In deze zaak hebben [appellant] en [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoeken tot vaststelling van dwangakkoorden door de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 1 februari 2022 de verzoeken van beide appellanten afgewezen, waarna zij hun verzoeken tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling introkken. In hoger beroep vroegen zij het hof om de vonnissen te vernietigen en hun verzoeken om een dwangakkoord alsnog toe te wijzen. Het hof heeft de hoger beroepen gezamenlijk behandeld, waarbij de Belastingdienst alleen partij was in de zaak van [appellant].
Het hof heeft vastgesteld dat de aangeboden akkoorden niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd zijn. De akkoorden zijn in 2018 aangeboden en bevatten geen actuele opgave van de schulden. De schuldenlast van [appellant] en [appellante] bedraagt respectievelijk € 1.077.905,43 en € 822.769,46. Het hof oordeelt dat de schuldeisers, waaronder WUB en de Belastingdienst, in redelijkheid hun instemming met de aangeboden akkoorden hebben kunnen weigeren. Dit is onder andere te wijten aan het feit dat er selectieve betalingen zijn gedaan aan bepaalde schuldeisers, wat in strijd is met de gelijkheid van schuldeisers.
Uiteindelijk heeft het hof de verzoeken in hoger beroep afgewezen en de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen op 28 maart 2022 en ondertekend door de rechters in aanwezigheid van de griffier.