In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2020. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na witwassen. De betrokkene, die momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting, heeft hoger beroep ingesteld tegen de verplichting om een bedrag van € 28.441,94 aan de Staat te betalen. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 8 april 2021, 3 maart 2022 en 31 maart 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat op € 28.441,94. De verdediging heeft zich geconformeerd aan de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene uit verschillende strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een totaalbedrag van € 30.839,88. Dit bedrag is gebaseerd op verschillende bankrekeningen en transacties die verband houden met oplichting.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 30.839,88. Tevens is de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 616 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren, en is op 31 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.