In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een kantoorvilla, gelegen aan [adres1] 82 te [vestigingsplaats], voor het jaar 2019. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 1.685.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslagen onroerendezaakbelasting, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende een lagere waarde van € 1.304.000 bepleit en de vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar gevorderd.
Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de kantoorvilla is bepaald op € 1.750.000, gebaseerd op de huurwaardekapitalisatiemethode. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft de stelling van belanghebbende dat de waarde te hoog is, verworpen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.