De beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift geen gronden bevat en de gemachtigde dit verzuim niet binnen de daarvoor gegeven termijn heeft hersteld.
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de kantonrechter het beroep niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren. De gemachtigde voert hiertoe onder meer aan dat hij de verzuimbrief, waarin de gemachtigde in de gelegenheid wordt gesteld alsnog de gronden van het beroep in te dienen, niet heeft ontvangen.
3. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, sub d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Indien niet is voldaan aan dat vereiste kan het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. Het hof stelt vast dat het beroepschrift van 25 augustus 2020 geen gronden bevat. In het dossier bevindt zich een (kopie)brief van 18 november 2020, waarin de gemachtigde wordt gewezen op het verzuim de gronden van het beroep in te dienen en in de gelegenheid wordt gesteld binnen vier weken na dagtekening van de brief alsnog gronden in te dienen.
Niet blijkt uit een stempel, aantekening of anderszins, dat deze brief aan de gemachtigde is verzonden. Gelet hierop en mede in het licht van het ontbreken van een deugdelijke verzendadministratie bij de rechtbank, kan aldus niet worden vastgesteld dat de gemachtigde in de gelegenheid is gesteld om het verzuim om de gronden van beroep op te geven te herstellen. De kantonrechter heeft het beroep daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen. Ter beoordeling van het hof staat nu de beslissing van de officier van justitie.
5. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 240,- voor: “als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden”. Deze gedraging zou zijn verricht op 8 mei 2020 om 19:46 uur op de Vierlingsbeekseweg in Overloon met het voertuig met kenteken [kenteken] .
6. De gemachtigde stelt dat de betrokkene van mening is dat de ambtenaar onvoldoende heeft gerelateerd voor vaststelling van de vermeende gedraging. Zo is er geen foto van de gedraging beschikbaar, beschikt de betrokkene over een carkit en heeft hij een houder voor zijn mobiele telefoon. Onder die omstandigheden is de verklaring van de ambtenaar incompleet en niet afdoende, aldus de gemachtigde. De ambtenaar heeft niet vermeld wat zijn positie was ten opzichte van het voertuig, terwijl hij voorts niet heeft vermeld hoe hij heeft vastgesteld dat het om een mobiel elektronisch apparaat ging. Weliswaar heeft het hof vaker overwogen dat niet van een ambtenaar wordt verlangd dat merk en type worden genoteerd, maar volgens de gemachtigde is dit wel gewenst vanuit zorgvuldigheidsoogpunt.
7. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor onder meer een gedraging die door deze ambtenaar zelf is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Een ambtsedige verklaring is daarvoor niet vereist. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
8. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat onder meer de volgende gegevens:
“Ik (…) stond te tanken toen ik het ingevoerde voertuig, al rijdend, langs zag rijden. Bestuurder had zijn telefoon in de rechterhand. De bestuurder keek naar de telefoon en bediende deze. (…)”
9. Het hof ziet in wat de gemachtigde (namens de betrokkene) heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar. Die heeft bij het vastleggen van het relaas niet alleen gebruik gemaakt van standaardtekstblokken, hetgeen overigens op zichzelf genomen ook geen aanleiding vormt om daaraan te twijfelen, maar daar ook specifieke waarnemingen aan toegevoegd. De gemachtigde merkt daarnaast terecht op dat het noteren van het type en merk van de telefoon niet verplicht is om de gedraging vast te kunnen stellen. Dat de ambtenaar dit niet heeft genoteerd, is niet zodanig onzorgvuldig te noemen, dat moet worden getwijfeld aan zijn verklaring. De omstandigheid dat een foto van de gedraging ontbreekt, doet die twijfel evenmin ontstaan. Dit betekent dat de gedraging op grond van de inhoud van het zaakoverzicht kan worden vastgesteld.
10. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Als op dit punt een verweer wordt gevoerd, zal de officier van justitie of de rechter daarop uitdrukkelijk moeten beslissen en zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting moeten vragen.
11. De verklaring van de ambtenaar, inhoudende dat hij de bestuurder niet heeft staande gehouden, omdat zij stilstonden bij een tankstation om te tanken, biedt zonder meer voldoende basis voor het oordeel dat zich in dit geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Een nadere toelichting is niet vereist. De ambtenaar mocht volstaan met het bekeuren op kenteken. Dit betekent dat de sanctie terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de betrokkene als kentekenhouder, is opgelegd. De klacht faalt.
12. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep ongegrond verklaren.
13. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786).