ECLI:NL:GHARL:2022:2376

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
21-004621-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2020. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na witwassen. De betrokkene, die momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting, heeft hoger beroep ingesteld tegen de verplichting om een bedrag van € 28.441,94 aan de Staat te betalen. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 8 april 2021, 3 maart 2022 en 31 maart 2022.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat op € 28.441,94. De verdediging heeft zich geconformeerd aan de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene uit verschillende strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een totaalbedrag van € 30.839,88. Dit bedrag is gebaseerd op verschillende bankrekeningen en transacties die verband houden met oplichting.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 30.839,88. Tevens is de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 616 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren, en is op 31 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004621-20
Uitspraak d.d.: 31 maart 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2020 met parketnummer 18-750103-19 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in PI [naam PI] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 april 2021, 3 maart 2022 en 31 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman,
mr. P.R. Logemann, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Bij de beslissing waarvan beroep is aan betrokkene de verplichting opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een bedrag van € 28.441,94.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 30.003,81 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 28.441,94 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich geconformeerd aan de beslissing van de rechtbank.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De betrokkene is bij arrest van dit hof van 31 maart 2022 (parketnummer 21-004587-20 ter zake van onder meer oplichtingen (feiten 8 en 10) veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het onder 8 en 10 bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 30.839,88. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer 1]
Onder verwijzing van omschrijvingen als “gerechtsdeurwaarders”, “finale kwijting”, “kweet niet waarover het gaat” of onder vermelding van een dossiernummer zijn naar dit bankrekeningnummer, dat op naam staat van betrokkene, een groot aantal geldbedrag overgemaakt. In veel gevallen ging het om hetzelfde bedrag van € 102,80 of € 102,82 of € 101,71 of € 102,71. Het hof gaat ervan uit dat deze geldbedragen uit misdrijf, namelijk oplichting, afkomstig zijn. Blijkens de bankafschriften van voornoemd rekeningnummer gaat het om een bedrag van in totaal € 7.442,00.
Ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer 2]
Onder verwijzing van omschrijvingen als “ [deurwaarder] ”, “Dossier nummer [dossiernummer 1] ”, “ [dossiernummer 2] ”, “dossiernr [dossiernummer 3] ” of “finale kwijting” zijn naar dit bankrekeningnummer, dat op naam staat van betrokkene, een aantal geldbedragen overgemaakt. Het hof gaat ervan uit dat deze geldbedragen uit misdrijf, namelijk oplichting, afkomstig zijn. Blijkens de bankafschriften van voornoemd rekeningnummer gaat het om een bedrag van in totaal € 5.461,74.
Ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer 3]
Onder verwijzing van omschrijvingen als “gerechtsdeurwaarders”, “deurwaarder” “derdengelden deurwaarder” of “gerechtelijke betaling” zijn naar dit bankrekeningnummer, dat op naam staat van betrokkene, een aantal geldbedragen overgemaakt. Het hof gaat ervan uit dat deze geldbedragen uit misdrijf, namelijk oplichting, afkomstig zijn. Blijkens de bankafschriften van voornoemd rekeningnummer gaat het om een bedrag van in totaal € 2.229,95.
Ten aanzien van de oplichting van [getuige 1]
Betrokkene heeft uit dit misdrijf een bedrag van € 10.443,67 ontvangen.
Ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummer 4]
Naar dit rekeningnummer, dat op naam staat van betrokkene, is een groot aantal geldbedragen overgemaakt. In veel gevallen betreft het specifieke bedragen binnen een bepaald tijdsbestek ( van bijvoorbeeld € 43,02 in januari en februari 2019). Vrijwel al deze betalingen zijn gedaan door particulieren. Het hof gaat ervan uit dat deze geldbedragen uit misdrijf, namelijk oplichting, afkomstig zijn. Blijkens de bankafschriften van voornoemd rekeningnummer gaat het om een bedrag van in totaal € 5.262,52.
Berekening wederechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aldus gesteld op:
rekeningnummer [rekeningnummer 1] € 7.442,00
rekeningnummer [rekeningnummer 2] € 5.461,74
rekeningnummer [rekeningnummer 3] € 2.229,95
Skrillaccount (oplichting [getuige 1] ) € 10.443,67
rekeningnummer [rekeningnummer 4]
€ 5.262,52
Totaal € 30.839,88

De verplichting tot betaling aan de Staat

Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
30.839,88 (dertigduizend achthonderdnegenendertig euro en achtentachtig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 30.839,88 (dertigduizend achthonderdnegenendertig euro en achtentachtig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 616 dagen.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 31 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.