ECLI:NL:GHARL:2022:2501

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
200.299.706
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onderbewindstelling door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden na intrekking verzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een verzoek tot onderbewindstelling van [verzoeker], die in eerste aanleg door de kantonrechter was toegewezen. Verzoekers, [verzoeker] en [verzoekster], hebben in hoger beroep gesteld dat de kantonrechter ten onrechte een onderbewindstelling heeft uitgesproken, omdat [verzoeker] op 13 maart 2021 een brief had gestuurd waarin hij verzocht om intrekking van het verzoek tot onderbewindstelling. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter deze brief had moeten opvatten als een intrekking van het verzoek, en dat er derhalve geen geldig verzoek tot onderbewindstelling meer bestond op het moment van de uitspraak. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en bepaald dat [naam1] rekening en verantwoording moet afleggen aan [verzoeker]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.706
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8872279)
beschikking van 31 maart 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [verzoeker] ,
en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [verzoekster] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. J.L. Vermeer te Rhenen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de vader] ,
en
[de broer1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de broer1] ,
en
[de broer2],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de broer2] ,
en
[de zus],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [de zus] ,
en
[naam1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [naam1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 mei 2021, zoals hersteld bij beschikking van 19 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 augustus 2021;
- een brief van [naam1] van 1 november 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren verzoekers en hun advocaat aanwezig.
De overige belanghebbenden waren niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1964 en is gehuwd geweest met [verzoekster] . [verzoeker] is de zoon van [de vader] en de broer van [de broer1] , [de broer2] en [de zus] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 12 november 2020, hebben verzoekers verzocht om een beschermingsbewind voor [verzoeker] in te stellen met de benoeming van [verzoekster] tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] en [naam1] tot bewindvoerder benoemd.
4.2
Verzoekers zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoeken het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair te bepalen dat het verzoek om [verzoekster] te benoemen als bewindvoerder wordt toegewezen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Ingevolge artikel 1:432 van het Burgerlijk Wetboek kan bewind verzocht worden door (onder andere) de rechthebbende, zijn echtgenoot en zijn geregistreerde partner dan wel andere levensgezel.
5.2
Zowel [verzoeker] als [verzoekster] komt in hoger beroep van de bestreden beschikking, maar de vraag is of [verzoekster] samen met [verzoeker] een verzoek tot onderbewindstelling heeft kunnen indienen. Ten tijde van het indienen van het verzoek door verzoekers was [verzoekster] namelijk niet meer de echtgenote van [verzoeker] . De vraag die aan het hof voorligt is of [verzoekster] aangemerkt kan worden als “andere levensgezel” in de zin van voormelde wetsbepaling.
5.3
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met “andere levensgezel” is bedoeld de persoon die in een zelfde relatie tot de rechthebbende staat als een echtgenoot. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [verzoekster] beschouwd moet worden als de “andere levensgezel” van [verzoeker] ten tijde van het indienen van het verzoek en het hof ziet geen reden [verzoekster] als zodanig aan te merken. Dit betekent dat [verzoekster] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar inleidend verzoek, maar gelet op het hierna volgende komt het hof daaraan niet toe.
Bewind
5.4
Gelet op de stukken en hetgeen is besproken op de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat de kantonrechter een beslissing heeft genomen, zonder dat er (nog) een verzoek tot onderbewindstelling aan ten grondslag lag. [verzoeker] heeft namelijk na de zitting in eerste aanleg in een brief gedateerd 13 maart 2021 (bij de rechtbank ingekomen op 17 maart 2021 en onder meer geregistreerd onder voormeld zaaknummer van de rechtbank) de kantonrechter gevraagd de aanvraag tot onderbewindstelling in te trekken. [verzoeker] werd in eerste aanleg niet bijgestaan door een advocaat en gelet op de bewoordingen in voormelde brief had de kantonrechter deze brief als een intrekking van het verzoek door [verzoeker] moeten opvatten. Dit geldt helemaal nu de brief volgens [verzoeker] is geschreven naar aanleiding van een telefoontje van een medewerkster van de rechtbank waarbij hem intrekking in overweging werd gegeven. Door de kantonrechter is dus nadien ten onrechte een onderbewindstelling uitgesproken. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 mei 2021, zoals hersteld bij beschikking van 19 augustus 2021;
bepaalt dat [naam1] rekening en verantwoording aflegt aan [verzoeker] zoals bepaald in artikel 1:445 lid 1 BW, zulks met inachtneming van het in artikel 1:446 en volgende BW bepaalde omtrent afdracht van de onder bewind staande goederen en beloning van de bewindvoerder;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en
D.J.I. Kroezen en is op 31 maart 2022 uitgesproken door mr. H. Phaff in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.