ECLI:NL:GHARL:2022:2573

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
200.298.040
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouders niet-ontvankelijk in verzoek tot vaststellen zorgregeling met uithuisgeplaatste kinderen

In deze zaak hebben de ouders, de vader en de moeder, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, waarin een zorgregeling voor hun twee uit huis geplaatste kinderen was vastgesteld. De kinderen, geboren in 2013 en 2014, zijn sinds januari 2019 uit huis geplaatst en verblijven in pleeggezinnen. De ouders hebben verzocht om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen tijdens schoolvakanties en op bepaalde zaterdagen bij hen zouden verblijven.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft echter geoordeeld dat de ouders niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de GI (gecertificeerde instelling) eerst een zorgregeling moet vaststellen voordat de ouders een verzoek tot wijziging kunnen indienen. De ouders hebben nagelaten de GI te verzoeken om een zorgregeling vast te stellen, wat volgens de wet noodzakelijk is in het geval van uithuisplaatsing. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de GI in het proces van zorgregeling bij uithuisplaatsing en dat ouders eerst de juiste procedure moeten volgen voordat zij een verzoek bij de rechter indienen. De beslissing van het hof is op 24 februari 2022 uitgesproken door mr. J.H. Lieber in het openbaar, met de andere rechters P.B. Kamminga en E. de Boer aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.040
(zaaknummer rechtbank Overijssel 259848)
beschikking van 24 februari 2022
inzake
[verzoeker], verder te noemen: de vader,
en
[verzoekster], verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.P. de Jong-de Kruijf te Hardinxveld-Giessendam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de heer en mevrouw
[naam1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] ,
en
de heer en mevrouw
[naam2],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: de kinderrechter), van 2 februari 2021 en 26 april 2021. De beschikking van 26 april 2021 wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 juli 2021;
- een brief van de GI van 26 januari 2022 met een productie;
- een e-mailbericht van de GI van 31 januari 2022 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en mr. J. Voorberg, kantoorgenoot van mr. De Jong-de Kruijf;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De vader en de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] waren niet aanwezig, evenmin was er een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van onder meer:
- [de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [plaats2] , gezamenlijk te noemen: de kinderen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 11 april 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI. Bij die beschikking is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ook een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend. Daarna zijn de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van 26 april 2021 tot 11 april 2022.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in januari 2019 al uit huis geplaatst. Sinds december 2019 verblijven de kinderen in hun huidige pleeggezinnen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een zorgregeling vastgesteld inhoudende dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eens per twee weken de ene keer op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en de andere keer op zaterdag van 10.00 tot en met zondag 18.00 uur met overnachting, alsmede iedere woensdag uit school tot 's avonds 18.00 uur na het eten, bij hun ouders verblijven.
4.2
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking (naar het hof leest: te vernietigen en) te wijzigen in die zin dat in aanvulling op de vastgestelde zorgregeling [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tijdens de schoolvakanties op de woensdagen bij de ouders verblijven vanaf 10.00 uur tot en met 18.30 uur en dat zij eens per vier weken vanaf zaterdag 10.00 uur tot en met maandagochtend vóór schooltijd bij de ouders verblijven.
4.3
De GI heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In onderhavige procedure in eerste aanleg, die is gestart door de GI (in de vorm van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing) hebben de ouders een zelfstandig verzoek ingediend en de rechtbank verzocht een zorgregeling met de kinderen vast te stellen. De rechtbank heeft vervolgens in de bestreden beschikking op grond van artikel 1:265g lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een zorgregeling vastgesteld. In hoger beroep verzoeken de ouders een verruiming van de door rechtbank vastgestelde zorgregeling. Het hof is echter van oordeel dat in onderhavige zaak geen zorgregeling had kunnen worden vastgesteld en dat de rechtbank daar dan ook ten onrechte toe is overgegaan. Reeds daarop strandt het beroep. Daarvoor is het volgende redengevend.
5.2
Niet artikel 1:265g BW is van toepassing, maar artikel 1:265f BW aangezien de kinderen uit huis zijn geplaatst. Op grond van artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouders en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter kan de schriftelijke aanwijzing op verzoek van de ouders geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. De artikelen 1:264 en 1:265 BW zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter in het kader van zo’n procedure tot vervallenverklaring een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Gelet op artikel 1:265f lid 2 juncto artikel 1:265 lid 2 BW dient de GI dus eerst te beslissen op een gedaan verzoek van de ouders tot (gedeeltelijke) intrekking van de aanwijzing. Ingevolge artikel 1:265f lid 2 juncto artikel 1:265 lid 4 BW staat het niet of niet tijdig nemen van een beslissing door de GI gelijk met afwijzing van het verzoek, waarna beroep kan worden ingesteld bij de kinderrechter.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is duidelijk geworden dat er geen sprake is (geweest) van een schriftelijke aanwijzing van de GI waarbij door de GI een zorgregeling tussen de ouders en de kinderen is vastgesteld. Evenmin is gebleken dat de ouders de GI hebben verzocht een zorgregeling vast te stellen, en dat daarop geen beslissing is gekomen.
5.4
Nu de wet in geval van een ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing van een minderjarige in een speciale regeling voorziet met betrekking tot het contact tussen de ouders en de minderjarige, is het hof van oordeel dat de ouders die weg moeten volgen en hun verzoek tot het treffen van een zorgregeling aan de GI moeten voorleggen. Er bestaat geen wettelijke grondslag voor toewijzing door een rechter van het verzoek van de ouders. Het hof zal de bestreden beschikking op die grond vernietigen en de ouders alsnog niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin een zorgregeling tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de ouders is bepaald en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de ouders alsnog niet-ontvankelijk in hun zelfstandig verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.H. Lieber en E. de Boer, en is op 24 februari 2022 uitgesproken door mr. J.H. Lieber in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.