ECLI:NL:GHARL:2022:2435

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.303.616
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van hun verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen. De ouders, die gezamenlijk gezag hebben over de kinderen, hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen was verlengd tot 14 november 2022. De ouders stelden dat de omgang met de kinderen goed verloopt en dat zij in staat zijn om voor de kinderen te zorgen, maar het hof oordeelde dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De kinderen zijn sinds 4 juni 2019 uit huis geplaatst in een gezinshuis, waar zij de nodige hulp en ondersteuning krijgen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders weliswaar positieve stappen hebben gezet in hun ontwikkeling, maar dat zij nog niet in staat zijn om aan te sluiten bij de specifieke behoeften van de kinderen, die trauma's hebben opgelopen in de thuissituatie. Het hof heeft daarom besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de kinderen in hun veilige opvoedomgeving kunnen blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.616
(zaaknummer rechtbank Gelderland 393603)
beschikking van 29 maart 2022
inzake
[verzoeker],
en
[verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
als overige belanghebbenden zijn aangemerkt
[de gezinshuisouders],
de gezinshuisouders van de hierna genoemde kinderen [minderjarige1 t/m3] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 25 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 december 2021;
- het verweerschrift in hoger beroep van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2022 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI is een vertegenwoordiger verschenen. De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013 te [plaats2] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , tezamen ook te noemen: de kinderen.
3.2
Uit de moeder zijn nog drie andere kinderen geboren [naam1] , [naam2] en [naam3] van wie de vader niet de verwekker is.
3.3
Bij beschikking van 13 november 2017 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van 10 november 2020 tot 14 november 2021.
3.4
Bij de beschikking van 4 juni 2019 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd de kinderen uit huis te plaatsen in een gezinshuis tot 13 november 2019. De machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 10 november 2020 tot 14 november 2021.
3.5
De kinderen verblijven sedert 4 juni 2019 in een gezinshuis van [naam4] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 14 november 2022.
4.2
De ouders zijn met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor wat de verlenging van de uithuisplaatsing betreft) en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen, dan wel toe te wijzen voor de duur van maximaal zes maanden, dan wel een langere termijn als het hof juist acht, waarbij er in ieder geval naar thuisplaatsing zal moeten worden toegewerkt.
4.3
De GI voert verweer en zij verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De ouders kunnen zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen niet verenigen. Zij voeren aan dat de omgang die zij nu hebben met de kinderen goed verloopt. De omgang is echter te kort om de ouders de kans te geven om te laten zien wat hun opvoedvaardigheden zijn. Daardoor verzwakt de band met de kinderen. De ouders willen uitbreiding van de omgangsregeling. De kinderen krijgen therapie maar niet duidelijk is wanneer die therapie zal worden afgerond. Het is niet in het belang van de kinderen met de uitbreiding van de omgang daarop te wachten. De reden van de uithuisplaatsing is onduidelijk. Eerst zou sprake zijn van mishandeling, daarna van seksueel misbruik. Ook zou het gaan om de leerbaarheid van de moeder terwijl de kinderen uit huis zijn geplaatst zonder dat op de testresultaten is gewacht. De ouders ontwikkelen zich positief. Zij sluiten beter aan bij de kinderen. Zij hebben meer inzicht gekregen in hetgeen de kinderen nodig hebben en hebben steun uit hun netwerk. Het is in het belang van de kinderen dat de ouders de zorg dragen en zelf de kinderen opvoeden. Er is een sterke band tussen ouders en de kinderen en de kinderen zijn aan de ouders gehecht. Ook is er een sterke band van de kinderen met de andere drie kinderen van de moeder. Die band moet blijven bestaan. Dat deze band wordt verzwakt is niet in belang van de kinderen.
5.3
De GI heeft in haar verweerschrift in hoger beroep de stellingen van de ouders gemotiveerd betwist, waarnaar het hof verwijst.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken voldoende is gebleken dat er ernstige zorgen waren en zijn over de veiligheid en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen en de persoonlijke verzorging van de kinderen bij de ouders thuis die maakten dat een uithuisplaatsing noodzakelijk was en nog steeds is. De kinderen hebben in de thuissituatie veel meegemaakt en zijn getraumatiseerd geraakt. In het gezinshuis laten zij daar signalen van zien. Zo geven de kinderen aan dat zij fysiek werden mishandeld. Deze onveilige thuissituatie heeft ertoe geleid dat er bij alle drie de kinderen sprake is van ernstige problematiek die behandeling behoeft. [naam5] stelt dat duidelijk is geworden dat naast een angstige gehechtheidsrelatie de kinderen ook kampen met onderliggend trauma. Om het trauma van de kinderen te behandelen is [naam6] ingeschakeld. Naast aandacht voor de hechtingsrelatie zal [naam6] in eerste instantie traumabehandeling geven zodat er ruimte komt om de andere problematiek te behandelen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI gemeld dat de traumatherapie inmiddels is afgerond zodat op korte termijn aan de andere problematiek van de kinderen kan worden gewerkt. Alles wat de kinderen in de thuissituatie hebben meegemaakt en door de ouders (nog) niet wordt (h)erkend maakt dat de kinderen nog zeer kwetsbaar zijn. De kinderen hebben een opvoedomgeving nodig die hen veiligheid en vertrouwen biedt. De ouders hebben wel goede stapjes gezet in hun ontwikkeling maar zijn onvoldoende in staat om aan te sluiten bij de kinderen die allen specifieke aandacht behoeven in verband met hun problematiek. Het hof acht het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen dat zij in hun inmiddels betrouwbare, rustige en veilige opvoedomgeving van de gezinshuisouders het hulpverleningstraject kunnen voortzetten. Een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders of de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor een kortere termijn dan een jaar, is dan ook niet aan de orde.
5.4
De ouders zijn van mening dat er een uitgebreidere omgangsregeling met de kinderen moet komen. Dit punt ligt echter niet voor aan het hof, zodat het hof hier niet op ingaat en uitsluitend zal beslissen over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 25 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, H. Phaff en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 29 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.