiselijk geweld tussen de ouders en [de minderjarige1] zegt dat zij ook zelf slachtoffer is geweest van huiselijk geweld door de vader. De moeder heeft uiteindelijk met de kinderen de woning verlaten en is met hen naar een vrouwenopvang gegaan. Daar hebben zij langere tijd gewoond. In augustus 2020 heeft de moeder een zwaar ongeluk gehad, waardoor de kinderen een maand zonder hun moeder in de vrouwenopvang hebben gewoond. In mei 2021 is de moeder gaan samenwonen met haar nieuwe partner. Voor de kinderen heeft dit tot gevolg gehad dat zij weer moesten verhuizen en naar een nieuwe school moesten.
2.10.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben zeer veel meegemaakt in hun jonge leven, waardoor zij vastlopen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling, veel stress en spanning ervaren en regelmatig gevoelens van onveiligheid naar voren komen. Vooral over het psychisch welbevinden van [de minderjarige1] zijn zorgen. De opgelopen trauma’s en de stress hebben in het verleden geleid tot automutilatie en suïcidale gedachten. Op dit moment heeft [de minderjarige1] nog steeds depressieve gevoelens. Het gevoel van onveiligheid en de dreiging van fysiek en verbaal geweld door de vader in het verleden maken dat [de minderjarige1] nog steeds intensieve hulp nodig heeft.
2.11.
Om alle gebeurtenissen te kunnen verwerken is het voor de kinderen van groot belang dat zij rust krijgen en in een stabiele omgeving opgroeien. De kinderen ervaren de vader als zeer onveilig en willen hem op dit moment niet in hun leven. Alleen al het idee dat de vader vanuit zijn gezagspositie invloed kan uitoefenen op belangrijke beslissingen in hun leven brengt spanning en een gevoel van onveiligheid met zich. Ook contacten tussen de ouders zullen bij de moeder spanningen opleveren en die zullen een negatieve weerslag op de kinderen hebben. Vanwege de vele gebeurtenissen die de kinderen hebben meegemaakt, hun kwetsbaarheid en hun extra behoefte aan rust, stabiliteit en voorspelbaarheid, is het hof met de raad van oordeel dat het anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder met het gezag over de kinderen wordt belast. Voor de kinderen zal dit rust geven, omdat de vader geen invloed heeft op belangrijke beslissingen in hun leven, duidelijk is dat hun perspectief bij de moeder ligt en dat dit in de toekomst niet ter discussie kan worden gesteld. De grief van de moeder slaagt dan ook.
Ten aanzien van de omgangsregeling
2.12.
Verder ligt ter beoordeling aan het hof voor het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.13.
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
2.14.
Zoals hiervoor al is overwogen, hebben de kinderen veel meegemaakt. Het hof sluit zich aan bij het advies van de raad dat omgang op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen is.
Voor de kinderen is het belangrijk dat zij zich volledig en ongehinderd kunnen richten op de verwerking van alle gebeurtenissen in het verleden. Daarvoor is rust en stabiliteit van belang. De kinderen zeggen op overtuigende wijze dat er op dit moment geen ruimte is voor omgang met de vader. Het hof acht het in het belang van de kinderen zij nu eerst de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Pas als de kinderen – na de verwerking van alle gebeurtenissen – open staan voor omgang met de vader, zal omgang ook daadwerkelijk mogelijk zijn.
Daarnaast is voor omgang nodig dat de vader de belevingswereld van de kinderen beter leert begrijpen. De vader heeft het huiselijk geweld steeds ontkend. De vader zal moeten begrijpen en aanvaarden dat de kinderen hier een andere beleving van hebben en hem als onveilig ervaren. Pas als de vader de zich kan voorstellen wat er bij de kinderen leeft en hij de kinderen de erkenning geeft die zij nodig hebben, zal er ruimte ontstaan voor omgang. De raad heeft in dat kader psycho-educatie geadviseerd.
2.15.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof op dit moment geen omgang mogelijk en kan ook niet worden vastgesteld wanneer wel omgang zal kunnen plaatsvinden. De kinderen zullen hierin het tempo moeten bepalen. De vader kan in de tussentijd deelnemen aan psycho-educatie. Daarnaast kan hij de spullen van de kinderen die nog bij hem liggen afgeven aan de kinderen. Deze spullen zijn onderdeel van de identiteit van de kinderen omdat hun herinneringen daaraan verbonden zijn. Het teruggeven van deze spullen aan de kinderen is een (eerste) stap om het vertrouwen in de vader te herstellen.
2.16.
Gelet op het voorgaande zal het hof het hoger beroep van de vader verwerpen. De derde grief van de vader in het incidenteel hoger beroep faalt dan ook.

3.De slotsom

3.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking, voor zover het verzoek van de moeder om haar met het gezag over de kinderen te belasten is afgewezen, vernietigen en beslissen als volgt. Het hof zal het incidenteel hoger beroep van de vader verwerpen.
3.2.
Het hof zal de proceskosten in het principaal en het incidenteel hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende :
in het principaal hoger beroep
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2020, voor zover daarin het verzoek van de moeder om haar met het gezag over de kinderen te belasten is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag aan de moeder toekomt over:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [plaats1] (Syrië), en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 te [plaats1] (Syrië);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep
verwerpt het hoger beroep van de vader;
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in het incidenteel hoger beroep
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.B. de Groot en H. van Loo, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 7 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.