ECLI:NL:GHARL:2022:2436

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.304.246
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van de moeder. De moeder, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om de machtiging te verlengen tot 16 september 2022, omdat de kinderen in een gezinshuis verblijven en er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en de situatie van de moeder. De moeder voerde aan dat zij haar leven weer op de rit heeft en dat de kinderen bij haar willen wonen, maar de GI betwistte dit en stelde dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voldaan, en bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat is om op een verantwoordelijke manier voor de kinderen te zorgen, en dat de kinderen nog veel hulpverlening nodig hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.246
(zaaknummer rechtbank Gelderland 391389)
beschikking van 29 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.F. Jansen te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam,
ook handelend onder de naam
Jeugd Veilig Verder,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
en
gezinshuis [naam1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 7 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 december 2021;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • een e-mailbericht van de GI van 8 februari 2022 met producties;
  • een pleitnota van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • namens de moeder haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger namens de GI;
  • één van de gezinshuisouders.
De vader is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling bericht niet te zullen verschijnen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [plaats1] ,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 te [plaats1] ,
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2013 te [plaats2] ,
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2015 te [plaats3] ,
  • [de minderjarige5] , geboren [in] 2016 te [plaats3] , en
  • [de minderjarige6] , geboren [in] 2018 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 16 september 2019 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 16 september 2020. Bij beschikking van 4 september 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 16 september 2021.
3.3
Bij beschikking van 16 september 2019 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor alle kinderen, behalve [de minderjarige6] , tot 16 september 2020. De kinderrechter heeft op 24 maart 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige6] tot 16 september 2020. Bij beschikking van 4 september 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van alle kinderen verlengd tot 16 september 2021.
3.4
De kinderen verblijven nu in het gezinshuis [naam1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 16 september 2022.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter onder andere op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De moeder erkent dat er ten tijde van de uithuisplaatsing zorgen waren binnen het gezin, omdat de moeder niet op kon tegen de grillen van de vader en er om die reden sprake was van een onveilige situatie voor de kinderen. Inmiddels is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en heeft de moeder haar leven weer op de rit. De moeder is nu ook in staat om weloverwogen beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. Bij het perspectiefonderzoek is volgens de moeder ook te veel gekeken naar de interactie tussen de vader en de moeder. De moeder staat open voor opvoedondersteuning of een gezinsopname. Daarbij komt dat de kinderen weer bij de moeder willen wonen en haar missen. Het is ten slotte niet in het belang van de kinderen dat het contact met de moeder is beperkt tot één uur per maand. Er is hierbij onvoldoende aandacht voor de culturele achtergrond van de moeder en de kinderen. De moeder realiseert zich dat terugplaatsing van alle kinderen in een keer geen goed idee is, maar dit kan ook in fases gebeuren onder de huidige ondertoezichtstelling.
5.3
De GI voert verweer. De moeder laat volgens de GI een bewonderenswaardige strijdlust zien, maar er is sprake van onvoldoende leerrendement en er is geen probleeminzicht. Het lukt de moeder ook niet om te voldoen aan de voorwaarden voor thuisplaatsing. De problemen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing komen volgens de GI niet (alleen) voort uit de problemen tijdens het huwelijk van de vader en de moeder. Voor beide ouders is cultuur sensitieve hulpverlenging ingezet, maar dit is onvoldoende van de grond gekomen. De moeder heeft latere hulpverlening bovendien beëindigd. Volgens de GI ligt het perspectief van de kinderen daarom in het gezinshuis. De communicatie met de moeder verloopt moeizaam doordat de moeder nog steeds de wens heeft dat de kinderen weer thuis komen wonen. De kinderen kunnen zich daardoor niet hechten aan hun omgeving en geworteld raken in het gezinshuis.
5.4
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.5
Bij sommige van de kinderen is een voorzichtige vooruitgang in hun ontwikkeling zichtbaar, maar er is nog steeds sprake van zeer kwetsbare kinderen, die nog een lange weg hebben te gaan. Alle kinderen zullen daarbij nog veel hulpverlening nodig hebben. Daarnaast zijn er grote zorgen over de moeder. De moeder is sinds enige tijd onbereikbaar voor haar advocaat en de jeugdbeschermers en de moeder verschijnt zonder afmelding niet bij de contactmomenten met de kinderen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de moeder in staat is op een verantwoordelijke manier de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 7 september 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B. Knottnerus en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 29 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.