ECLI:NL:GHARL:2022:261

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
200.299.568/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wisseling van pleeggezin en de noodzaak van uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die eerder de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder steunt het verzoek van de vader, terwijl de GI verweer voert en de vader niet-ontvankelijk wil verklaren.

De procedure in eerste aanleg begon met een beschikking van de kinderrechter op 27 augustus 2021, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De vader en moeder hebben samen het gezag over de minderjarige, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedomgeving, waaronder fysieke en verbale agressie tussen de ouders en een gebrek aan emotionele beschikbaarheid. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 16 december 2021 gehouden, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoeding van de minderjarige niet zijn afgenomen, zelfs niet na een periode van verblijf bij een zorgboerderij. De ouders hebben niet gewerkt aan hun persoonlijke problematiek en de opvoedingsvaardigheden zijn onvoldoende gebleken. Het hof concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de minderjarige en dat de verzoeken van de vader om beëindiging of bekorting van de uithuisplaatsing terecht zijn afgewezen. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en de zaak benadrukt de noodzaak van een gedegen evaluatie van de opvoedingscapaciteiten van de ouders voordat een thuisplaatsing kan worden overwogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.568/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 178887 en 180062)
beschikking van 13 januari 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. A.A. Tahavol te Baarn,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder](de moeder),
wonende te [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 augustus 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 1 september 2021;
- het verweerschrift van 4 oktober 2021 met bijlagen(n);
- een brief van de GI van 26 november 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 8 december 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam1] en [naam2] namens de GI;
- de moeder.
[naam1] heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2020. Zij oefenen samen het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
Sinds 4 augustus 2020 staat [de minderjarige] , in eerste instantie voorlopig, onder toezicht van de GI. Gelijktijdig met de voorlopige ondertoezichtstelling is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing afgegeven voor een (netwerk) pleegzorgplaatsing bij oma en opa vaderszijde. Deze machtiging is verlengd tot 20 november 2020.
3.3
Bij beschikking van 23 oktober 2020 van de rechtbank Noord-Nederland heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 23 oktober 2021 en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 4 mei 2021. [de minderjarige] verblijft op dat moment nog in een netwerkpleeggezin.
3.4
Op 3 januari 2021 zijn de ouders samen met [de minderjarige] opgenomen in het ouder-kind huis [naam3] voor een ouderschapsbeoordeling.
3.5
Bij beschikking van 26 mei 2021 van de rechtbank Noord-Nederland heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 22 juni 2021. Sindsdien woont [de minderjarige] in zijn huidige pleeggezin.
3.6
Bij tussenbeschikking van 18 juni 2021 van de rechtbank Noord-Nederland heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 september 2021 en het verzoek ten aanzien van de overige duur (tot 23 oktober 2021) aangehouden.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 23 oktober 2021. Het verzoek van de vader tot beëindiging of bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing, dan wel het verzoek inzake geschilbeslechting in de uitvoering van de ondertoezichtstelling, is afgewezen.
3.8
Bij beschikking van 12 oktober 2021 van de rechtbank Noord-Nederland heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 23 oktober 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening van pleegzorg verlengd tot
23 januari 2022. Het verzoek ten aanzien van de overige duur (tot 23 oktober 2022) is aangehouden.
3.9
De vader woont sinds mei 2021 bij zorgboerderij [naam4] . Sinds de zomervakantie van 2021 wonen de ouders daar samen. De ouders zien [de minderjarige] twee uur per week onder begeleiding van [naam4] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De vader verzoekt te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd, inhoudende dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen, alsmede/dan wel te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing per direct wordt beëindigd of bekort waarbij een gedegen plan kan worden opgesteld om de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader te waarborgen, dan wel een beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie in het belang van [de minderjarige] acht.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De moeder is het eens met het verzoek van de vader in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 23 oktober 2021 verstreken. Het hof kan daarom in deze zaak alleen toetsen of de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verleend. Deze toets wordt een rechtmatigheidstoets genoemd en is gebaseerd op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.2
Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode waarover het hof moet oordelen, door de kinderrechter terecht en op goede gronden is verlengd. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter over en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.4
Uit het dossier blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedomgeving van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft op zijn jonge leeftijd al veel stress, spanningen en onveiligheid meegemaakt. De zorgen zien op de fysieke en verbale agressie tussen de ouders en op het onvoldoende bieden van (emotionele) beschikbaarheid, veiligheid, rust en stabiliteit. Uit het eindverslag van het ouder-kind huis [naam3] , waar de ouders sinds januari 2021 met [de minderjarige] verbleven en op 25 mei 2021 zijn uitgestroomd, blijkt dat het onvoldoende veilig is om de ouders zelfstandig met [de minderjarige] te laten wonen. Gedurende het verblijf bij [naam3] ontstaan er regelmatig ruzies tussen de ouders, die zich niet tot incidenten beperken maar een vast patroon hebben. Ook stellen de ouders zich onbetrouwbaar op door niet altijd eerlijk en transparant te zijn tegenover de hulpverlening en na te laten hulpverlening in te schakelen op momenten dat dat voor [de minderjarige] nodig is. Het lukt de ouders niet om het belang van [de minderjarige] boven hun eigen belang of onderlinge strijd te stellen en voor [de minderjarige] altijd emotioneel beschikbaar te zijn. Ook lukt het ze niet om de tips en adviezen over de opvoeding, zoals het creëren van rust en regelmaat, duurzaam vol te houden. Het traject bij [naam3] is voortijdig beëindigd omdat de relatie van de ouders eindigde en zij weigerden de andere ouder toestemming te geven om met [de minderjarige] bij [naam3] te blijven. De ouders wilden liever een spoeduithuisplaatsing. De ouders hebben nog niet gewerkt aan hun persoonlijke problematiek, onderlinge communicatie en hun eigen en onderlinge stabiliteit om [de minderjarige] duurzaam en stabiel te kunnen verzorgen en opvoeden.
5.5
De vader woont sinds eind mei 2021 bij zorgboerderij [naam4] , waar de moeder in de zomervakantie bij in is ingetrokken. Hier zijn de zorgen rondom [de minderjarige] niet afgenomen. Ook tijdens dit verblijf hebben de ouders regelmatig ruzie waarbij wederzijdse, verbale en fysieke, agressie voorkomt. [naam4] geeft onder meer aan dat zij een ouderschapsbeoordeling ook nodig vinden en het niet in het belang van [de minderjarige] is om de ouders de volledige opvoeding van [de minderjarige] op zich te laten nemen.
5.6
Het is onvoldoende veilig gebleken voor [de minderjarige] om zelfstandig met de ouders te wonen gelet op de ruzies, de onbehandelde persoonlijke problematiek van de ouders, het gebrek aan openheid van ouders en de verzwaarde opvoedtaak van [de minderjarige] . De ouders hebben intensieve zorg nodig om de veiligheid en stabiliteit voor [de minderjarige] te garanderen die [naam4] , hoewel het daartoe mogelijkheden ziet, niet voldoende biedt. Een intensiever traject zoals het ouder-kind huis [naam3] is ook al geprobeerd en heeft niet tot verbetering geleid. Door middel van een ouderschapsbeoordeling in gezinskliniek [naam5] in [plaats] , dat volgens de GI binnenkort wordt opgestart, moet er zicht komen op de opvoedingsvaardigheden van de ouders en op het perspectief van [de minderjarige] . Dit zal volgens de GI gaan om een gezinsopname met 24-uurs toezicht en begeleiding en daaraan gekoppelde behandelmogelijkheden. Pas na afronding van dat traject kan een gedegen afweging worden gemaakt of thuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] is. Tot die tijd is het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat hij in een pleeggezin blijft wonen. Ter zitting is overigens helaas gebleken dat [de minderjarige] niet langer bij het huidige pleeggezin kan blijven wonen en, al voorafgaand aan de plaatsing in [plaats] , wordt overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Het huidige pleeggezin is door het klachtgedrag van [de minderjarige] overbelast geraakt en kan niet (meer) tegemoet komen aan de opvoedbehoefte van [de minderjarige] . Het hof acht deze wisseling zorgelijk, gelet op het klachtgedrag van [de minderjarige] dat op ernstige problematiek duidt. De GI stelt echter terecht dat een wisseling van pleeggezin op zichzelf geen thuisplaatsing rechtvaardigt.
5.7
Op grond van voornoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de vader geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit de conclusie getrokken kan worden dat hij, al dan niet samen met de moeder, in de periode waarop het hoger beroep ziet wel in staat was om [de minderjarige] een veilige en voorspelbare opvoedingsomgeving te bieden. Het hof concludeert daarom dat de machtiging uithuisplaatsing over de periode waarvoor de maatregel gold in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk was. Dit betekent ook dat het verzoek van de vader tot onmiddellijke beëindiging dan wel bekorting van de uithuisplaatsing met opstelling van een veiligheidsplan terecht is afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 augustus 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en S. Rezel, bijgestaan door mr. L.N. Tabak als griffier, en is op 13 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.