ECLI:NL:GHARL:2022:2613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
21-002130-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de bewezenverklaring van diefstal met geweld, afpersing en diefstal door middel van valse sleutel in het jeugdstrafrecht met oplegging van een PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2003, was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld, afpersing en diefstal door middel van valse sleutels, gepleegd in vereniging. De rechtbank had een PIJ-maatregel opgelegd, die het hof in hoger beroep bevestigde, maar met een aanvulling op de strafoplegging. Het hof nam de strafmaatoverwegingen van de rechtbank over en vulde deze aan met de uitkomsten van gedragsdeskundig onderzoek. De rechtbank had eerder de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gelast, maar het hof besloot deze niet te gelasten. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel rechtvaardigen. De verdachte had een gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens en er was een hoog recidiverisico vastgesteld. Het hof concludeerde dat behandeling in een gesloten setting noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002130-21
Uitspraak d.d.: 5 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 20 april 2021 met parketnummer 16-233127-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-114193-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T.S. van der Horst, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 20 april 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte wegens – kort gezegd – diefstal met geweld, afpersing en diefstal door middel van valse sleutels, alle drie in vereniging gepleegd, een PIJ-maatregel opgelegd waarvan tevens de dadelijke uitvoerbaarheid is gelast. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte gelast. Voorts is de vordering tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf afgewezen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist, met uitzondering van de strafoplegging. Het vonnis waarvan beroep wordt daarom bevestigd met, ten aanzien van de bewezenverklaring, aanvulling van gronden. Nu het hof voor wat betreft de strafoplegging tot een andere beslissing komt dan de rechtbank zal het hof om proceseconomische redenen opnieuw beslissen over het beslag, de vordering van de benadeelde partij en de vordering tenuitvoerlegging.

Aanvulling van gronden

In aanvulling op de in het vonnis gehanteerde bewijsmiddelen overweegt het hof dat in de verklaring van aangever [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris op 26 oktober 2021 wordt bevestigd dat ‘NN2’ verdachte betreft. Aangever heeft in dit verhoor immers aangegeven destijds bij de politie naar waarheid te hebben verklaard. Voorts heeft aangever bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zowel medeverdachte [medeverdachte] als verdachte [verdachte] heeft herkend op de zitting in eerste aanleg. Hij heeft aangegeven daar “heel zeker” over te zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte dezelfde maatregel zal worden opgelegd als door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft bepleit, in geval het hof niet tot vrijspraak komt, dat volstaan kan worden met een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij
geweld is gebruikt jegens het slachtoffer. Zij stormden zijn woning binnen waarbij ze hem
aan de kant duwden, bedreigden met een mes en op zijn gezicht stompten. Het is voor het
slachtoffer een bijzonder beangstigende ervaring geweest dat hij op klaarlichte dag is
beroofd in zijn vertrouwde leefomgeving, zo blijkt uit de slachtofferverklaring die het
slachtoffer ter zitting heeft afgelegd. Hij voelt zich niet meer veilig in zijn eigen woning en
in de omgeving daarvan. Nog steeds schrikt hij elke keer als de deurbel gaat. Het slachtoffer
heeft een licht autistische beperking, waardoor de overval mogelijk een nog grotere impact
op hem heeft gemaakt. Juist op de plek waar je je veilig zou moeten voelen, je eigen woning, voelt aangever zich nu onveilig.
Daarnaast hebben verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer onder bedreiging van een mes twee kettingen die hij om had laten afdoen en meegenomen. In elk geval één van die
kettingen was voor het slachtoffer van emotionele waarde. Ook hebben zij het slachtoffer onder bedreiging van een mes zijn ontgrendelcodes laten opnoemen waardoor zij geld
konden afschrijven van zijn rekening. Hierdoor heeft verdachte er blijk van gegeven geen
enkel respect te hebben voor de eigendom van anderen.
Naast fysieke en psychische schade voor het slachtoffer brengen dergelijke misdrijven tevens gevoelens van afschuw en onbegrip bij de omwonenden met zich mee en versterken in hoge mate de gevoelens van angst en onveiligheid bij de samenleving als geheel.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij alleen heeft gedacht aan zijn eigen
geldelijke gewin. Hier komt bij dat verdachten planmatig te werk zijn gegaan. Eerst is via
internet contact gezocht met het slachtoffer, zodat zij een reden hadden om bij hem aan te
bellen. Daarnaast waren bankrekeningen van derden al geregeld, waarnaar het geld van
verdachte kon worden overgemaakt. Verdachte en de medeverdachte hebben dus goed
nagedacht over het plan en de uitvoering van de overval, maar hebben niet stil gestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21
november 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een openlijke
geweldpleging en dat hij in een proeftijd liep. Dat heeft de verdachte er kennelijk niet van
weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapporten:
- Een de verdachte betreffend rapport van een Klinisch Multidisciplinair onderzoek van de
observatieafdeling [observatieafdeling] van 25 maart 2021, opgemaakt door [kinder- en jeugdpsychiater] ,
kinder- en jeugdpsychiater, en [GZ-psycholoog 1] , GZ-psycholoog, beiden verbonden aan
de observatieafdeling van forensisch consortium adolescenten (ForCa), welk advies door
[GZ-psycholoog 1] ter terechtzitting nader is toegelicht, dat onder meer - zakelijk weergegeven
- het volgende inhoudt.
Verdachte en zijn ouders hebben geweigerd mee te werken aan het onderzoek. De
geformuleerde overwegingen in het rapport zijn derhalve gebaseerd op de collaterale
informatie en de klinische observatie.
Uit de beschikbare collaterale informatie en de klinische observatie komt verdachte naar
voren als een onveilig gehechte, inadequaat opgevoede, bijna achttienjarige jongen met een
gestagneerde identiteits- en morele ontwikkeling. Door de onveilige gehechtheid heeft hij
geen eigen identiteit noch een gezond geweten kunnen ontwikkelen. Daarnaast is er
- vastgesteld op zesjarige leeftijd - in classificerende zin nog steeds sprake van een
aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd beeld (ADHD) waarbij
elementen van spanning zoekend gedrag worden gezien. Dit heeft geleid tot een verstoring
van de sociaal-emotionele ontwikkeling die zich heeft geuit in faalangst en vermoedelijk ook
een negatief zelfbeeld als gevolg van een lage frustratietolerantie en matige impulsiviteit.
Deze constellatie van factoren heeft vermoedelijk geleid tot de eveneens vastgestelde
oppositionele-opstandige stoornis, naast een lage frustratietolerantie met name gekenmerkt
door het vaak ruzie maken met gezagsfiguren en weigeren te voldoen aan hun verzoeken.
Voorts is er in ieder geval vanaf het elfde jaar sprake van in de loop der tijd in ernst
toenemend regel- en grensoverschrijdend gedrag, waarbij inmiddels wordt voldaan aan de
criteria van een lichte normoverschrijdende gedragsstoornis. Concluderend kan gezegd
worden dat er bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met
antisociale trekken. Deze chronische ontwikkelingsstoornissen waren ook aanwezig ten tijde
van het ten laste gelegde. Er is vanuit de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling sprake van
een doorwerking van de pathologische elementen zoals hierboven beschreven, maar de mate van doorwerking is niet duidelijk geworden. Dit leidt ertoe dat onderzoekers zich onthouden
van een concreet advies aangaande de toerekenbaarheid van het huidige ten laste gelegde.
Onderzoekers schatten het recidiverisico in als hoog. Verdachte heeft op grond van de
stoornissen een beperkte impulscontrole en frustratietolerantie en is geneigd tot spanning
zoekend gedrag. Hij gebruikt middelen die de impulscontrole mogelijk verder kunnen
verminderen. Er zijn geen beschermende factoren, behalve dat verdachte nog niet verhard
lijkt te zijn en buiten het thuismilieu (binnen een orthopedagogisch klimaat) positief te
beïnvloeden is.
Om het recidivegevaar te beperken en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling te bevorderen
is het nodig dat verdachte behandeld wordt. Tijdens het onderzoek wordt gezien dat
verdachte positief reageert op een structurerende aanpak met oog voor zijn behoeften. Met
een dergelijke aanpak laat hij zich sturen en begeleiden. Omdat de problematiek ernstig en
pervasief is en de loyaliteit aan zijn ouders sterk, is een langdurige klinische behandeling
nodig om een eigen identiteit en een gezond geweten te gaan opbouwen. De vastgestelde
pathologie die mede door de beperkingen in de regulerende functies sterk raakt aan de
persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte, vraagt om een intensieve en langdurige
behandeling. Gelet op het mislukken van eerdere ambulante trajecten met intensieve
begeleiding en voorwaarden en de contextuele risicofactoren, met daarbij inachtneming van
het huidige ten laste gelegde in combinatie met het hoge recidiverisico, menen onderzoekers
dat opvoeding en behandeling noodzakelijk zijn om het risico op herhaling te verminderen
binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank neemt deze bevindingen over.
- Een de verdachte betreffend rapport van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE)
van 1 april 2021, opgemaakt door [medewerker SAVE] , medewerker SAVE, welk advies door
haar ter terechtzitting nader is toegelicht. Daaruit blijkt dat SAVE zich aansluit bij de
conclusies uit het Klinisch Multidisciplinair onderzoek.
- Een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de

Raad) van 1 april 2021, opgemaakt door [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker, welk advies door haar ter terechtzitting nader is toegelicht. Daaruit blijkt dat de Raad zich aansluit bij de conclusies uit het Klinisch Multidisciplinair onderzoek.

Met betrekking tot de geadviseerde maatregel overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte wordt veroordeeld voor misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De deskundigen hebben bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van
de geestvermogens vastgesteld die ook bestond ten tijde van het bewezenverklaarde.
Naar het oordeel van de rechtbank beschikt verdachte over weinig probleembesef of
zelfinzicht. Dit baart de rechtbank ernstig zorgen, nu verdachte immers ernstige feiten heeft
begaan. Dit geldt te meer nu verdachte het ten laste gelegde heeft begaan terwijl hij in een
proeftijd liep. De kans op herhaling acht de rechtbank, met de deskundigen, dan ook groot.
De deskundigen hebben naar voren gebracht dat behandeling in een gesloten setting voor
langere duur de enige mogelijkheid is voor verdachte om zich ervan te weerhouden opnieuw
strafbare feiten te plegen. Een dergelijke setting biedt hem tevens de omgeving voor de
meest gunstige ontwikkeling. De rechtbank volgt de deskundigen in hun oordeel en acht
oplegging van de maatregel noodzakelijk voor een zo gunstig mogelijke verdere
ontwikkeling van verdachte.
Het verweer van de raadsman om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, wordt verworpen. De rechtbank overweegt dat oplegging van een voorwaardelijke PIJ- maatregel met verplichte hulpverlening geen optie is, nu verdachte onvoldoende open staat voor hulpverlening en behandeling. Eerder ingezette hulpverlening heeft geen verandering of verbetering opgeleverd. Hierbij weegt mee dat verdachte en zijn ouders er onvoldoende blijk van hebben gegeven open te staan voor de noodzakelijk geachte behandeling. Bij een dergelijk, gedurende het gehele proces gebleken, consistent gebrek aan probleembesef en behandelmotivatie heeft de noodzakelijke behandeling van verdachte als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of maatregel naar het oordeel van de rechtbank geen goede kans van slagen.
Alles afwegend acht de rechtbank het passend en geboden verdachte een PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Ondanks dat de ernst van de feiten het opleggen van een jeugddetentie zou rechtvaardigen,
oordeelt de rechtbank dat een zo spoedig mogelijke aanvang van de PIJ-maatregel prevaleert. De rechtbank zal daarom geen jeugddetentie opleggen.
In aanvulling op het voorgaande overweegt het hof het volgende.
In de fase van het hoger beroep is aanvullend gedragskundig onderzoek gedaan, waaraan zowel verdachte als zijn ouders hebben meegewerkt. De conclusies van dit nieuwe onderzoek komen in hoofdlijnen overeen met voornoemde conclusies uit eerdere rapportage. In het Pro-Justitia rapport van 17 maart 2022 komt psychiater [psychiater] tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een stoornis in het gebruik van cannabis en van een normoverschrijdend-gedragsstoornis. Zijn cognitieve vermogens zijn gemiddeld tot laagbegaafd ontwikkeld. Verdachtes zelfbepalende houding, met antisociale cognities en dito gedrag, het bagatelliseren met achterstanden in zijn morele ontwikkeling en zijn gebrek aan empathische vermogens, bepalen zijn persoonlijkheidsontwikkeling in ongunstige zin, zodat van een (bedreigde) persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken kan worden gesproken. Volgens de psychiater is het risico op recidive bij onveranderde omstandigheden hoog. De psychiater concludeert dan ook dat verdachte zich verder zou moeten ontwikkelen in een positief sturend en stimulerend leefklimaat en adviseert derhalve een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundige acht alternatieven voor ambulante behandeling niet haalbaar gelet op het afbreukrisico, mede vanwege de wantrouwende basishouding van verdachte en zijn ouders.
De GZ-psycholoog [GZ-psycholoog 2] onderschrijft in haar rapport van 17 maart 2022 de diagnose en de inschatting van het recidiverisico door de psychiater. Volgens de psycholoog heeft verdachte een intensieve klinische behandeling nodig om de scheefgroei in zijn persoonlijkheid bij te sturen. Verdachte toont geen probleeminzicht en ziet zelf de noodzaak van behandeling niet in, waardoor er een dwingend justitieel kader in de vorm van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de bevindingen en conclusies van voornoemde deskundigen te twijfelen en neemt deze over.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan, voor zover thans van belang, de rechter bevelen dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alhoewel de redactie van artikel 77za Sr zulks in het midden laat, moet uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat de hier gecreëerde mogelijkheid van dadelijke uitvoerbaarheid alleen kan worden bevolen in het kader van een (deels) voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf of maatregel en derhalve niet in het kader van de door het hof op te leggen – onvoorwaardelijke – PIJ-maatregel. Ook is in artikel 77s Sr, anders dan in artikel 77w Sr ten aanzien van de maatregel betreffende het gedrag, geen bepaling opgenomen dat het programma dadelijk uitvoerbaar kan worden verklaard in geval van oplegging van de – onvoorwaardelijke – PIJ-maatregel. Het hof zal dan ook – anders dan de rechtbank – de dadelijke uitvoerbaarheid van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet gelasten.

Beslag

Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze terug mogen worden gegeven aan verdachte.
De raadsman heeft zich daarbij aangesloten.
Het hof zal de teuggave aan verdachte gelasten van de voorwerpen, te weten:
telefoon, computer en JBL box.

Vordering van de benadeelde partij

De heer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een
bedrag van € 2507,50. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 7.50 aan materiële schade en
€ 2.500.- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van
de schadevergoedingsmaatregel, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel
hoofdelijk toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en daarbij verzocht te bepalen dat geen gijzeling zal worden toegepast.
Oordeel hof
Aan de benadeelde partij [slachtoffer] is door de bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreekse materiële en immateriële schade toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond
voor. De vordering zal integraal worden toegewezen. Bij de beoordeling van de immateriële schade neemt het hof net als de rechtbank tevens mee dat het slachtoffer een licht autistische beperking heeft wat met zich brengt dat het bewezenverklaarde mogelijk meer impact op hem heeft gehad dan op iemand zonder een dergelijke beperking.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk
aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is en indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal verdachte worden
veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Net als de rechtbank zal het hof in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (ex artikel 36f Sr) aan verdachte
opleggen omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het
bewezenverklaarde feit heeft toegebracht. Gijzeling zal in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte achterwege blijven.
Het hof bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de
wettelijke rente vanaf 26 februari 2020 tot de dag van volledige betaling.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 11 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uur, parketnummer 16-114193-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is het hof – met de verdediging en de advocaat-generaal – van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen, nu de tenuitvoerlegging van deze taakstraf niet opportuun is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77s, 77gg, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
telefoon, computer en JBL box.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.507,50 (tweeduizend vijfhonderdzeven euro en vijftig cent) bestaande uit € 7,50 (zeven euro en vijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.507,50 (tweeduizend vijfhonderdzeven euro en vijftig cent) bestaande uit € 7,50 (zeven euro en vijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 februari 2020.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland van 29 oktober 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer in rechtbank Midden-Nederland van 11 februari 2020, parketnummer 16-114193-19, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. R. Krijger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Schoenmakers, griffier,
en op 5 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 5 april 2022.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Zwarts, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.