ECLI:NL:GHARL:2022:2423

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.291.291
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de dochter van de vader, geboren in 2006. De vader had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, die oorspronkelijk tot 19 januari 2022 liep, en om vervanging van de gecertificeerde instelling (GI). Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de situatie van de minderjarige en de hulpverlening die door de GI is geboden. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2022 is gebleken dat de situatie tussen de vader en de dochter enigszins is verbeterd, maar het hof concludeert dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De hulpverlening heeft het maximaal haalbare bereikt en de gronden voor de ondertoezichtstelling zijn niet meer aanwezig. De vader heeft geen belang meer bij zijn verzoek tot vervanging van de GI, nu de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.291
(zaaknummers rechtbank Gelderland 382085 en 382075)
beschikking van 29 maart 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.L. van Olst te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Beuwer te Utrecht.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 22 juni 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 10 juni 2022 en 22 juni 2021. In geschil is het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn dochter [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [woonplaats1] voor de duur van een jaar, dus tot 19 januari 2022, en tot vervanging van de GI.
1.2
In voormelde tussenbeschikking heeft het hof de beslissing aangehouden totdat in de zaken met zaaknummer 200.291.287 en 200.291.288 het schriftelijk verslag van de bijzondere curator is ontvangen en partijen de gelegenheid hebben gehad daarop schriftelijk te reageren.
1.3
Bij brief van 21 september 2021 heeft de bijzondere curator haar verslag naar het hof gestuurd. Bij journaalbericht en brief van 19 oktober 2021 heeft de advocaat van de moeder gereageerd. Bij journaalbericht van 21 oktober 2021 heeft de advocaat van de vader gereageerd.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2022 plaatsgevonden, tegelijkertijd met de procedure inzake het hoger beroep van de vader met zaaknummers 200.291.287 en 200.291.288 tegen de beschikkingen over de zorgregeling.
Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De GI is opgeroepen maar niet verschenen.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikkingen van 10 juni 2021 en 22 juni 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
De periode van een eventuele verlenging van de ondertoezichtstelling is op 19 januari 2022 verlopen. Toch zal het hof het verzoek van de vader beoordelen. Deze rechtmatigheidstoets is gebaseerd op artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (inhoudende: het recht op eerbiediging van het gezinsleven).
2.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2022 toegelicht dat hij zijn verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling niet wil intrekken, omdat hij het niet eens is met de overweging van de kinderrechter dat er geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging.
2.4
De moeder heeft verweer gevoerd. De kinderrechter heeft volgens haar overwogen dat al het mogelijke is ingezet om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, maar dat dit niet tot resultaat heeft geleid en dat daarom de ondertoezichtstelling niet is verlengd.
2.5
Het hof is van oordeel dat op grond van de stukken, waaronder een rapport van de raad, en hetgeen naar voren is gekomen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof, voldoende is komen vast te staan dat geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . De recente bevindingen van de bijzondere curator in de zaak met zaaknummers 200.291.287 en 200.291.288 laten zien dat het inmiddels goed gaat met [de minderjarige] .
Dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader nog steeds niet goed van de grond is gekomen, vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende reden om de ondertoezichtstelling te verlengen. Daarbij komt dat de GI de afgelopen jaren de nodige hulpverlening heeft ingezet om de situatie te verbeteren en het contact tussen [de minderjarige] en de vader tot stand te brengen. Het maximaal haalbare is wat de hulpverlening betreft daarom behaald.
2.6
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2022 is gebleken dat de situatie tussen [de minderjarige] en de vader nog enigszins is verbeterd. Telefonisch contact tussen [de minderjarige] en de vader is mogelijk en de vader heeft [de minderjarige] ondersteund bij het regelen van een aantal praktische zaken betreffende de school, waarvoor [de minderjarige] niet goed bij haar moeder terecht kan. Met haar verjaardag heeft [de minderjarige] een kaart en cadeautje ontvangen, en was er app-contact. Ook al is deze verbetering nog pril, het hof verwacht dat er in de toekomst mogelijkheden zijn voor de vader en [de minderjarige] om hun band weer wat op te bouwen. Mogelijk heeft [de minderjarige] een leeftijd bereikt waarop zij er meer behoefte aan heeft haar vader te raadplegen. Zo heeft [de minderjarige] onlangs met haar vader overlegd over de vaccinatie tegen corona. De moeder is blij met deze verbetering en zij stimuleert het contact tussen [de minderjarige] en de vader ook.
2.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof evenals de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
2.8
De vader heeft geen belang meer bij zijn verzoek tot vervanging van de GI nu de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en T. Hermans, bijgestaan door de griffier, en is op 29 maart 2022 uitgesproken door T. Hermans in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.