ECLI:NL:GHARL:2022:2610

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
21-002289-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot moord en opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor de eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot moord en medeplegen van opzettelijk brand stichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was. De feiten vonden plaats op 11 november 2017 in Almelo, waar de verdachte samen met een medeverdachte een woning in brand stichtte. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd, maar het hof legde een lagere straf op van zes jaren en zes maanden, rekening houdend met de gewijzigde wettelijke regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling en de rol van de verdachte in het delict. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, maar het hof oordeelde dat de bewezenverklaring en de strafoplegging gerechtvaardigd waren. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd ook toegewezen tot een bedrag van € 3.014,87, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002289-19
Uitspraak d.d.: 6 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 april 2019 met parketnummer 08-770335-17 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
thans verblijvende in de P.I. [plaats] , locatie [naam locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 27 mei 2020, 2 april 2021 en 23 maart 2022 alsmede, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. V.P.J. Tuma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Overijssel heeft bij vonnis van 19 april 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, wegens – kort gezegd – de eendaadse samenloop van de misdrijven; medeplegen van een poging tot moord en medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 3.014,87, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Almelo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, terwijl die [slachtoffer] zich in haar woning (gelegen aan de [adres 1] ) bevond (en/of lag te slapen op de bovenverdieping)
- zich met (een jerrycan met een mengsel van) wasbenzine en/of terpentine en/of brandpasta, althans (een) (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof(fen) naar voornoemde woning heeft/hebben begeven en/of
- de ruit van de woonkamer (op de begane grond) van voornoemde (rijtjes)woning, heeft/hebben ingegooid/verbroken met een of meer ste(e)nen, en/of
- ( vervolgens) (een jerrycan met een mengsel van) wasbenzine en/of terpentine en/of brandpasta, althans (een) (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof(fen) door het gat in voornoemde ruit gegooid/gegoten/gesprenkeld en/of
- ( vervolgens) een brandend voorwerp, althans vuur, door het ontstane gat in de voorruit heeft gebracht/gedaan en/of (aldus) (op voornoemde wijze), voornoemd(e) middel(en) en/of vloeistof(fen) en/of de huisraad van voornoemde woning heeft/hebben aangestoken, althans open vuur in aanraking heeft/hebben gebracht met voornoemd(e) middel(en) en/of vloeistof(fen) en/of de huisraad van voornoemde woning,
tengevolge waarvan brand is ontstaan en/of voornoemde woning (deels) is af(uit)gebrand en/of tengevolge waarvan er in die woning (door aanwezige (wasbenzine en/of terpentine) dampen van dat/die middel(en) en/of (vloei)stof(fen), al dan niet in combinatie met de brand) een drukgolf en/of (vervolgens) een explosie is ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Almelo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een (rijtjes)woning (gelegen aan de [adres 1] ) immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
- zich met (een jerrycan met een mengsel van) wasbenzine en/of terpentine en/of brandpasta, althans (een) (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof(fen) naar voornoemde woning begeven en/of
- de ruit van de woonkamer (op de begane grond) van voornoemde (rijtjes)woning, ingegooid/verbroken met een of meer ste(e)nen, en/of
-(vervolgens) (een jerrycan met een mengsel van) wasbenzine en/of terpentine en/of brandpasta, althans (een) (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof(fen) door het gat in voornoemde ruit gegooid/gegoten/gesprenkeld en/of
- ( vervolgens) een brandend voorwerp, althans vuur, door het ontstane gat in de voorruit gebracht/gedaan en/of (aldus) (op voornoemde wijze), voornoemd(e) middel(en) en/of vloeistof(fen) en/of de huisraad van voornoemde woning aangestoken, althans open vuur in aanraking gebracht met voornoemd(e) middel(en) en/of vloeistof(fen) en/of de huisraad van voornoemde woning, tengevolge waarvan brand is ontstaan en/of voornoemde woning (deels) is af(uit)gebrand en/of tengevolge waarvan er in die woning (door aanwezige (wasbenzine en/of terpentine) dampen van dat/die middel(en) en/of (vloei)stof(fen), al dan niet in combinatie met de brand) een druk golf en/of (vervolgens) een explosie teweeg is gebracht,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (een) aangrenzende en/of belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] (te weten de bewoonster, die in voornoemde woning aanwezig was) en/of de in die aangrenzende en/of belendende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot moord en het opzettelijk brand stichten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de (alternatief/cumulatief) tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat het dossier geen, althans onvoldoende – betrouwbare – bewijsmiddelen bevat voor de conclusie dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat verdachte vooraf op de hoogte was van het voornemen om bij de woning aan de [adres 1] te Almelo brand te stichten en daarbij enige uitvoeringshandelingen heeft verricht. De raadsman heeft daarbij de betrouwbaarheid van de verklaringen die [medeverdachte] ter terechtzitting in hoger beroep en bij de politie op 6 mei 2021 heeft afgelegd betwist, nu deze verklaringen tegenstrijdig zijn. Daarnaast kan in de verklaring van getuige [getuige 1] een bevestiging worden gevonden voor de verklaring van verdachte. Verder acht de raadsman van belang dat het resultaat van het verrichte schoensporenonderzoek negatief is, nu tussen het profiel van de zool van de linkerschoen van verdachte en de bij de woning aan de [adres 1] in Almelo aangetroffen schoensporen geen karakteristieke overeenkomsten zijn vastgesteld die zouden kunnen leiden tot identificatie.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het dossier geen, althans onvoldoende – betrouwbaar – bewijs bevat om te komen tot de conclusie dat verdachte enige uitvoeringshandeling heeft verricht, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzondere het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 2 april 2021 en bij de politie op 6 mei 2021 een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij van iemand wiens naam hij niet wil noemen, de opdracht had gekregen om de woning aan de [adres 1] te Almelo in de brand te steken, dat hij vervolgens verdachte had benaderd met de vraag of hij tegen betaling mee wilde gaan en dat hij in de nacht van 10 op 11 november 2017 verdachte bij zijn woning had opgehaald waarna zij gezamenlijk per auto waren vertrokken en naar de woning waren gereden. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat verdachte op de hoogte was van het voornemen om brand te stichten in de woning en dat hij dit met verdachte in de auto tijdens de gereden route naar de woning had besproken. Over de uitvoeringshandelingen heeft [medeverdachte] in eerste instantie, ter zitting van het hof, verklaard dat hij degene is geweest die de woning in brand had gestoken en dat hij zowel de baksteen als de brandbare vloeistof naar binnen had gegooid. Over de rol van verdachte heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte tijdens de brandstichting wel handelingen had verricht maar verder wilde hij op dat moment niets verklaren over het concrete aandeel van verdachte.
Na deze zitting is [medeverdachte] nader door de politie gehoord en heeft hij op 6 mei 2021 in hoofdlijnen zijn ter zitting van het hof afgelegde verklaring herhaald. Hij heeft verder verklaard dat hij de voorruit van de woning met een steen had ingegooid en dat verdachte vervolgens de brandende vloeistof naar binnen had gegooid. Verder heeft hij verklaard dat hij verdachte via Telegram eerder op de hoogte had gesteld van het voornemen om brand te stichten.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep en bij (het (nader) verhoor door) de politie betwist dat [medeverdachte] hem vooraf had ingelicht over het voornemen om de woning in brand te steken. Tevens heeft verdachte betwist dat hij tijdens de brandstichting uitvoeringshandelingen heeft verricht. De verklaring van verdachte komt er – kort gezegd – op neer dat hij door [medeverdachte] was benaderd met de vraag of hij wat geld wilde verdienen door hem te vergezellen bij een rit naar Almelo. Onderweg in de auto zou verdachte gevraagd hebben wat ze zouden gaan doen in Almelo, waarop [medeverdachte] antwoordde ‘dat zie je daar wel’. Eenmaal bij de woning aangekomen zijn [medeverdachte] en verdachte uit de auto gestapt, waarbij verdachte niet zou hebben gezien dat [medeverdachte] iets bij zich had. [medeverdachte] was naar de woning gelopen en verdachte was op het pad voor de woning – met zijn rug naar de woning toe – blijven staan. Vervolgens hoorde verdachte een harde knal en zag hij dat er iets brandends naar binnen werd gegooid. Hierna is hij als eerste weggerend.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verklaringen van [medeverdachte] , die tijdens de terechtzitting van 2 april 2021 en bij de politie op 6 mei 2021 zijn afgelegd, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs zijn.
De verklaringen van [medeverdachte] op de terechtzitting van 2 april 2021 en bij de politie op 6 mei 2021 bevatten weliswaar punten waar hij meer en anders heeft verklaard, maar uit de verklaring op de terechtzitting van het hof volgt onmiskenbaar dat [medeverdachte] in eerste instantie niets over het aandeel van verdachte wilde verklaren en dat hij toen [verdachte] (hof: verdachte) de hand boven het hoofd wilde houden. Door de gestelde vragen op de terechtzitting heeft de verdachte toch telkens iets meer verteld over de rol van de verdachte bij de uitvoering van het feit. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 2 april 2021 verklaard dat verdachte op de hoogte was van het voornemen om in de woning brand te stichten, dat verdachte ook tijdens de brandstichting handelingen had uitgevoerd en dat zij de brandstichting samen hadden gepleegd. [medeverdachte] heeft vervolgens in aanvulling daarop bij de politie verklaard dat hij het raam had ingegooid en dat verdachte de brandende emmer of jerrycan naar binnen had gegooid. [medeverdachte] heeft daarbij aangegeven dat hij verdachte niet meer de hand boven het hoofd wil houden. Dat [medeverdachte] niet uit zichzelf gelijk volledig over het aandeel van verdachte heeft verklaard, maar pas nadat het hof, de advocaat-generaal en de verbalisanten specifieke vragen aan hem hebben gesteld, doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af. Temeer nu [medeverdachte] zichzelf niet heeft gespaard en uitgebreid en gedetailleerd over zijn eigen, grotere rol heeft verklaard.
Het hof stelt voorts vast dat de verklaringen van [medeverdachte] , anders dan die van verdachte, op essentiële onderdelen steun vindt in andere (objectieve) bewijsmiddelen.
Uit het dossier blijkt dat er op 10 november 2017 tussen [medeverdachte] en verdachte WhatsApp contact is geweest. [medeverdachte] heeft rond 23:22 uur onder de naam [naam] een bericht gezonden aan [verdachte] , zijnde verdachte, met de vraag of hij € 100,- wil verdienen en of hij dan op Telegram komt. Vervolgens heeft [medeverdachte] verdachte even na middernacht, inmiddels 11 november 2017, opgehaald in zijn woonplaats, waarna zij samen weg zijn gereden. In het navigatieprogramma Maps op de telefoon van [medeverdachte] is op 10 november 2017 het adres [adres 1] in Almelo ingevoerd. In de telefoon van [medeverdachte] zijn een tekstuele aanwijzing in de richting van de [adres 1] en de melding dat de bestemming is bereikt, aangetroffen. Vervolgens zijn [medeverdachte] en verdachte midden in de nacht met verhoogde snelheid per auto de woonwijk, waarin ook de [adres 1] is gelegen, uitgereden en zijn zij drie minuten na de brandmelding met twee aanstekers en twee overhevelpompen in de kofferbak en een jerrycan op de vloer van de achterbank van de auto, in de nabijheid van de plaats delict aangehouden.
Uit het proces-verbaal van het forensisch brandonderzoek kan worden afgeleid dat er stukken trottoirband door een raam aan de voorzijde van de woonkamer naar binnen zijn gegooid. Vervolgens is er brandbare vloeistof in de woonkamer gebracht en opzettelijk aangestoken door vuur in de woonkamer te brengen.
Uit het dossier blijkt verder dat de auto waarin [medeverdachte] en verdachte zijn aangetroffen, eerder die avond is geflitst voor een snelheidsovertreding. Dat gebeurde om 01:42 uur op de [adres 2] in Almelo. De [adres 2] te Almelo is gelegen in de directe omgeving van de woning aan de [adres 1] . Ook blijkt uit het dossier dat het navigatieprogramma Maps op de telefoon van [medeverdachte] op 02:24 uur is gestopt en dat [medeverdachte] en verdachte rond 02:48 uur door verbalisanten zijn aangehouden.
Deze bewijsmiddelen ondersteunen de verklaringen van [medeverdachte] . Het hof acht daarbij van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij en [medeverdachte] naar de woning zijn gereden en vervolgens in één keer naar de woning zijn gelopen, terwijl [medeverdachte] heeft verklaard dat zij in de richting van de woning zijn gereden, vervolgens hebben staan roken, daarna een taakverdeling hebben gemaakt en dat zij – voor de brandstichting – nog bij de woning zijn gaan kijken. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment dat [medeverdachte] en verdachte in de directe omgeving van de woning zijn geflitst (01:42 uur) en het moment dat [medeverdachte] en verdachte worden aangehouden (02:48 uur), is het hof van oordeel dat dit tijdsverloop (wel) past bij de verklaring van [medeverdachte] . Verdachten zijn immers bijna één uur in de buurt van de woning aan de [adres 1] geweest.
Voorts acht het hof het door verdachte geschetste alternatieve scenario – inhoudende dat hij niet heeft gezien dat [medeverdachte] spullen naar de woning heeft meegenomen, hij op het pad voor de woning is blijven staan en dat hij, nadat hij glasgerinkel hoort, als eerste bij de woning is weggerend – niet aannemelijk geworden.
Hierbij is van belang dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat [medeverdachte] aan hem vroeg of hij € 100,- wilde verdienen. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij niet weet waarvoor hij die € 100,- zou hebben gekregen. Het hof acht het niet aannemelijk dat [medeverdachte] verdachte tegen betaling heeft meegevraagd enkel omdat hij gezelschap in de auto nodig had. Verder acht het hof ook niet aannemelijk dat verdachte niet gezien zou hebben dan wel zich niet zou herinneren dat [medeverdachte] spullen uit de auto naar de woning heeft meegenomen. Uit het dossier blijkt dat er een jerrycan en vijf flessen met brandbare vloeistoffen bij de woning zijn aangetroffen, alsmede dat er stukken trottoirband zijn gebruikt om de ruit van de woning te breken. Een hoeveelheid die [medeverdachte] in elk geval niet in een keer zelf zou kunnen dragen richting de woning. Dit klemt temeer nu verdachte heeft verklaard dat zij in één keer naar de woning zijn gelopen.
Verder acht het hof van belang dat de verklaring van verdachte – inhoudende dat hij op pad voor de woning is blijven staan en dat hij als eerste is weggerend – geen steun vindt in het dossier. Immers, uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat hij zag dat er twee jongens bij de woning stonden, dat één jongen voor het raam links naast de voordeur in de tuin van woning stond en dat de andere jongen op het pad naar de woning stond. Verder blijkt uit de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] dat de twee jongens achter elkaar renden en dat de jongen die achteraan rende langer dan de voorste jongen was. Verdachte heeft terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij langer is dan [medeverdachte] . Uit het voorgaande leidt het hof af dat het juist verdachte is geweest die de getuige [getuige 1] voor het raam bij de woning heeft gezien en dat [medeverdachte] toen op het pad voor de woning stond, zoals [medeverdachte] ook heeft verklaard. Dit vindt ook enige steun in het resultaat van het vergelijkend schoensporenonderzoek tussen het profiel van de zolen van de schoenen van verdachte en het schoenspoor dat in de tuin (links naast het tegelpad) voor de woning is aangetroffen. Weliswaar zijn er geen of onvoldoende karakteristieke overeenkomsten vastgesteld die kunnen leiden tot identificatie, maar uit het onderzoek blijkt wel dat het profiel en de maat van het afgenomen schoenspoor aangetroffen in de tuin voor de woning overeenkomsten vertoont met het profiel en de maat van de linkerschoen van verdachte.
Gelet op het voorgaande ziet het hof daarom geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van [medeverdachte] te twijfelen en acht het hof – anders dan de verdediging heeft betoogd – de verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar. Het hof gaat dan ook van de door [medeverdachte] geschetste gang van zaken uit.
Verder is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als medeplegen, nu het hof van oordeel is dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] . Uit de verklaringen van [medeverdachte] en de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan ook worden afgeleid dat verdachte vooraf op de hoogte was van het voornemen om bij de woning aan de [adres 1] te Almelo brand te stichten via Telegram en later in de autorit richting de woning aan de [adres 1] het verder is besproken wie wat ging doen en dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – is er naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 november 2017 samen met [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord en brandstichting. Het hof verwerpt derhalve het door de raadsman gevoerde verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks11 november 2017 te Almelo tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven,
althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
althans met dat opzet,terwijl die [slachtoffer] zich in haar woning
(gelegen aan de [adres 1]
)bevond
(en
/oflag te slapen op de bovenverdieping
)
- zich met
(een jerrycan met
een mengsel van)wasbenzine en
/of terpentine en/ofbrandpasta,
althans (een) (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof(fen)naar voornoemde woning heeft
/hebbenbegeven en
/of
- de ruit van de woonkamer
(op de begane grond
)van voornoemde
(rijtjes
)woning, heeft
/hebbeningegooid
/verbrokenmet
een of meerste
(e)nen, en
/of
-
(vervolgens
) (een jerrycan met
een mengsel van)wasbenzine en/of
terpentine en/ofbrandpasta,
althans (een) (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof(fen)door het gat in voornoemde ruit gegooid/gegoten/gesprenkeld en/of
-
(vervolgens
) een brandend voorwerp, althans vuur, door het ontstane gat in de voorruit heeft gebracht/gedaan en/of (aldus) (op voornoemde wijze), voornoemd(e) middel(en) en/of vloeistof(fen) en/of de huisraad van voornoemde woning heeft/hebben aangestoken, althansopen vuur in aanraking heeft
/hebbengebracht met voornoemd(e) middel(en) en/of vloeistof(fen) en/of de huisraad van voornoemde woning,
tengevolge waarvan brand is ontstaan en
/ofvoornoemde woning
(deels
)is
af(uit
)gebrand
en/of tengevolge waarvan er in die woning(door aanwezige (wasbenzine en/of terpentine)dampen van dat/die middel(en) en/of (vloei)stof(fen), al dan niet in combinatie met de brand) een drukgolf en/of (vervolgens) een explosie is ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
/of
hij op
of omstreeks11 november 2017 te Almelo tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht
en/of een ontploffing teweeg heeft gebrachtin een
(rijtjes
)woning
(gelegen aan de [adres 1]
)immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn medeverdachte
(n)
- zich met
(een jerrycan met
een mengsel van)wasbenzine en
/of terpentine en/ofbrandpasta
, althans (een) (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof(fen)naar voornoemde woning begeven en
/of
- de ruit van de woonkamer
(op de begane grond
)van voornoemde
(rijtjes
)woning, ingegooid
/verbrokenmet
een of meerste
(e)nen, en
/of
-
(vervolgens
) (een jerrycan met
een mengsel van)wasbenzine en
/of terpentine en/ofbrandpasta
, althans (een) (zeer) licht ontvlambare (vloei)stof(fen)door het gat in voornoemde ruit gegooid/gegoten/gesprenkeld en
/of
-
(vervolgens
) een brandend voorwerp, althans vuur, door het ontstane gat in de voorruit gebracht/gedaan en/of (aldus) (op voornoemde wijze), voornoemd(e) middel(en) en/of vloeistof(fen) en/of de huisraad van voornoemde woning aangestoken, althansopen vuur in aanraking gebracht met voornoemd(e) middel(en) en/of vloeistof(fen) en/of de huisraad van voornoemde woning, tengevolge waarvan brand is ontstaan en
/ofvoornoemde woning
(deels
)is
af(uit
)gebrand
en/of tengevolge waarvan er in die woning(door aanwezige (wasbenzine en/of terpentine)dampen van dat/die middel(en) en/of (vloei)stof(fen), al dan niet in combinatie met de brand) eendrukgolf en/of (vervolgens) een explosie teweeg is gebracht,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor
(een)aangrenzende en
/ofbelendende woning
(en
), in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/oflevensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letselvoor [slachtoffer]
(te weten de bewoonster, die in voornoemde woning aanwezig was
) en/of de in die aangrenzende en/of belendende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Naar het oordeel van het hof leveren de bewezenverklaarde gedragingen een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde plaats en tijd afspelend, feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Daarom is er sprake van eendaadse samenloop van het bewezenverklaarde, wat meebrengt dat slechts één strafbepaling, de zwaarste, wordt toegepast: artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

medeplegen van poging tot moord.

en

medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Overijssel heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, mocht het hof tot een strafoplegging komen, verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest op te leggen. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat er rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de wijziging van de regeling tot voorwaardelijke invrijheidstelling ten nadele van verdachte.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt, deels in overeenstemming met hetgeen de rechtbank heeft overwogen, als volgt.
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] op 11 november 2017 schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord door middel van opzettelijke brandstichting in de woning van mevrouw [slachtoffer] . Verdachte en [medeverdachte] hebben gezamenlijk doelbewust in het holst van de nacht bij de woning, midden in een woonwijk, het raam van de woonkamer ingegooid en vervolgens in deze woning brand gesticht. Door het in brand steken van de benedenverdieping van de woning hebben de verdachten voor het slachtoffer, die tot op dat moment nietsvermoedend op de eerste etage lag te slapen, vrijwel direct een levensgevaarlijke situatie doen ontstaan. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een brand een ongrijpbaar middel is dat zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en met de daarbij ontstane rooktonwikkeling spoedig een levensbedreigende situatie oplevert. Dat het in haar slaap overvallen slachtoffer ternauwernood wakker is geworden en haar huis nog heeft kunnen ontvluchten is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Bovendien heeft verdachte dit feit gepleegd in de woning van het slachtoffer, terwijl een woning bij uitstek een plek zou moeten zijn waar men veilig is en zich ook veilig voelt. Uit de verklaring van de aangeefster blijkt dat de handelingen van verdachte en [medeverdachte] zeer beangstigend zijn geweest voor haar en dat zij deze angst nu nog steeds met zich meedraagt.
Daarbij is door de brand ook direct gevaar ontstaan voor de woningen van bewoners die zich naast de in brand gestoken woning bevonden terwijl de bewoners daarvan lagen te slagen, zich onbewust van het dreigende gevaar.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben een kille, onverschillige en meedogenloze houding getoond door de wijze waarop zij deze daden hebben begaan en er vervolgens vandoor zijn gegaan zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen van hun daden. Het doelbewust in brand steken van de woning van iemand die nietsvermoedend ligt te slapen in zijn of haar eigen bed getuigt van de koelbloedigheid bij deze verdachten, die er blijkbaar niet voor terugschrikken om willekeurige mensen in levensgevaar te brengen en hun mogelijke dood op de koop toe te nemen.
Het hof heeft tevens gelet op de inhoud van het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 februari 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder gewelds- en Opiumwetdelicten. Deze eerder opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts blijkt uit de documentatie dat verdachte niet eerder voor soortgelijke ernstige delicten als die in de onderhavige zaak met politie of justitie in aanraking is geweest.
Het hof is van oordeel dat – mede gelet op wat hiervoor is overwogen en de aard en ernst van het bewezenverklaarde – de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, zoals door de rechtbank is opgelegd, in beginsel passend en geboden is.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat in het voordeel van verdachte rekening moet worden gehouden met het feit dat met ingang van 1 juli 2021 en derhalve na het wijzen van het vonnis door de rechtbank, de regeling is gewijzigd inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling. De inhoudelijke behandeling bij het hof stond eerder gepland voor 2 april 2021, hetgeen betekent dat een afronding van de zaak vóór de inwerkingtreding van de voornoemde wetswijziging reëel was. Dat de inhoudelijke behandeling destijds niet is doorgegaan is niet aan verdachte te wijten. Onder de nieuwe regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling komt deze straf overeen meteen gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en vier maanden.
Het hof weegt verder ook mee dat de rol van verdachte vergeleken met de rol van [medeverdachte] kleiner was. Verdachte was immers niet de initiatiefnemer en hij had ook geen opdracht van iemand gekregen.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en negen maanden passend en geboden.
Het hof constateert met de raadsman dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Als uitgangspunt heeft volgens vaste jurisprudentie te gelden dat een strafzaak waarin een verdachte voorlopig gehecht is (geweest), binnen zestien maanden afgerond moet zijn met een einduitspraak De aanvang van de redelijke termijn in hoger beroep wordt gevormd door het instellen van het appel op 24 april 2019. Het arrest van het hof wordt gewezen op 6 april 2022. Tussen het instellen van het hoger beroep op 24 april 2019 en het arrest van het hof op 6 april 2022 is derhalve een periode van bijna drie jaren verstreken. Het hof zal de overschrijding compenseren door op de in beginsel passend geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en negen maanden, drie maanden in mindering te brengen.
Concluderend zal het hof verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.014,87 (bestaande uit een bedrag van
€ 14,87 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Materiële schade
Wat betreft de gevorderde materiele schadevergoeding is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 14,87, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit het bedrag dat de benadeelde partij heeft moeten betalen voor een door de huisarts voorgeschreven medicijn.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Verdachte heeft samen met een ander in het holst van de nacht een raam van de woning van de benadeelde partij met een steen ingegooid en vervolgens in de woning van de benadeelde partij brand gesticht. De benadeelde partij lag op dat moment te slapen en werd wakker van het geluid. Zij liep vervolgens naar beneden, zag dat haar woning in de brand stond en raakte in paniek. Haar man was op dat moment in het buitenland. Uit de stukken, waaronder het schadeonderbouwingsformulier, blijkt dat het incident voor de benadeelde partij een erg traumatische ervaring was. Verdachte heeft daarbij het veiligheidsgevoel en het vertrouwen in de medemens van de benadeelde partij ernstig aangetast. De benadeelde partij is iedere dag nog bang. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, acht het hof, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, de vordering tot het genoemde bedrag billijk en daarom toewijsbaar.
Conclusie
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.014,87,-, bestaande uit € 14,87 aan materiële schade en
€ 3.000,- aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, behoudens artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren en
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.014,87 (drieduizend veertien euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 14,87 (veertien euro en zevenentachtig cent) aan materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.014,87 (drieduizend veertien euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 14,87 (veertien euro en zevenentachtig cent) aan materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 november 2017.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. K.J.C. Geeve en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.B.T. Renes, griffier,
en op 6 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.