Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van uit het huwelijk geboren kinderen (…) worden voldaan uit de netto-inkomsten uit arbeid van de echtgenoten, naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomsten ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan.
4.De omvang van het geschil
- bepaald dat de vrouw over de periode van 20 augustus 2020 tot 1 november 2020 een bedrag van € 1.570,- per maand aan partneralimentatie betaald en met ingang van 1 november 2020 een bedrag van € 1.581,- per maand;
- bepaald dat de vrouw in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 13.793,72 aan de man moet voldoen;
- bepaald dat de vrouw een bedrag van € 15.000,- aan de man dient te voldoen terzake de door de man afgeloste schuld aan [naam1] ;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard; en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
5.De motivering van de beslissing
hyp bydr’ of ‘
bijdrage en kosten huishouding’ gebruikt. De man stelt zich op het standpunt dat de door de vrouw genoemde bijdrage ziet op haar gebruikelijke bijdrage in de voldoening van haar aandeel in de hypotheeklasten en de kosten van de huishouding. Nu de man gemotiveerd heeft betwist dat dit bedrag ziet op de aflossing van de hypotheek, ligt het op de weg van de vrouw haar standpunt nader te onderbouwen. Aangezien zij dit heeft nagelaten, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de vrouw geen vorderingsrecht ter zake aflossing van de hypothecaire geldlening heeft op de man.
6.De slotsom
7.De beslissing
- met ingang van 20 augustus 2020 € 764,- bruto per maand;
- met ingang van 1 januari 2021 € 787,- bruto per maand;
- met ingang van 1 januari 2022 € 802,- bruto per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;