Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de schuldsaneringsregeling en de procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
- het V6-formulier van mr. Van der Linden met één productie van 28 februari 2022;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling van de appellante, die op 28 januari 2019 was toegelaten tot deze regeling. De rechtbank Midden-Nederland had op 3 februari 2022 besloten de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen met maximaal twee jaar, omdat de appellante een boedelachterstand had van € 4.028,39 en een nieuwe schuld aan de Belastingdienst van € 2.470,- had laten ontstaan. De appellante had ook immateriële schadevergoeding ontvangen, waarvan het hof moest beoordelen of deze in de schuldsaneringsboedel viel.
De appellante stelde dat de immateriële schadevergoeding niet aan de boedel toekwam, omdat zij met de storting van het totaalbedrag van € 4.500,- haar reguliere boedelachterstand had ingelost. Het hof oordeelde echter dat op basis van artikel 295 lid 1 van de Faillissementswet (Fw) de boedel in een schuldsaneringsregeling de goederen van de schuldenaar omvat, inclusief goederen die tijdens de regeling worden verkregen. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat een uitkering ter zake van immateriële schadevergoeding in de schuldsaneringsboedel valt.
Het hof concludeerde dat er geen bijzondere redenen waren om te oordelen dat de immateriële schadevergoeding buiten de schuldsaneringsboedel viel. De wetgever had bewust gekozen om uitgekeerde bedragen aan immateriële schadevergoeding in de boedel te laten vallen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellante af.