ECLI:NL:GHARL:2022:2587

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.280.004
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van accountant voor tekortkomingen in de uitvoering van werkzaamheden en gevolgen voor belastingaangiften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de vorderingen van de appellanten, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen, zijn afgewezen. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.P. Koets, hebben de accountant, [geïntimeerde1], aangesproken op zijn tekortkomingen in de uitvoering van zijn werkzaamheden, die hebben geleid tot problemen met de Belastingdienst. De accountant heeft van 2011 tot en met 2016 de jaarrekeningen en belastingaangiften verzorgd voor de appellanten. De appellanten stellen dat de accountant niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot, wat heeft geleid tot schade in de vorm van boetes en extra kosten voor herstelwerkzaamheden door andere adviseurs. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, waarop de appellanten in hoger beroep zijn gegaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de appellanten voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunt toe te lichten. Het hof heeft de argumenten van de accountant verworpen, die stelde dat de appellanten afstand hadden gedaan van hun vorderingsrecht. Het hof oordeelt dat de verklaring die door de appellanten is ondertekend bij het ophalen van de dossiers niet kan worden uitgelegd als een afstand van vorderingsrecht. Het hof heeft de tekortkomingen van de accountant in de uitvoering van zijn werkzaamheden erkend en heeft geoordeeld dat de accountant aansprakelijk is voor de schade die de appellanten hebben geleden.

Het hof heeft de vorderingen van de appellanten toegewezen, met inbegrip van de kosten van de extra werkzaamheden die door andere adviseurs zijn verricht. De accountant is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de appellanten toegewezen, waarbij het hof ook de buitengerechtelijke kosten heeft toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.280.004
zaaknummer rechtbank NL18.24723
arrest van 5 april 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante1] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats1] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante3] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats2] ,
4.
[appellant4] ,
wonend in [woonplaats1] ,
5.
[appellante5],
wonend in [woonplaats1] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante6] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats1] ,
7.
[appellant7] ,
wonend in [woonplaats2] ,
8.
[appellante8] ,
wonend in [woonplaats2] ,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante9] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats1]
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante10] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats1] ,
11.
[appellant11] ,
wonend in [woonplaats2] ,
die allen hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: ‘ [appellant] ’ in enkelvoud,
allen vertegenwoordigd door mr. J.P. Koets,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde1] bedrijfseconomisch en belastingadviesbureau,
gevestigd in [vestigingsplaats3] ,
2.
[geïntimeerde2] ,
wonend in [woonplaats3] ,
die beiden ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als verweerders,
hierna gezamenlijk te noemen [geïntimeerden] ,
vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A Reinders Folmer.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 17 april 2020 tussen partijen heeft uitgesproken.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven tevens vermeerdering van eis
  • de memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep
  • het tussenarrest van 19 oktober 2021
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die op 14 februari 2022 is gehouden, waarbij [appellant] een akte houdende de producties 67-74 heeft genomen en beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • bij brief van 21 maart 2022 heeft mr. Van Leeuwen gereageerd op de inhoud van het proces-verbaal;
  • bij brief van 28 maart 2022 heeft mr. De Vries gereageerd op de reactie van mr. Van Leeuwen en op de inhoud van het proces-verbaal.
1.2
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling gevraagd een nadere akte te mogen nemen. [geïntimeerden] heeft het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen. Het hof overweegt dat [appellant] – mede gelet op de tweeconclusieregel – ruimschoots in de gelegenheid is geweest om haar standpunt toe te lichten in respectievelijk de memorie van grieven, de memorie van antwoord in incidenteel appel, de akte houdende producties en de mondelinge behandeling. De eisen van een goede procesorde brengen naar het oordeel van het hof mee dat geen nadere aktewisseling zal worden toegestaan. Het hof zal dus arrest wijzen.
1.3
De opmerkingen van mrs. Van Leeuwen en De Vries op het proces-verbaal zijn toegevoegd aan het proces-dossier. Het proces-verbaal is een zakelijke weergave van wat op de zitting is gezegd. De opmerkingen over en weer geven geen aanleiding tot aanpassing van het proces-verbaal.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant4] (appellant 4, [appellant4] ), [appellant7] (appellant 7, [appellant7] ) en [appellante10] (appellant 11, [appellante10] ), gezamenlijk ’de gebroeders [appellant] ’, exploiteren sinds 1984 [appellante1] B.V. (appellante 1). [appellante1] B.V. kweekt en verhandelt planten. De gebroeders [appellant] zijn elk door middel van hun eigen Beheer B.V. (appellanten 3, 6 en 9) aandeelhouder en bestuurder van Gebroeders [appellant] Beheer [vestigingsplaats1] B.V. (appellante 2, hierna: Gebroeders Beheer). Deze vennootschap is door middel van Gebroeders [appellant] Handelskwekerijen B.V. (geen partij in dit geschil) bestuurder en aandeelhouder van [appellante1] B.V.
2.2
[appellante5] (appellante 5) is de echtgenote van [appellant4] . [appellante8] (appellante 8, [appellante8] ) is de echtgenote van [appellant7] . [appellante10] is aandeelhouder en bestuurder van [appellante10] B.V. (appellante 10).
2.3
[geïntimeerden] heeft voor [appellant] van 2011 tot en met 2016 werkzaamheden verricht die bestonden uit, voor zover in deze zaak relevant, het verzorgen van de jaarrekeningen en het opstellen en indienen van de belastingaangiften. [appellant] stelt kort gezegd dat [geïntimeerden] tekortgeschoten is in de uitvoering van zijn werkzaamheden door niet te handelen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot. Door deze tekortkomingen zijn voor [appellant] problemen ontstaan met de Belastingdienst, onder meer vanwege niet (tijdig) of onjuist ingediende aangiften, althans het niet vragen om uitstel daarvoor. [appellant] stelt dat hij derden heeft moeten inschakelen om de administratie weer op orde te krijgen en om (de gevolgen van) de door [geïntimeerden] gemaakte fouten in de administratie te herstellen. Deze (herstel)werkzaamheden zijn verricht door: [naam2] International Consultants B.V. ( [naam2] ), Dorresteijn Finance & Control (Dorresteijn) en Flynth adviseurs & accountants B.V. (Flynth).
2.4
[appellant] stelt dat hij door de fouten van [geïntimeerden] schade heeft geleden waarvoor [geïntimeerden] aansprakelijk is. Samengevat gaat het om door de Belastingdienst opgelegde boetes, rente, dwangbevelen en gemist belastingvoordeel en om de kosten van de (extra) werkzaamheden van [naam2] , Dorresteijn en Flynth.
2.5
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd dat [geïntimeerden] wordt veroordeeld om de schade te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
2.6
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat het hof de vorderingen zoals in eerste aanleg ingesteld en door [appellant] in hoger beroep op punten aangepast, alsnog toewijst. [geïntimeerden] wil met zijn (incidenteel) hoger beroep bereiken dat het hof, anders dan de rechtbank, zijn verweer dat [appellant] afstand heeft gedaan van het vorderingsrecht alsnog volgt en om die reden de vorderingen van [appellant] afwijst.

3.Het oordeel van het hof

Het hoger beroep van [geïntimeerden] (grief in het incidenteel hoger beroep) slaagt niet
3.1
Op 31 augustus 2016 hebben [appellant7] en [appellante8] bij [geïntimeerden] de dossiers die betrekking hadden op [appellant] opgehaald. Zij hebben toen een door [geïntimeerden] opgestelde verklaring ondertekend waarin onder meer is vermeld
:
'Middels het afgeven van deze stukken draag ik [geïntimeerde2] , geen enkele verantwoording
meer betreffende de gegevens in de dossiers en aansprakelijkstelling uit welke hoofde dan
ook.’[geïntimeerden] betoogt dat door ondertekening van die verklaring [appellant] afstand heeft gedaan van zijn vorderingsrecht en daarom niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
3.2
Het hof volgt [geïntimeerden] niet in zijn betoog. Zoals de rechtbank al overwoog, heeft het doen van afstand van een vorderingsrecht verstrekkende gevolgen. Alleen daarom al mag niet te snel worden aangenomen dat Wil en [appellante8] door het ondertekenen van de verklaring - en dat dan ook nog namens alle andere (vennootschappen van de) familieleden - definitief hebben willen afzien van een mogelijke vordering om de door hen geleden schade op [geïntimeerden] te verhalen. Dat blijkt volgens het hof ook niet uit de tekst van de verklaring. De verklaring is opgesteld toen [appellant7] en [appellante8] bij [geïntimeerden] waren om de dossiers op te halen, nadat [appellant] de overeenkomst met [geïntimeerden] op 30 mei 2016 had beëindigd en meermaals tevergeefs aan [geïntimeerden] had gevraagd om de dossiers af te geven zodat de opvolger van [geïntimeerden] , Flynth, verder kon gaan met de te verrichten werkzaamheden. Mede in de context daarvan kan de verklaring niet anders worden uitgelegd dan dat de verantwoordelijkheid voor de dossiers na afgifte niet langer op [geïntimeerden] rustte. De feiten en omstandigheden die [geïntimeerden] in zijn toelichting op zijn grief stelt, zijn mede in het licht van de gemotiveerde betwisting ervan door [appellant] , onvoldoende voor de conclusie dat [appellant7] en [appellante8] hebben begrepen of moeten begrijpen dat die verklaring verder strekte en zij daarmee - tevens namens de andere familieleden en hun vennootschappen - afstand deden van hun recht om mogelijke schade in de uitvoering van de werkzaamheden door [geïntimeerden] in de toekomst van [geïntimeerden] te vorderen. Van een gerechtvaardigd vertrouwen door [geïntimeerden] op een eventueel gewekte schijn van volmachtverlening is ook geen sprake, alleen al niet omdat [geïntimeerden] vanwege zijn werkzaamheden er van op de hoogte was dat er nog twee andere broers met hun echtgenotes en hun vennootschappen actief betrokken waren bij de bedrijfsvoering van de diverse vennootschappen. Het incidenteel hoger beroep slaagt niet.
Het hoger beroep van [appellant] – verwijten aan [geïntimeerden]
3.3
De verwijten die [appellant] aan [geïntimeerden] in hoger beroep maakt zijn de volgende:
 [geïntimeerden] is tekortgeschoten in het tijdig en correct opstellen van de jaarrekeningen en het tijdig en volledig overdragen van zijn werkzaamheden (aan Dorresteijn en Flynth) ten aanzien van de jaarrekeningen van [appellant] (grief I)
  • [geïntimeerden] is tekortgeschoten in het tijdig en correct opstellen en indienen van de fiscale aangiften voor [appellant] , althans het vragen van uitstel daarvoor (grief II)
  • [geïntimeerden] is tekortgeschoten in het uitvoeren van zijn werkzaamheden, door (i) niet
(tijdig en/of volledig) bezwaar te maken tegen de verschillende aanslagen en boetes en (ii) [appellant] niet van de gevraagde informatie te voorzien over aanslagen
(waardoor aanmaningen volgden) (grief III)
 [geïntimeerden] heeft buiten [appellant] om een bezwaar- en beroepsprocedure gevoerd (grief IV).
Grief I – Jaarrekening 2011
3.4
Vast staat dat [geïntimeerden] de jaarrekening over 2011 op 15 februari 2013 heeft uitgebracht. Uit het te laat opstellen van de jaarrekening is volgens [appellant] geen directe schade ontstaan. Volgens [appellant] echter heeft de rechtbank in het bestreden vonnis miskend (i) dat [geïntimeerden] de tekortkomingen ten aanzien van de fiscale aangiften ook volledig ophangt aan de gebeurtenissen in 2011-2013 en (ii) dat Flynth uiteindelijk alle jaarstukken opnieuw heeft moeten opstellen door de gebrekkige overdracht van [geïntimeerden] aan Flynth.
3.5
Het eerste punt zal hierna bij de bespreking van de grieven II, III en IV aan de orde komen. Over het andere punt overweegt het hof als volgt. Het ligt op de weg van [appellant] om concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat [geïntimeerden] tekortgeschoten is op dit punt. Vast staat dat de jaarrekening 2011 er was op het moment dat Flynth als opvolger van [geïntimeerden] de werkzaamheden - 26 mei 2016 - overnam. In de verklaring van mevrouw [naam1] van Flynth (productie 35 bij memorie van grieven) waarnaar [appellant] ter onderbouwing van zijn vordering op dit punt verwijst, verklaart [naam1] dat [geïntimeerden] langere tijd minder van zich liet horen en dat er toen toch is besloten de nog niet ingediende fiscale aangiften IB en VPB over de oudere jaren te gaan verzorgen. Volgens [naam1] was de beschikbare informatie daarvoor verre van compleet. [naam1] verklaart echter niet, en ook overigens maakt [appellant] dat niet duidelijk in de stukken en evenmin is dat af te leiden uit de talrijke overgelegde producties, dat Flynth concreet heeft aangegeven (via [appellant] ) aan [geïntimeerden] welke relevante gegevens en stukken ontbraken en waarom juist die gegevens en stukken zo cruciaal waren dat bij gebrek daarvan de noodzaak bestond om de jaarrekening over 2011 volledig opnieuw samen te stellen. Als ontbrekend stuk dat voor het opstellen van jaarrekeningen cruciaal zou zijn, heeft [appellant] in de gedingstukken slechts genoemd de specificaties van activastaten 2015, hetgeen niet de jaarrekening 2011 betreft. Het had op de weg van [appellant] gelegen om aan [geïntimeerden] kenbaar te maken welke gegevens [appellant] nodig had om van de juistheid van de door [geïntimeerden] opgestelde jaarrekening 2011 uit te kunnen gaan. Nu niet is gebleken dat dat is gebeurd, kan [geïntimeerden] niet aansprakelijk worden gehouden voor de kosten van [appellant] voor het opnieuw opstellen van de jaarrekening over 2011. Daarvoor heeft [appellant] ook in hoger beroep onvoldoende gesteld. Dat betekent dat de kosten van Flynth en Dorresteijn voor het opnieuw opstellen van de jaarrekening over 2011 niet toewijsbaar zijn nu een grondslag daarvoor ontbreekt. Aan bewijslevering komt het hof vanwege de onvoldoende onderbouwing niet toe.
Jaarrekeningen 2012-2014
3.6
[appellant] verwijt [geïntimeerden] dat de jaarrekeningen over deze jaren in het geheel niet zijn opgemaakt. [geïntimeerden] betwist dat en voert aan dat hij de jaarrekeningen wel heeft opgemaakt. Wat daarvan zij, [appellant] verbindt hier geen vordering aan omdat, zo begrijpt het hof, Flynth die kosten niet in rekening heeft gebracht. Wel stelt [appellant] dat hij ten gevolge van het niet opstellen van deze jaarrekeningen extra kosten aan [naam2] heeft moeten betalen. [naam2] was een adviseur van [appellant] die hem hielp bij de bancaire zaken en de (strategische) toekomst van het bedrijf, alsook de financiële mogelijkheden binnen en met het bedrijf. Zijn werkzaamheden voor [appellant] bestonden en bestaan uit het periodiek opstellen van begrotingen, het bijwerken van de Latest Estimate (de gerealiseerde maandcijfers in combinatie met een begroting voor de komende maanden), het bespreken van deze cijfers met [appellant] en het opstellen van memo’s hieromtrent op verzoek van de financier van [appellant] (de ING Bank). [naam2] verklaart (productie 25 bij inleidende dagvaarding en productie 42 bij memorie van grieven) uitvoerig over de manier waarop [geïntimeerden] zijn werkzaamheden niet of gebrekkig uitvoerde door geen prioriteit te geven aan zaken die daar in de visie van [naam2] wel om vroegen. [geïntimeerden] gaf, aldus [naam2] , herhaaldelijk te kennen te kampen met capaciteitsproblemen en tijdsgebrek. Volgens [naam2] schoot [geïntimeerden] zwaar tekort in het controleren van de administratie en het tijdig rapporteren van de jaarrekeningen. Als gevolg daarvan zijn veel werkzaamheden noodzakelijk geweest om dit tekortschieten van [geïntimeerden] te compenseren in de rapportage van de Latest Estimate. In het licht van die verklaring waaruit naar voren komt dat [geïntimeerden] in de visie van [naam2] kennelijk op veel meer andere punten tekortschoot dan het tijdig opmaken van de jaarrekeningen is zonder nadere toelichting, die [appellant] niet geeft, niet duidelijk dat en in hoeverre de opgevoerde extra kosten het gevolg zijn van het hier relevante verwijt: het niet (tijdig) samenstellen van de jaarrekeningen. Dit klemt temeer omdat [appellant] pas in mei 2016 de relatie met [geïntimeerden] heeft beëindigd, althans in mei 2016 de werkzaamheden van [geïntimeerden] aan Flynth heeft opgedragen en er in de periode daarvoor blijkbaar voor heeft gekozen om vanaf februari 2014 naast [geïntimeerden] ook [naam2] in te schakelen voor, weliswaar aanpalende maar andere werkzaamheden dan die van [geïntimeerden] . Dat het maandelijks opstellen en of verifiëren van de kolommenbalans waarop [naam2] zijn Latest Estimate cijfers baseerde tot het takenpakket van [geïntimeerden] behoorde, is bovendien onvoldoende gebleken.
Jaarrekening 2015
3.7
De jaarrekening 2015 voor Gebr. [appellant] Beheer heeft [geïntimeerden] uitgebracht op
8 maart 2016. [geïntimeerden] heeft niet toegelicht waarom hij de gevraagde consolidatiestaten voor de activa over 2015 desgevraagd niet heeft verstrekt en heeft ook niet betwist dat die staten cruciaal waren voor Flynth om uit te kunnen gaan van de juistheid van de door [geïntimeerden] opgestelde versie. Hoewel de versie van de winst- en verliesrekening zoals opgesteld door Flynth waar het gaat om de omzet en kostenposten vóór belasting niet buitengewoon veel lijkt te verschillen van de versie van [geïntimeerden] , is ter zitting duidelijk geworden dat [geïntimeerden] in de versie die hij heeft opgesteld ook andere onzichtbare posten heeft verwerkt.
Een ander (inhoudelijk) verwijt van [appellant] ter zake de jaarrekening 2015 betreft het ontbreken van de landbouwvrijstelling en de herinvesteringsreserve in de versie van [geïntimeerden] ter zake Gebr. [appellant] Beheer en het daarin geconsolideerde Gebr. [appellant] Waddinxveen B.V. [appellant] verwijt [geïntimeerden] dat hij niet heeft geadviseerd om van die fiscale faciliteiten gebruik te maken, althans op de mogelijkheid daartoe te wijzen. [geïntimeerden] heeft niet betwist dat deze fiscale advisering tot zijn werkzaamheden behoorde maar heeft aangevoerd dat hij [appellant] wel op deze faciliteiten heeft gewezen, maar dat [appellant] niet zou voldoen aan de voorwaarden die hieraan zijn verbonden. Nu [geïntimeerden] op geen enkele wijze heeft kunnen onderbouwen dat en wanneer hij de beschikbaarheid van deze faciliteiten heeft besproken, passeert het hof dit verweer als onvoldoende onderbouwd. Uit deze mogelijk onvoldoende fiscale advisering is op zichzelf echter geen schade voortgevloeid voor [appellant] en ook niet gevorderd.
Voor de jaarrekeningen voor de overige vennootschappen geldt dat [appellant] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom het noodzakelijk was om deze jaarrekening opnieuw samen te stellen.
De conclusie is dat grief I slechts slaagt ter zake de jaarrekening over 2015 voor de vennootschap Gebr. [appellant] Beheer B.V. en de daarin geconsolideerde vennootschappen. Uit de door [appellant] overgelegde facturen van Flynth aan [appellante1] BV leidt het hof af dat aan [appellante1] BV voor het opnieuw opstellen van deze jaarrekeningen een bedrag van in totaal
€ 15.205exclusief BTW (bestaande uit € 2.595, € 370, € 1840, € 3170, € 3485 en € 2520, € 1225 telkens exclusief 6% BTW) en derhalve € 16.117,30 inclusief BTW in rekening is gebracht voor welk bedrag [geïntimeerden] aansprakelijk is.
Grieven II, III en IV – Fiscale aangiften
3.8
Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen. [appellant] verwijt [geïntimeerden] dat hij niet of niet tijdig de belastingaangiften voor de natuurlijke personen (aangifte inkomstenbelasting, IB) en de rechtspersonen (aangiften vennootschapsbelasting, VPB) heeft gedaan. Volgens [appellant] is [geïntimeerden] daarnaast tekortgeschoten door niet (tijdig) adequate maatregelen te nemen om schade ten gevolge van de te late aangiften te voorkomen of te beperken, zoals het (tijdig) vragen van uitstel voor het indienen van aangiften of het (tijdig) indienen van bezwaar en beroep tegen (ambtshalve) opgelegde aanslagen. Daardoor heeft [appellant] schade geleden.
3.9
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat tot de opdracht van [geïntimeerden] behoorde het verzorgen van de fiscale aangiften van de rechtspersonen en de natuurlijke personen van [appellant] . In dat kader mag van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot worden verwacht dat hij die aangiften op tijd indient (aangiften IB vóór 1 april van het jaar volgend op het jaar waarover aangifte wordt gedaan, voor aangiften VPB vóór 1 juni van het jaar volgend op het jaar waarover aangifte wordt gedaan) of wanneer dat niet mogelijk blijkt, tijdig uitstel daarvoor vraagt bij de Belastingdienst. Verder mag naar het oordeel van het hof van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot worden verwacht dat hij tijdig bezwaar (en eventueel verdere stappen zoals beroep en/of verzet) maakt tegen ambtshalve opgelegde aanslagen. Voor zover [geïntimeerden] daaraan verwijtbaar niet heeft voldaan, is hij dan ook tekortgeschoten en aansprakelijk voor de schade die [appellant] daardoor heeft geleden. [geïntimeerden] voert verweer; hij meent dat hem geen verwijt te maken is. In de hiernavolgende overwegingen worden de verweren van [geïntimeerden] besproken.
Verweer [geïntimeerden] dat sprake was van onvoldoende informatievoorziening slaagt niet
3.1
[geïntimeerden] betwist niet dat hij de jaarrekening over 2011 laat heeft opgesteld en dat hij daardoor de fiscale aangiften over dat jaar ook te laat heeft ingediend. Volgens [geïntimeerden] is hem dat niet te verwijten omdat de oorzaak daarvan was dat hij bij aanvang van zijn werkzaamheden niet over de volledige informatie beschikte die daarvoor nodig was. Daarvoor was hij immers afhankelijk van zijn voorganger, Vergeer, die in gebreke bleef deze informatie te verstrekken, aldus [geïntimeerden] . Daargelaten wie de aangewezen partij was om Vergeer tot afgifte van die informatie te bewegen - [appellant] als (voormalig) opdrachtgever van Vergeer of [geïntimeerden] , partijen verschillen daarover van mening - verwerpt het hof het verweer van [geïntimeerden] als onvoldoende gemotiveerd. Als redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot lag het op de weg van [geïntimeerden] om na de constatering dat hij belangrijke gegevens, nodig om zijn werkzaamheden aan te vangen en goed te kunnen uitvoeren, miste, duidelijk te maken (hetzij aan [appellant] hetzij aan Vergeer) welke concrete gegevens en stukken het betrof en waarom hij zonder die gegevens zijn werkzaamheden niet kon aanvangen en niet goed kon uitvoeren. Dat hij dat voldoende heeft gedaan heeft [geïntimeerden] naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd aangevoerd. [geïntimeerden] zegt weliswaar dat hij meermaals bij [appellant] om informatie heeft gevraagd maar maakt niet duidelijk - bijvoorbeeld door te verwijzen naar specifiek daarop betrekking hebbende brieven of e-mails - wanneer en aan wie hij heeft aangegeven welke concrete informatie hij nodig had en waarom die informatie cruciaal was voor een goede uitvoering van zijn werkzaamheden. De producties waarnaar [geïntimeerden] in dit verband verwijst (zoals een verslag van een gesprek met [appellante8] op 2 november 2011) zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek voor de conclusie dat [geïntimeerden] er alles aan heeft gedaan om de benodigde gegevens te verkrijgen. Het verweer dat hem in dit verband geen verwijt treft is dan ook onvoldoende gemotiveerd en gaat daarom niet op. Aan bewijs komt het hof dan niet toe.
Verweer [geïntimeerden] dat uitstel niet mogelijk was slaagt niet
3.11
Omdat de opstelling van de jaarrekening over 2011 vertraagd was, zijn ook de fiscale aangiften over 2011 pas laat ingediend. [appellant] verwijt [geïntimeerden] onder meer dat hij de Belastingdienst niet tijdig om uitstel tot het doen van aangifte heeft verzocht, waartegen [geïntimeerden] aanvoert dat hij van de aangiften 2011 geen uitstel kon krijgen door het eerdere uitstelgedrag van zijn voorganger Vergeer. [geïntimeerden] doelt hiermee op de zogeheten Beconregeling (voor belastingconsulenten) en de daarin opgenomen blokkeringsregeling. Die regeling houdt in dat de Belastingdienst uitstel kan weigeren omdat een belastingconsulent in twee van de drie voorafgaande jaren niet heeft voldaan aan de uitstelregeling. Die regeling gold echter, zoals is te lezen in de door [geïntimeerden] in de memorie van antwoord aangehaalde brochure van de Belastingdienst, nog niet in 2011. Het verweer van [geïntimeerden] dat hij geen uitstel kon vragen gaat dus niet op. Overigens heeft [geïntimeerden] wel gesteld maar niet onderbouwd met stukken waaruit dat blijkt, dàt hij voor de fiscale aangiften over 2011 om uitstel heeft verzocht en/of dat de Belastingdienst geen uitstel heeft verleend. Het hof gaat er daarom vanuit dat [geïntimeerden] in strijd met wat hij als redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot had moeten doen, in gebreke is gebleven om tijdig uitstel te vragen voor de fiscale aangiften over 2011. Dat is een aan [geïntimeerden] toe te rekenen tekortkoming. Voor de daaruit voortvloeiende schade van [appellant] is [geïntimeerden] daarom aansprakelijk.
Inkeerregeling geen invloed
3.12
Vast staat dat [appellant] in 2015 een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst heeft gesloten nadat hij alsnog openheid van zaken heeft gegeven over tot dan toe buiten het zicht van de Belastingdienst gehouden omzet/buitenlands vermogen. Vast staat dat [geïntimeerden] in december 2014 op de hoogte is geraakt van het tot dan verzwegen buitenlands vermogen. De vaststellingsovereenkomst is gesloten in juni 2015. De over de jaren 2011 tot en met 2012 nog verschuldigde IB is verwerkt in de navorderingsaanslag IB 2009, zoals [appellant] onweersproken heeft gesteld. Dat hield in dat pas vanaf de aangifte IB 2013 het buitenlands vermogen moest worden opgegeven. [geïntimeerden] heeft dat niet gedaan, ten gevolge waarvan nieuwe, gecorrigeerde aanslagen zijn opgelegd. [geïntimeerden] voert aan dat hem daarvan geen verwijt treft, omdat de vaststellingovereenkomst dateert van 29 juni 2015 en de desbetreffende aangiften van daarvoor dateren. [geïntimeerden] miskent hiermee echter dat hij al vanaf december 2014 op de hoogte was van het tot dan toe verzwegen buitenlands vermogen zodat hij daarbij bij het doen van de aangiften rekening had kunnen en moeten houden. Ook in dat opzicht is [geïntimeerden] tekortgeschoten en gehouden tot vergoeding van de schade die [appellant] daardoor heeft geleden.
Uitgangspunt bij bespreking fiscale schades is productie 37
3.13
[appellant] heeft dit deel van zijn vordering gespecificeerd en onderbouwd onder meer met een overzicht van fiscale aangiften (productie 37 bij memorie van grieven). Naar het oordeel van het hof is, mede gelet op het e-mailbericht van de Belastingdienst waarbij de gegevens uit dit overzicht als bijlage zijn gevoegd (productie 67 bij de nagezonden producties voor de mondelinge behandeling), voldoende aannemelijk geworden dat (de gegevens in) dit overzicht daadwerkelijk afkomstig is van de Belastingdienst. Het verweer van [geïntimeerden] waarbij de authenticiteit van (de gegevens in) dit overzicht wordt betwist, verwerpt het hof dan ook. Het hof zal hieronder mede aan de hand van de in dat overzicht opgenomen belastingaangiften beoordelen of [geïntimeerden] toerekenbaar tekortgeschoten is en welke schade de desbetreffende vennootschap of natuurlijke persoon daardoor heeft geleden.
[appellant7] IB 2012
3.14
De aanslag betrof volgens [appellant] een ambtshalve aanslag omdat de aangifte niet althans niet tijdig door [geïntimeerden] was gedaan. [geïntimeerden] betwist dat, maar uit de productie waarnaar hij ter onderbouwing van die betwisting verwijst (productie 22 bij verweerschrift in eerste aanleg) blijkt dat de aangifte pas is ingediend op 31 augustus 2016. Dat [geïntimeerden] voor het doen van deze aangifte uitstel heeft gevraagd is gesteld noch gebleken. Het hof gaat er daarom vanuit dat [geïntimeerden] de aangifte IB 2012 voor [appellant7] niet tijdig heeft gedaan en dat dat aan hem te wijten is. De schade die daardoor is geleden, het bedrag van de verzuimboete (
€ 226), is daarom toewijsbaar.
[appellant7] IB 2013
3.15
Ook hiervoor geldt dat deze aangifte door [geïntimeerden] pas is gedaan op 23 juni 2015 en gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] tijdig uitstel heeft gevraagd. Dat is [geïntimeerden] te verwijten. De schade die [appellant] op dit punt vordert vloeit voort uit het feit dat de definitieve aanslag is gecorrigeerd omdat het buitenlands vermogen niet was verwerkt. Daarvan valt [geïntimeerden] een verwijt te maken, zoals hiervoor in 3.12 is overwogen. Bovendien heeft [geïntimeerden] op verzoeken van de Belastingdienst tot aanpassing van de aangiften niet gereageerd, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerden] niet gemotiveerd betwist. Kennelijk heeft het bezwaar van Flynth ertoe geleid dat de definitieve aanslag alsnog is aangepast, zoals [naam1] verklaart. De kosten voortvloeiend uit de betaalde invorderingsrente en kosten van vervolging, aanmaning en belastingrente zijn echter blijven staan en deze komen gelet op het voorgaande eveneens voor rekening van [geïntimeerden] . Het bedrag van
€ 1.807is dan ook in zijn geheel toewijsbaar.
[appellant7] IB 2014
3.16
De aangifte is ingediend op 11 november 2015. Dat tijdig uitstel is gevraagd is niet gebleken. Volgens [appellant] heeft Flynth tegen de definitieve aanslag bezwaar gemaakt op 17 oktober 2016. De kosten die zijn blijven staan, in totaal
€ 195, dienen gelet op het voorgaande voor rekening van [geïntimeerden] te komen.
[appellante8] IB 2013
3.17
Deze ambtshalve aangifte hangt samen met die van de fiscale partner van [appellante8] , [appellant7] , genoemd in 3.15. Het hof verwijst naar wat het in die rechtsoverweging heeft overwogen en neemt dat over. De kosten zoals gevorderd,
€ 1.134verbonden aan de invordering zijn toewijsbaar.
[appellante6] VPB 2011
3.18
Vast staat dat [geïntimeerden] deze aangifte niet heeft gedaan en ook geen uitstel heeft gevraagd wat een tekortkoming oplevert. Het daartegen door [geïntimeerden] hier herhaalde verweer dat hem dat niet is aan te rekenen omdat hij niet tijdig de stukken van Vergeer had ontvangen, slaagt niet zoals hiervoor al is overwogen (zie 3.10). [geïntimeerden] dient daarom de schade die aan zijn verwijtbaar handelen dan wel nalaten is toe te rekenen, te vergoeden. Uiteindelijk is een ambtshalve aanslag opgelegd waartegen [geïntimeerden] namens [appellant] bezwaar heeft gemaakt. [geïntimeerden] heeft niet betwist dat hij ook nadat bezwaar was gemaakt tegen de aanslag geen aangifte heeft gedaan. Uit door [appellant] overgelegde producties blijkt dat ook het door [geïntimeerden] ingestelde beroep en verzet zijn afgewezen en ongegrond verklaard omdat [geïntimeerden] wederom in gebreke bleef met het overleggen van gegevens. Ook daarmee is [geïntimeerden] tekortgeschoten. De daaruit voortvloeiende schade dient hij op grond daarvan te vergoeden.
3.19
De vraag is wat de omvang van die schade is. [appellant] stelt dat in de ambtshalve opgelegde aanslag over 2011 ten onrechte ervan is uitgegaan dat in 2011 winst is gemaakt. Volgens [appellant] is 2011 uiteindelijk een jaar geweest waarin verlies is geleden, zodat daarom geen VPB verschuldigd zou zijn geweest. Daarom vordert [appellant] als schade de volledige opgelegde aanslag. Uit de onderliggende producties blijkt echter dat de aanslag uiteindelijk op nihil is gesteld. Daarom zal het hof alleen de gevorderde verzuimboete van
€ 2.497toewijzen.
[appellante10] IB 2012
3.2
Vast staat dat [geïntimeerden] deze aangifte niet heeft gedaan, zodat een ambtshalve aanslag is opgelegd waartegen [geïntimeerden] bezwaar heeft gemaakt. Omdat, zoals blijkt uit onderliggende stukken van de Belastingdienst, de Belastingdienst herhaaldelijk tevergeefs [geïntimeerden] heeft verzocht aanvullende gegevens toe te sturen, is het bezwaar afgewezen. Ook in dat opzicht heeft [geïntimeerden] dus verwijtbaar gehandeld. De kosten van de verzuimboete van
€ 226zijn als schade ten gevolge van dat verwijtbaar handelen toewijsbaar.
[appellante10] IB 2013
3.21
Ook dit betreft een ambtshalve aanslag omdat zoals vast staat [geïntimeerden] de aangifte niet tijdig heeft ingediend noch tijdig uitstel heeft gevraagd. [geïntimeerden] heeft ook in dit opzicht dus verwijtbaar gehandeld zodat hij is gehouden de schade die voortvloeit uit het dwangbevel dat voor de ambtshalve aanslag is opgelegd aan [appellant] te vergoeden. Het gevorderde bedrag van
€ 1.397is toewijsbaar.
[appellante10] B.V. VPB 2011, 2013 en 2014
3.22
Deze aangiften zijn ingediend door [geïntimeerden] , maar pas in mei 2016. Daardoor zijn verzuimboetes verschuldigd geworden hetgeen aan [geïntimeerden] is te wijten. Tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen is [geïntimeerden] in bezwaar gegaan maar in gebreke gebleven om, ondanks aanmaning, alsnog de aangifte in te dienen, zoals blijkt uit de onderliggende stukken van de Belastingdienst. Ook het ingestelde beroep en verzet hebben tot niets geleid, omdat [geïntimeerden] ook toen heeft nagelaten de gevraagde aanvullende gegevens te verstrekken. Dat leidt er toe dat de gevorderde bedragen van
€ 1.349, € 1.257en
€ 1.334toewijsbaar zijn.
[appellante9] VPB 2011 en 2013
3.23
Vast staat dat [geïntimeerden] geen (tijdige) aangiften heeft gedaan en ook geen uitstel daarvoor heeft gevraagd. Het door [geïntimeerden] ingestelde bezwaar tegen de ambtshalve opgelegde aanslag is niet gevolgd door het alsnog doen van aangifte. De ingestelde beroep- en verzetprocedure hebben evenmin tot enig resultaat geleid omdat [geïntimeerden] in gebreke is gebleven de daarvoor benodigde gegevens tijdig te verstrekken. Dat betekent, nu over 2011 uitgaande van het gegeven dat dat jaar als verliesjaar heeft te gelden (wat [geïntimeerden] zelf kennelijk ook vond getuige zijn brief aan de Belastingdienst van 9 mei 2016), dat de aanslag van € 4.785 schade voor [appellant] is die voortvloeit uit het tekortschieten van [geïntimeerden] door niet de adequate maatregelen te nemen om de hoogte van de aanslag te beperken. Ook de andere gevorderde kosten, de belastingschade, de boete, de kosten van vervolging en betekening en de invorderingsrente zijn als schade ten gevolge van het tekortschieten van [geïntimeerden] toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de boete en kosten van aanmaning die betrekking hebben op de aangifte over 2013. Het hof zal de gevorderde bedragen
- € 14.514 en € 1.246 -toewijzen.
[appellante3] VPB 2011 en 2013
3.24
[geïntimeerden] is ook bij het verzorgen van deze aangiften toerekenbaar tekortgeschoten: de aangiften zijn, zoals blijkt uit onderliggende stukken van de Belastingdienst niet (tijdig) gedaan, [geïntimeerden] heeft niet tijdig om uitstel verzocht en ook in de ingestelde bezwaarprocedure tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen is [geïntimeerden] in gebreke gebleven met het aanleveren van gegevens. De schade die daaruit is voortgevloeid wegens boete, rente en kosten (
€ 2.947respectievelijk
€ 2.582) is toewijsbaar.
[appellant4] IB 2012 en [appellante5] IB 2014
3.25
Ook deze aangiften zijn te laat gedaan, en uitstel is niet gevraagd. Dat valt [geïntimeerden] te verwijten. De schade die daaruit voortvloeit (boete, kosten en rente,
€ 1.927respectievelijk
€ 1.016)is toewijsbaar.
[appellante1] B.V. VPB 2013
3.26
Vast staat dat [geïntimeerden] deze aangifte niet (tijdig) heeft gedaan, zoals blijkt uit brieven van de Belastingdienst van 24 september 2015 en de uitspraak op het bezwaar van 3 november 2015. Omdat de fiscale eenheid was verbroken (tussen [appellant] Beheer B.V. en [appellante1] B.V.) moest voor elk van de vennootschappen een aangifte worden ingediend. Daarvan is [geïntimeerden] op de hoogte gesteld, maar ondanks aanmaningen is hij in gebreke gebleven de aangifte alsnog in te dienen. Het bezwaar tegen de ambtshalve aanslag is ook weer wegens tekortkomingen van [geïntimeerden] , zoals is te lezen in de uitspraak op dat bezwaar van 3 november 2015, afgewezen. [geïntimeerden] stelt hier slechts tegenover dat hij met de Belastingdienst (mw Weterings) in overleg was. [geïntimeerden] licht dat verweer echter niet toe: hij maakt niet duidelijk wanneer dat overleg zou hebben plaatsgehad en waarop dat overleg precies zag. De productie (productie 43 bij memorie van antwoord) waarnaar hij in dit kader verwijst ziet op de aangifte die kennelijk alsnog - maar veel te laat, 20 juli 2016 - door [geïntimeerden] is gedaan. Daarin staat alleen te lezen - in een door [geïntimeerden] gegeven toelichting - dat mw Weterings op de hoogte is van het feit dat als gevolg van de afzondering uit de fiscale eenheid alsnog een aparte aangifte werd gedaan. Dat was toen al veel te laat en kon de daardoor ontstane schade niet meer wegnemen. De gevorderde schade wegens boete, kosten en rente van totaal
€ 7.007is daarom toewijsbaar.
[appellante1] B.V. VPB 2014
3.27
Ook deze aangifte heeft [geïntimeerden] pas op 18 augustus 2016 ingediend. De verzuimboete die is blijven staan en de belastingrente (totaal
€ 5.711) zijn als schade als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van [geïntimeerden] toewijsbaar.
Kosten extra werkzaamheden Flynth deels toewijsbaar
3.28
De kosten van Flynth voor zover die betrekking hebben op de aangiften waarbij [geïntimeerden] tekortgeschoten is zoals hiervoor telkens omschreven, zijn toewijsbaar. Dat komt neer op de volgende bedragen (aan de hand van de als productie 41 in geding gebrachte facturen):
- [appellante9] : € 2.560 + € 720=
€ 3.280exclusief BTW
- [appellante6] : € 2.135 + € 265 =
€ 2.400exclusief BTW
- [appellante1] BV: (½ x € 6.250 =) € 3.125 + 3.720 + € 840 + € 450 + (½ x € 1.120 =)
€ 560 + € 1.200 =
€ 9.895exclusief BTW en daarnaast een bedrag ad
€ 15.205exclusief BTW als hiervoor in rov 3.7 is bepaald.
Kosten extra werkzaamheden [naam3] deels toewijsbaar
3.29
In productie 27 bij inleidende dagvaarding heeft [naam3] een specificatie gegeven van zijn werkzaamheden voor C.W.F. [appellant] Beheer B.V. en de daarmee gemoeide kosten. Het hof zal slechts die kosten toewijzen die direct verband houden met het doen van de fiscale aangiften omdat alleen dat schade is die het gevolg is van het toerekenbaar tekortschieten van [geïntimeerden] zoals het hof hiervoor heeft overwogen (3.24 en 3.25). Toewijsbaar is daarom: € 641,75 en € 1.543,75 =
€ 2.185,50.
Kosten extra werkzaamheden [naam2] niet toewijsbaar
3.3
Het hof verwijst naar wat is overwogen in 3.6 en zal dit deel van de vordering afwijzen.
Hoger beroep slaagt: devolutieve werking
3.31
Omdat de grieven I (deels), II, III, IV en in het verlengde daarvan ook grief V slagen komen de verweren die [geïntimeerden] bij de rechtbank heeft gevoerd maar die de rechtbank heeft verworpen of niet heeft behandeld alsnog aan de orde, tenzij [geïntimeerden] die verweren in hoger beroep uitdrukkelijk heeft prijsgegeven. Dat heeft hij alleen gedaan voor zijn verweer dat uitsluitend de heer [geïntimeerden] (en niet ook zijn B.V.) contractspartij was van [appellant] . Het door de rechtbank verworpen verweer dat [appellant] afstand heeft gedaan van zijn vorderingsrecht en daarom niet-ontvankelijk is in zijn vordering is hiervoor bij het incidenteel hoger beroep al besproken en verworpen (3.2). Dan blijft over het beroep op schending van de klachtplicht.
Beroep op schending klachtplicht slaagt niet
3.32
[geïntimeerden] betoogt dat [appellant] te laat heeft geklaagd over de uitvoering van de opdracht door [geïntimeerden] , zodat alle rechten van [appellant] waarop hij een beroep kon doen op grond van de tekortkoming van [geïntimeerden] zijn vervallen. Het hof is van oordeel dat dit verweer niet opgaat. In de pleitnotitie in eerste aanleg heeft [appellant] dit beroep weerlegd. [appellant] stelt daar dat hij niet eerder kon klagen dan hij heeft gedaan omdat pas in de periode van eind 2016 tot eind 2017 Flynth als opvolgend adviseur - na onderzoek en na intensief contact met de Belastingdienst - bekend werd met het tekortschieten van [geïntimeerden] en de daaruit ontstane schade. Dat heeft [geïntimeerden] niet betwist. Bovendien geldt dat bij de beantwoording van de vraag of [appellant] tijdig heeft geklaagd alle betrokken belangen moeten worden meegewogen en alle relevante omstandigheden in acht moeten worden genomen. Daarbij hoort de vraag of en in hoeverre [geïntimeerden] nadeel heeft geleden doordat [appellant] niet eerder bij hem heeft geklaagd. [geïntimeerden] heeft daarover niets gesteld en daarvan is ook niet gebleken, zodat er van moet worden uitgegaan dat [geïntimeerden] geen nadeel heeft ondervonden van het feit dat [appellant] te laat zou hebben geklaagd.
Slotsom
3.33
De conclusie is dat het hoger beroep deels slaagt. Het hof zal daarom het bestreden vonnis vernietigen en de vordering van [appellant] toewijzen zoals hierna vermeld.
De buitengerechtelijke kosten zullen eveneens worden toegewezen zoals gevorderd. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat zij deze kosten heeft gemaakt.
3.34
[geïntimeerden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant] van de procedure bij de rechtbank en die van de procedure in hoger beroep. De kosten van [appellant] worden vastgesteld op:
eerste aanleg:
€ 3.946 aan griffierecht
€ 81 aan kosten voor het betekenen van de oproep/exploot
€ 3.414 aan salaris van de advocaat
hoger beroep:
€ 5.517 aan griffierecht
€ 83,38 aan kosten voor het betekenen van de dagvaarding
€ 9.834 aan salaris van de advocaat van [appellant] in het principaal hoger beroep (3 punten X tarief V)
€ 1.639 aan salaris van de advocaat in het incidenteel hoger beroep (1/2 punt x tarief V).
3.35
De gevorderde wettelijke rente en nakosten worden eveneens toegewezen zoals hierna vermeld. Ook de vordering van [appellant] tot terugbetaling door [geïntimeerden] van alles wat [appellant] op grond van het vonnis van de rechtbank aan [geïntimeerden] heeft betaald, zal worden toegewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 17 april 2020 en neemt de volgende beslissing:
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk (in die zin dat als de een betaalt de ander daarvan is bevrijd) om te betalen aan:
- [appellante1] B.V.:
€ 22.613
€ 15.205 exclusief BTW
en de buitengerechtelijke kosten van € 1.975,77
- [appellante3] :
€ 7.714,50
- [appellant4] :
€ 1.927
- [appellante5] :
€ 1.106
- [appellante6] :
€ 4.897
- [appellant7] :
€ 2.228
- [appellante8] :
€ 1.134
- [appellante9] :
€ 18.997
- [appellante10] B.V.:
€ 3.940
- [appellante10] :
€ 1.623,
alle bedragen te vermeerderen met de toepasselijke omzetbelasting en de wettelijke rente over de totaalbedragen vanaf 24 januari 2018,
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] :
eerste aanleg:
€ 3.946 aan griffierecht
€ 81 aan kosten voor het betekenen van de oproep/exploot
€ 3.414 aan salaris van de advocaat
hoger beroep:
€ 5.517 aan griffierecht
€ 83,38 aan kosten voor het betekenen van de dagvaarding
€ 9.834 en € 1.639 aan salaris van de advocaat
€ 165 aan nakosten,
al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag; als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling van € 85 aan extra nakosten als hij de kosten niet binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan [appellant] heeft betaald; als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot terugbetaling aan [appellant] van alles wat [appellant] op grond van het vernietigde vonnis aan [geïntimeerden] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [appellant] tot aan de dag van terugbetaling;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, H.K.N. Vos en J.G.A. Struycken en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.