In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een terbeschikkinggestelde die zich richt tegen de afwijzing van zijn verzoek tot onderzoek naar de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. De terbeschikkinggestelde is sinds 23 jaar onderworpen aan de terbeschikkingstelling en heeft een resocialisatietraject dat momenteel goed verloopt. Hij is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 oktober 2021, die de verlenging van zijn terbeschikkingstelling met een jaar heeft goedgekeurd en het verzoek tot onderzoek naar de voorwaardelijke beëindiging heeft afgewezen. Het hof heeft de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw gehoord, evenals de advocaat-generaal, en heeft de relevante stukken in overweging genomen.
Het hof concludeert dat, hoewel de terbeschikkinggestelde positieve stappen heeft gezet in zijn resocialisatietraject, het nog te vroeg is voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling vereisen. Het hof wijst het verzoek tot onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging af, omdat de noodzakelijkheid van dit onderzoek niet is aangetoond. De terbeschikkingstelling wordt met een jaar verlengd, met de opmerking dat de terbeschikkinggestelde in de toekomst mogelijk in aanmerking kan komen voor een voorwaardelijke beëindiging, mits zijn resocialisatietraject verder succesvol verloopt.