In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezamenlijk gezag van ouders over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2015 en 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen, waarin de vader samen met de moeder werd belast met het gezag over de kinderen. De moeder stelt dat gezamenlijk gezag haar rol als verzorgende ouder zal belemmeren en dat de vader niet in staat is om beslissingen over de kinderen te nemen. De vader, verweerder in hoger beroep, verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 15 februari 2022, waarbij beide ouders en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. De raad adviseert om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat er geen signalen zijn dat gezamenlijk gezag niet mogelijk zou zijn. Het hof overweegt dat het ouderlijk gezag over een minderjarige door de ouders gezamenlijk moet worden uitgeoefend, en dat er geen contra-indicaties zijn voor gezamenlijk gezag. De communicatie tussen de ouders is moeizaam, maar het hof is van mening dat beide ouders zich moeten inspannen om hun samenwerking te verbeteren.
Uiteindelijk besluit het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en bepaalt het dat het wekelijkse telefonisch contact tussen de vader en de kinderen op maandagavonden van 17:30 tot 18:00 zal plaatsvinden. Deze beschikking is op 29 maart 2022 uitgesproken in het openbaar.