ECLI:NL:GHARL:2022:2434

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.303.600
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige; gewijzigde omstandigheden in positieve zin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die de ondertoezichtstelling had verlengd. De moeder stelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren, omdat er positieve ontwikkelingen waren in de thuissituatie en de hulpverlening. De GI, verweerster in hoger beroep, voerde aan dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk was vanwege aanhoudende zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De moeder en vertegenwoordigers van de GI waren aanwezig, terwijl de raad voor de kinderbescherming niet verscheen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader gezamenlijk gezag uitoefenen over de minderjarige, die in 2009 is geboren. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd, maar het hof oordeelde dat de situatie inmiddels was veranderd.

Na beoordeling van de feiten en de ingediende stukken, concludeerde het hof dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren. De positieve ontwikkelingen in de thuissituatie, de verbeterde relatie tussen de moeder en de GI, en de afname van zorgen over de minderjarige waren doorslaggevend. Het hof vernietigde de bestreden beschikking voor zover deze de verlenging van de ondertoezichtstelling betrof en wees het verzoek van de GI tot verlenging af. De beslissing werd genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.600
(zaaknummer rechtbank Gelderland 394160)
beschikking van 29 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Maalsen te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, verder: de kinderrechter, van 21 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 december 2021;
- het verweerschrift met producties van de GI;
- een journaalbericht van mr. Maalsen van 4 februari 2022 met producties;
- een e-mail van de GI van 9 februari 2022 met een productie.
2.2
De hierna te noemen [de minderjarige] heeft bij brief ingekomen bij het hof op 24 januari 2022 zijn mening kenbaar gemaakt over het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2022 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers namens de GI.
De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2009 te [plaats1] . De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder samen met zijn halfzusje [naam1] en halfbroertje [naam2] .
3.2
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 30 oktober 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 30 oktober 2020. Daarna is de ondertoezichtstelling bij beschikking van de kinderrechter van 21 oktober 2020 tot 30 oktober 2021 verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 30 oktober 2022.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad (het hof begrijpt: het verzoek van de GI) af te wijzen, althans een zodanige regeling vast te stellen als het hof juist acht, een en ander, voor zover de wet toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De GI voert verweer en vraagt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Zij stelt dat de brief van de psycholoog (productie 1B) een ander beeld van [de minderjarige] geeft dan dat de kinderrechter schetst. Zorgen over zijn sociaal emotionele ontwikkeling blijken niet uit de brief. De moeder heeft nu goed contact met school waardoor het met [de minderjarige] veel beter gaat op school. Hij heeft vrienden op school en hij komt zonder klagen uit school. [de minderjarige] heeft geen contact meer met de vader. [de minderjarige] wil zelf geen contact meer met vader. Het contact tussen de moeder en de vader van [naam2] verloopt nu ook beter en er is een begeleide omgang afgesproken. Door deze gewijzigde omstandigheden is er meer rust in de thuissituatie bij de moeder. De moeder heeft hulp van [naam3] en die steun is positief. Daarnaast heeft de moeder passende therapie gevonden voor haar eigen problematiek. Er zijn positieve ontwikkelingen op meerdere gebieden. Dit maakt dat de moeder zelf in staat is de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , naast haar andere kinderen, weer op zich te nemen en een situatie te creëren waarin de ontwikkeling van [de minderjarige] niet langer ernstig wordt bedreigd.
5.3
De GI stelt dat weliswaar sprake is van positieve ontwikkelingen, maar dat het te vroeg is om alles los te laten. Uit de door de moeder genoemde brief van de psycholoog blijken ook nog de nodige zorgen en aandachtspunten over [de minderjarige] . Daarnaast is het niet duidelijk of de therapie van de moeder aansluit bij haar persoonlijkheidsproblematiek. Er is nu geen omgang van [de minderjarige] met de vader en gezien de problemen van de ouders is het niet aannemelijk dat zij onder eigen regie de omgang vorm kunnen geven, voor zover dit in het belang van [de minderjarige] zou zijn. Volgens de GI staat onvoldoende vast dat de moeder in staat is om de noodzakelijke hulpverlening in te schakelen. Een ondertoezichtstelling is nog nodig. Er is een goed begin gemaakt maar de situatie moet bestendigd worden.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de GI aanvoert, de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet langer aanwezig zijn.
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter geoordeeld dat sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat de tot dat moment ingezette hulpverlening deze ontwikkelingsbedreiging niet had kunnen wegnemen. Er waren zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Dat had te maken met de heftige relatie van de moeder met de vader van [naam2] , waar [de minderjarige] het nodige van mee kreeg, en met de relatie van [de minderjarige] met zijn vader. De vader is vanwege zijn eigen problematiek, niet altijd in staat geweest [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft.
5.5
Gebleken is dat inmiddels sprake is van gewijzigde omstandigheden in positieve zin. De GZ-psycholoog constateert dat [de minderjarige] minder boos gedrag laat zien en dat hij, anders dan voorheen, in staat is conflicten op een passende manier op te lossen. [de minderjarige] heeft verklaard geen omgang te willen met zijn vader en de vader respecteert de wens van [de minderjarige] . Deze duidelijkheid brengt meer rust. Volgens de psycholoog is behandeling van [de minderjarige] niet noodzakelijk. [de minderjarige] is rustiger, minder boos en agressief en socialer naar zijn broertje en zusje. Op school gaat het ook goed. Het gedrag van [de minderjarige] is geobserveerd en hij maakt een ontspannen en vrolijke indruk. Hij reageert passend op aansturing. Ook bij de moeder hebben er positieve ontwikkelingen plaatsgevonden. Volgens het verslag van [naam3] , aanpak huiselijk geweld (productie 6 bij journaalbericht van 4 februari 2022 van mr. Maalsen), heeft de moeder grote stappen gezet om het huiselijk geweld (van de vader van [naam2] jegens de moeder) een plaats te geven. Dit heeft ertoe geleid dat de situatie tussen de moeder en de vader van [naam2] is gestabiliseerd en er een omgangsregeling is tussen [naam2] en zijn vader. De spanningen die deze relatie in het verleden met zich bracht voor de moeder, maar ook voor [de minderjarige] , zijn aanzienlijk verminderd. Dit komt de rust in de thuissituatie ten goede. [naam3] vermeldt dat zij geen zorgen heeft over het functioneren van de moeder. Daarnaast heeft de moeder ook passende therapie voor zichzelf gevonden, welke therapie online wordt aangeboden, en waarvan het eerste resultaat zeer positief is.
5.6
Het hof benadrukt dat de (verlenging van de) ondertoezichtstelling een (voortdurende) inmenging in het gezinsleven van de ouder(s) en de kinderen betekent. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de hiervoor genoemde gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. Met de moeder is het hof van oordeel dat op dit moment niet langer sprake is van zodanig ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] dat een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Hierbij betrekt het hof nog dat de positieve ontwikkelingen zich de laatste maanden hebben voortgezet. De GI heeft daarbij geen bemoeienis gehad vanwege ziekte van de jeugdzorgwerker en omdat de verstandhouding tussen de moeder en de GI was verslechterd.
Het hof gaat ervan uit dat de mede op initiatief van de moeder zelf ingezette positieve ontwikkeling zich zal bestendigen ook zonder bemoeienis van de GI.
5.7
Van gronden die een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op dit moment nog langer kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen vanaf heden en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 21 oktober 2021, voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 21 oktober 2021, voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zich uitstrekt over de periode vanaf heden;
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] vanaf heden alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, R. Feunekes en H. Phaff, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 29 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.