ECLI:NL:GHARL:2022:2328

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
21-001834-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met voorbedachten rade door verdachte in samenwerking met dochter en vriend

Op 25 maart 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, de partner van het slachtoffer, is beschuldigd van medeplegen van moord op haar levensgezel, [slachtoffer], die op 26 maart 2020 werd doodgeschoten. Het hof oordeelt dat de verdachte betrokken was bij het beramen van het moordplan en heeft bijgedragen aan de uitvoering door zich op de ochtend van de moord normaal te gedragen, zodat het slachtoffer geen argwaan had. De verdachte heeft samen met haar dochter, [medeverdachte 2], en de vriend van haar dochter, [medeverdachte 1], afspraken gemaakt over de uitvoering van de moord. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijk plan om het slachtoffer te doden, en dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van dit plan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001834-21
Uitspraak d.d.: 25 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 9 april 2021 met parketnummer 16-152322-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. J.W.H. Peters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van moord tot een gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 26 maart 2020 te Cothen, gemeente Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (haar echtgenoot/levenspartner) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen één of meerdere kogels in het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer mededader(s) op of omstreeks 26 maart 2020 te Cothen, gemeente Wijk bij Duurstede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of (een) ander(en) met dat opzet, met een vuurwapen één of meerdere kogels in het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 26 maart 2020 te Cothen, gemeente Wijk bij Duurstede in elk geval Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door (onder meer) een hoeveelheid geld ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] voor het aanschaffen van dat vuurwapen en/of - samen met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] afspraken te maken en/of overleg te voeren over het tijdstip en/of de voorbereiding en/of de handelwijze (ten tijde) en/of de locatie van bovengenoemd misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primaire tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Er is een plan gemaakt om [slachtoffer] te vermoorden en verdachte maakte samen met haar dochter [medeverdachte 2] en de vriend van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] deel uit van dat plan. Uit onder andere de audio-opnames zoals gemaakt door getuige [getuige 1] en de verklaring van getuige [getuige 2] blijkt dat verdachte op de hoogte was van het plan om het slachtoffer te doden en een bijdrage heeft geleverd aan dat plan.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primaire en subsidiaire tenlastegelegde feit, omdat verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij de dood van [slachtoffer] . De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De door getuige [getuige 1] opgenomen gesprekken tussen haarzelf, verdachtes dochter en verdachte waarop verdachte de woorden ‘wij’ en ‘het plan’ zou hebben uitgesproken, gaan over het plan dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] zou opzoeken om te praten over de relatie tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Bovendien heeft de verdachte pas achteraf, nadat [slachtoffer] vermoord was, wetenschap gekregen van dit plan. Pas achteraf heeft [medeverdachte 2] haar van het plan verteld. Dat verdachte niets afwist van een plan om [slachtoffer] te vermoorden, volgt eveneens uit het feit dat verdachte in de caravan in de vuurlinie heeft gelopen op de ochtend en het tijdstip van de moord en zelfs bijna geraakt werd door een kogel die is afgevuurd door de schutter. Dat verdachte op de ochtend van 26 maart 2020 voor [slachtoffer] zijn brood ging smeren en koffiezetten, kan niet als belastend bewijs worden gebruikt, nu verdachte gewend was dit elke ochtend te doen. Tot slot is de verklaring van getuige [getuige 2] op de verkeerde manier uitgelegd, want zij bedoelde niet dat verdachte op de hoogte was van het plan om [slachtoffer] vermoorden. Het kon ook over een ander plan gaan. Bovendien zou verdachte niet zo emotioneel gereageerd hebben direct na de dood, wanneer zij van het plan om haar levensgezel om het leven te brengen op de hoogte was geweest.
Oordeel van het hof
Inleiding
Op 26 maart 2020 om 06.58 uur kreeg de politie een melding van een schietpartij bij het woonwagenkamp in Cothen. [slachtoffer] bleek te zijn doodgeschoten. Kort daarna werd [medeverdachte 1] opgepakt. De scooter van [medeverdachte 1] werd om de hoek van het woonwagenkamp door getuigen gezien en die getuigen zagen hem ook op deze scooter wegrijden. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. [medeverdachte 1] heeft een relatie met de dochter van [slachtoffer] , genaamd [medeverdachte 2] .
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] de relatie tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] al jarenlang niet accepteerde. [slachtoffer] had [medeverdachte 1] om die reden al eens in elkaar geslagen en had hem opgezocht bij de instelling waar hij destijds verbleef. [slachtoffer] had toen gedreigd de tent af te branden. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij ongeveer twee weken voor 26 maart 2020 aan haar vader heeft verteld dat zij weer contact met [medeverdachte 1] had. Haar vader was toen weer erg boos geworden.
Binnen het gezin stond [slachtoffer] bekend als een iemand die problemen vaak met lichamelijk geweld oploste. Volgens [medeverdachte 2] had [slachtoffer] haar twee of drie dagen voor zijn dood voor het laatst mishandeld. Dat had ze ook tegen [medeverdachte 1] verteld. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar ook seksueel heeft misbruikt. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben verklaard dat [slachtoffer] ook de halfzus van [medeverdachte 2] heeft misbruikt.
Vrij snel na het dodelijk schietincident werd door buurtbewoners besproken dat [medeverdachte 2] het betreffende wapen zou hebben geregeld. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij inderdaad een wapen heeft gekocht en dit wapen aan [medeverdachte 1] heeft gegeven.
Later worden geluidsopnames aan de politie verstrekt waarin zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] , de partner van [slachtoffer] , in gesprekken te horen zijn. In die opnames wordt door hen gesproken over een plan dat anders was verlopen
dan gepland.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnissen veroordeeld ter zake van het medeplegen van moord op [slachtoffer] .
De vraag die thans aan het hof voorligt is of ook verdachte schuldig is aan het haar ten laste gelegde medeplegen van moord, dan wel de medeplichtigheid daaraan, of dat verdachte – zoals zij zelf verklaard – niets met de dood van [slachtoffer] te maken heeft.
In dit arrest gaat het hof eerst in op het (forensisch) onderzoek op de plaats delict en het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] , dan op de aanhouding van [medeverdachte 1] en zijn verklaringen, daarna op de gebeurtenissen voorafgaand aan en vlak na de dood van [slachtoffer] , zoals het regelen van het wapen en de zojuist al genoemde geluidsopnames, en tot slot op de verklaringen van verdachte en getuigen. Vervolgens gaat het hof in op de juridische beoordeling van de vragen of sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor een vooropgezet (moord)plan en wat de rol van de verdachte en haar eventuele medeverdachten daarin is geweest.
Inhoud van het dossier - bewijsmiddelen [1]
(Forensisch,) onderzoek plaats delict
Op 26 maart 2020 rond 06.58 uur kwam een melding bij de politie binnen van een schietpartij aan de [adres] in Cothen. Het slachtoffer bleek [slachtoffer] te zijn. Vrij snel bleek dat [slachtoffer] overleden was. [2] De partner van [slachtoffer] is [verdachte] . [3] [medeverdachte 2] is zijn dochter. [4]
Getuige [getuige 3] verklaarde ter plaatse dat hij rond 06.37 uur een scooter zag staan op het [straat] , met de sleutels nog in het contactslot. Even later kwam een jongen aanrennen die daarna wegreed op de scooter. [5]
De agenten die het forensisch onderzoek op de plaats delict hebben uitgevoerd, zagen dat [slachtoffer] naast een bedrijfswagen lag, dicht bij het bestuurdersportier. [6] In de directe omgeving lagen zeven hulzen. [7]
Uit het pathologieonderzoek door het NFI aan het lichaam van [slachtoffer] bleek dat hij door drie schoten was geraakt; één schot op het hoofd, één schot in de rechterbovenarm en één schot rechts op de rug/in de rechterflank. Het overlijden van [slachtoffer] wordt volgens de patholoog verklaard door de verwikkelingen van het inschot in de rechterflank. De andere twee schoten hebben geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het overlijden. [8]
Aanhouding van [medeverdachte 1] en zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris
[medeverdachte 1] is vlak na de melding van het schietincident aangehouden. [9] Dezelfde dag verklaarde hij dat hij degene was die op [slachtoffer] had geschoten. [10] Toen [medeverdachte 1] werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, verklaarde hij dat hij het had gedaan omdat hij niet langer kon verdragen hoe zijn vriendin geslagen, geschopt en zelfs verkracht werd door haar vader. Ook verklaarde hij dat hij het heeft gedaan om de andere drie mensen uit het gezin te beschermen. [11] In een later verhoor verklaarde [medeverdachte 1] dat hij in de nacht van 26 maart 2020 naar Cothen is gereden. Hij is achter een soort heg gaan staan aan de achterkant van de bedrijfswagen van [slachtoffer] , zodat [slachtoffer] hem van tevoren niet zou kunnen zien. [12]
Op de camerabeelden van [instelling] , de instelling waar [medeverdachte 1] woonde, van 26 maart 2020 is te zien dat hij om 03.07 uur wegreed. [13]
Bij de raadsheer-commissaris heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij op 26 maart 2020 naar Cothen is gegaan ‘
met de intentie om hem daar dood te schieten. Ik kwam daar in eerste instantie niet om te praten.’ [14]
Gebeurtenissen voorafgaand en vlak na de dood van [slachtoffer]
De telefoon van [medeverdachte 1] , een Samsung A7, werd tijdens de doorzoeking in zijn huis in beslag genomen. [15] De telefoon is digitaal doorzocht. Het leek erop dat het toestel niet eerder was gebruikt of was teruggezet naar fabrieksinstellingen. Het eerste gebruik van het toestel was waargenomen op 26 maart 2020 om 07:59 uur. [16] Later is aan het dossier een tapgesprek toegevoegd tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van 7 april 2020 waarin het volgende werd gezegd:
[medeverdachte 2] : maar trouwens, trouwens als het goed is staat er niks meer op jou telefoon
[medeverdachte 1] : want?
[medeverdachte 2] : Als het goed is is tie helemaal leeg getrokken
[medeverdachte 1] : nee
[medeverdachte 2] : Als het goed is is tie helemaal leeg getrokken
[medeverdachte 1] : wattan?
[medeverdachte 2] ; Nou als het klopt wat die app zegt dat dat kan, heb ik 'm leeg getrokken [17]
[getuige 4] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] [getuige 5] en [getuige 6] heeft benaderd voor het kopen van een wapen. [18] [getuige 5] heeft verklaard dat hij geen wapen aan [medeverdachte 2] heeft geleverd. [19] [getuige 6] heeft verklaard dat hij op de woensdag voor het incident (het hof begrijpt: woensdag 25 maart 2020) door [medeverdachte 2] is benaderd. Hij heeft geen wapen aan [medeverdachte 2] geleverd. [20] [getuige 6] heeft een screenshot van het gesprek met [medeverdachte 2] aan de politie overhandigd. Daarin is te lezen dat [medeverdachte 2] schrijft: “
als k vandaag heb kan k donderdag betale”. [21] Uit het gesprek blijkt dat [getuige 6] rond 16.18 uur aan [medeverdachte 2] liet weten dat hij niet aan een wapen kon komen. [22]
Nadat [getuige 6] had aangegeven geen wapen aan [medeverdachte 2] te kunnen leveren, heeft [medeverdachte 2] contact opgenomen met [getuige 7] . Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon van [getuige 7] blijkt dat [medeverdachte 2] en [getuige 7] op 25 maart 2020 tussen 16.27 uur en 20.10 uur in totaal elf keer telefonisch contact hebben gehad. [23] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij op de avond van 25 maart 2020 had afgesproken met [getuige 7] . [24] [getuige 7] heeft verklaard dat haar familie een zigeunerachtergrond heeft. [25]
Uit camerabeelden van de Rabobank in Cothen blijkt dat [medeverdachte 2] op 25 maart 2020 tussen 19.35 uur en 19.42 uur in totaal € 1.500.- heeft gepind. [26] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij op de avond van 25 maart 2020 voor € 1.500,- een wapen heeft gekocht. [27] Verder verklaarde [medeverdachte 2] dat ze dat wapen vervolgens dezelfde avond aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. [28]
[medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat haar vader altijd over de geldzaken ging. Hij bewaarde de pinpassen van [medeverdachte 2] en verdachte in zijn portemonnee. Als [medeverdachte 2] geld nodig had kreeg ze contant geld van haar vader. [29] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij het geld voor het wapen heeft gepind met een pinpas die zij uit de koelbox van haar vader had weggenomen. [30]
In een ander strafrechtelijk onderzoek (NIIZA) bevindt zich een letterlijke weergave van een WhatsApp-gesprek tussen een onbekende gebruiker en [medeverdachte 1] . Op 23 maart 2020 stuurt [medeverdachte 1] een bericht waarin hij vraagt of de ontvanger een
blafferkan regelen. Op vragen of hij een echt vuurwapen of een
bb gunwil, antwoordt [medeverdachte 1] dat hij een echte moet hebben omdat het om zijn leven gaat. Hij stuurt “
iemand wil me poppen”. De ander vraagt hierop wat [medeverdachte 1] dan gedaan heeft dat iemand hem wil poppen. [medeverdachte 1] antwoordt hierop “
Ja mn schoonvader dies boos door mn oude ex vriendin daarom keurt die mijn relatie met zn dochter niet goed”. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij het geld niet meteen heeft en schrijft “
moet die klus doen en daarna had k t”. Op 24 maart 2020 schrijft [medeverdachte 1] “
Even druk de 26ste lockdown” en “
als jij die ding regelt kom ik voor je die shit doen heb ma 2 dagen nog”. In het gesprek is niet te lezen dat er daadwerkelijk een afspraak is gemaakt om een wapen te kopen. [31]
Geluidsopnames
In het dossier bevinden zich ook uitwerkingen van audio-opnames van gesprekken. [getuige 1] heeft verklaard dat zij deze gesprekken op de vrijdagavond na het overlijden van [slachtoffer] , heeft gevoerd en heeft opgenomen. [32] Het betreft gesprekken tussen getuige [getuige 1] (vrouw 1), verdachte (vrouw 2) en [medeverdachte 2] (vrouw 3) [33] en daarin is het volgende gezegd:
Vrouw 2: Wat hij voor mij betekende? Helemaal niks.
Vrouw 1: Waarom staat tie daar dan?
Vrouw 2: Dat heb ik gedaan en dan moet je me ook uit laten praten
Vrouw 1: om de schijn op te houden?
Vrouw 2: juist, voor de rest voor de rest voor de schijn op te houden.
Vrouw 1: voor de familie?
Vrouw 2: ja
Vrouw 1: Waarvoor heb je het dan haar vriendje laten doen, dan wist je toch dat het bij haar uit kwam. Hoe dom kan je.
Vrouw 2: Nee dat was niet de bedoeling op die manier, maar hij heb het zelf dom gedaan. Want ik heb nu gister heb ik te horen gekregen waar die z’n scooter neer had gezet, terwijl het plan anders was.
Vrouw 1: Ja dat hoorde ik vanavond. Het plan was dat jullie 3 kwartier later pas naar buiten zouden komen.
Vrouw 2: Nee Niet alleen dat.
Vrouw 1: Wat dan?
Vrouw 2: hij zou zijn scooter ook op een andere plaats neer hebben gezet.
Vrouw 1: Ja maar dat jongetje heb toch niet verder weg kenne komme.
Vrouw 2: He
Vrouw 1: Hij heb toch niet verder weg kenne komme zeg jij? Wat was, wat was het hele?
Vrouw 2: Die scooter, die scooter
Vrouw 1 : Hoor, vertel me het hele plan.
Vrouw 2: Jij laat mij niet uitpraten. Die scooter zou die ergens neer hebben gezet waar niemand hem zag die scooter. Maar hij heb 'm voor ‘t huis neer gezet bij een collegaatje van [betrokkene 1] van [betrokkene 1] . De zoon van [betrokkene 1] daar een collega van daar heb tie ‘m voor het huis neer gezet. [34]
(…)
Vrouw 1: Maar hij heb ook niet, maar dan heb ’t ook wel bekend, dat is toch met ‘m afgesproken, dat hebben jullie toch met ‘m afgesproken wat zou die verklaren waarom die dat gedaan heb?
Vrouw 2: Nee d’r was niks afgesproken.
Vrouw 3: Daarover niet.
Vrouw 2: Het was de bedoeling dat het gebeurd was dat hij weg zou gaan. (…)
Vrouw 1: Leg me is uit?
Vrouw 2: Luister luister dan. Dat was de bedoeling. En als je dan wakker wordt en er legt iemand ja dan ben je al te laat. (…) Hij is gewoon weg gereden en hij is gewoon dom geweest, zegt zij zelf ook, dat die een kant is op reed waar die de weg niet kan. Want hij zou terug rijden richting Doorn en als hij dan voorbij als hij dan thuis was zou die haar een appje sturen: Ik ben thuis. En dan zouden we pas politie bellen. Dat was er afgesproken, niet wetende dat het zo loopt.
Vrouw 1: Maar wie zou ‘m vinden jij of zij?
Vrouw 3: Dat maakte niet uit
Vrouw 2: Dat maakte niet uit, daar hebben we geen afspraak over gemaakt. [35]
(…)
Vrouw 2: Oh Ik wil best nu me eigen aankleden, ga ik naar het politiebureau, geef ik me eigen aan. zeg ik dat ik de opdrachtgever ben dat het mijn schuld is.
Vrouw 1: Dan heb je ballen, dan heb je echt ballen
Vrouw 2: Interesseert me geen klote al sluiten ze me 100 jaar op. [36]
(…)
Vrouw 1: (…) En wie heb dat wapen opgehaald?
Vrouw 3: Ik
Vrouw 1: Jij. Mama heb de centen gegeven?
Vrouw 3: nee die heb ik gepakt [37]
(…)
Vrouw 3: Het was eigenlijk de bedoeling omdat het zou gebeuren en dat wij een kwartier tot 20 minuten later pas zouden bellen want dan was hij een tyfus end weg geweest dan had tie al voorbij Doorn geweest weet je wel, maar [betrokkene 2] is wakker geworden, daarom is er gelijk gebeld. [38]
Ter terechtzitting op 11 maart 2022 van het hof heeft de verdachte bevestigd dat dit gesprek heeft plaatsgevonden en ter terechtzitting van de rechtbank op 1 maart 2021 heeft verdachte verklaard dat wat op de band staat, door haar is gezegd. [39]
Verklaring verdachte
In haar eerste verklaring bij de politie verklaarde verdachte dat het de ochtend van 26 maart 2020 thuis normaal verliep. Net als altijd had ze koffie gezet en de broodtrommel van [slachtoffer] klaargemaakt. Toen zij op de wc zat gaf hij haar nog een zoen. Daarna pakte hij zijn koelbox en liep hij de deur uit. [40]
Verklaring getuige [getuige 2] en OVC-gesprek
De hulpverleenster van het gezin, [getuige 2] , is ook gehoord bij de politie. Er is haar gevraagd op welke wijze de verdachte betrokken is bij de dood van [slachtoffer] . Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal antwoordde de getuige daarop:
‘Ze heeft op een gegeven moment tegen mij gezegd dat ze me wat wilde vertellen ze zei toen letterlijk: “ik was ervan op de hoogte”. Ik heb toen direct gezegd: “stop!’’ Ik heb toen tegen [verdachte] gezegd dat als zij enig respect voor mijn functie heeft, ze me niets verder zou vertellen, want dat zou betekenen dat ik ofwel voor haar moet liegen of ik moet alles vertellen.’ [41]
Ter terechtzitting op 11 maart 2022 van het hof is de audio-opname van het verhoor van de getuige [getuige 2] van 16 juli 2020, welke AVR-geregistreerd is, afgespeeld. Het hof heeft, met de raadsman, geconstateerd dat er een verschil zit in de weergave van het uitgewerkte proces-verbaal en de audio-opname van het verhoor. Het hof gaat uit van de audio van de geluidsopname zoals gehoord ter terechtzitting op 11 maart 2022, waarin getuige [getuige 2] niet de woorden ‘
ik was ervan op de hoogte’, maar ‘
ik wist er iets van’ heeft gebezigd toen zij verklaarde wat verdachte tegen haar gezegd heeft.
Het dossier bevat daarnaast nog uitgewerkte OVC-gesprekken afkomstig uit de woonwagen van verdachte. [42] Daaruit blijkt dat er op 30 april 2020 zich een gesprek heeft afgespeeld tussen verdachte en [getuige 2] , waarin het volgende is gezegd:
‘ [getuige 2] ’: Maar ook het hele gebeuren van de moord en alles heb ik echt helemaal niks op papier gezet. Dus ik heb niks opgeschreven. Ook niet van euh oh wat vervelend nou weet ik dingen die ik moet eigenlijk van jou, daar heb ik niks over opgeschreven( 11:44.45)
[verdachte] : Kijk
[getuige 2] : Dus em . Ik heb wel tegen [betrokkene 3] dingen gezegd soms weet ik meer dan wat goed voor mij is. Daar heb ik het wel over gehad maar niet inhoudelijk maar wel over hoe je daar dan mee om moet gaan. Dat ik toen weer terug naar jou ben gegaan en heb gezegd we gaan het even resetten, ik weet niks en je krijgt het terug wat je vertelt hebt. Dus zegt ze dat heb je mooi opgelost.
[verdachte] : Ja. [43]
Verklaringen [getuige 8] en [getuige 9]
, de moeder van [medeverdachte 1] , heeft verklaard dat [medeverdachte 1] wel eens naar haar is toegekomen en heeft gezegd dat die moeder (het hof begrijpt: verdachte) had gevraagd of [medeverdachte 1] die vent (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) wilde doodschieten.
[getuige 8] , de tweelingzus van [medeverdachte 1] , heeft verklaard dat [medeverdachte 2] bij haar over de vloer kwam en wel meerdere malen heeft gezegd dat ze die vader (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) wilde vermoorden en dat [medeverdachte 2] en haar moeder aan haar broer hebben gevraagd of die man (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) dood kon. [44]

Oordeel Hof / interpretatie bewijsmiddelen

Een vooropgezet (moord)plan?
De geluidsopnames
Uit de hierboven besproken geluidsopnames leidt het hof af dat er vooraf door verdachte met in ieder geval [medeverdachte 2] (direct) is besproken wat er stond te gebeuren op 26 maart 2020. In het gesprek, dat slechts één dag na de schietpartij plaatsvond, spreken [medeverdachte 2] en verdachte over ‘
de bedoeling’. Ook hebben zij het vaker over ‘
we’ of ‘
wij’. Verdachte benoemt daarnaast ‘
het plan’ en wat er was ‘
afgesproken’.
Zo zegt [medeverdachte 2] in een gesprek tussen haar en [getuige 1] : “Het was eigenlijk
de bedoelingomdat het zou gebeuren en dat
wijeen kwartier tot 20 minuten later pas zouden bellen (...)dan had tie al voorbij Doorn geweest (...) maar [betrokkene 2] is wakker geworden, daarom is er
gelijk gebeld” en verdachte vervolgens in een ander gesprek tussen haar, [medeverdachte 2] en [getuige 1] : “Want ik heb nu gister heb ik te horen gekregen waar die z’n scooter neer had gezet, terwijl
het plananders was. (...) het was
de bedoelingdat het gebeurd was dat hij weg zou gaan. (...) En als je dan wakker wordt en er legt iemand ja dan hen je al te laat. (...) Want hij zou terug rijden richting Doorn en als hij dan voorbij als hij dan thuis was zou die haar een appje sturen: Ik ben thuis. En dan zouden
wepas politie bellen. Dat was er
afgesproken.” Uit het eerder aangehaalde gesprek blijkt ook dat er, anders dan gepland, eerder naar de politie is gebeld, omdat [betrokkene 2] wakker was geworden. In het gesprek wordt ook gesproken over waar [medeverdachte 1] zijn scooter had moeten neerzetten en wie ‘hem’ zou vinden. Over dat laatste wordt door zowel verdachte als [medeverdachte 2] gezegd dat dat niet uitmaakte. Op de vraag van [getuige 1] of verdachte gewoon heeft geslapen de nacht van 25 op 26 maart, terwijl ze wist dat het ging gebeuren, antwoordt verdachte met
“nee”.
De verdediging heeft erop gewezen dat het ‘plan’ waarover in de geluidsopnames wordt gesproken, niet hoeft te zien op een moordplan. Volgens de verdediging kan het plan ook gaan over het plan van [medeverdachte 1] om met [slachtoffer] te gaan praten, waar verdachte pas na de moord van op de hoogte was gesteld. Het hof kan deze gesprekken echter niet anders interpreteren dan dat verdachte met [medeverdachte 2] en (via haar met) [medeverdachte 1] voorafgaand aan 26 maart 2020 afspraken heeft gemaakt over het doden van [slachtoffer] . Dat het plan zou zien op het plan van [medeverdachte 1] om met [slachtoffer] te spreken valt niet te rijmen met de opmerking over dat het niet uitmaakte wie ‘hem’ zou vinden. Er zou dan immers niemand te vinden zijn, of iemand ‘leggen’ waardoor het ‘al te laat zou zijn’. Bovendien past ook het later bellen van de politie niet bij de lezing van de verdediging. Als [medeverdachte 1] immers daadwerkelijk een gesprek met [slachtoffer] had gevoerd, waarna [slachtoffer] kwaad en agressief zou zijn geworden, zou het inschakelen van de politie na een kwartier of zelfs pas als [medeverdachte 1] thuis was veel te laat zijn. In dit kader vindt het hof het ook opvallend dat [medeverdachte 2] en verdachte daar onafhankelijk, namelijk in twee verschillende gesprekken, precies hetzelfde over verklaren; [medeverdachte 1] zou richting Doorn rijden en de politie zou pas worden gebeld als [medeverdachte 1] al een eind weg zou zijn.
Verder kan het hof de opmerking “Want ik heb nu gister heb ik te horen gekregen waar die z’n scooter neer had gezet, terwijl het plan anders was” en “Die scooter zou die ergens neer hebben gezet waar niemand hem zag die scooter”, niet anders duiden dan dat er afspraken zijn gemaakt over waar [medeverdachte 1] zijn scooter moest neerzetten, namelijk op een plek waar niemand de scooter zag. Niet valt in te zien waarom [medeverdachte 1] zijn scooter op een plek
moest zetten waar niemand hem zag, als hij slechts een gesprek met [slachtoffer] wilde voeren dat mogelijk uit de hand zou lopen. Tot slot blijkt uit de opgenomen gesprekken dat [medeverdachte 2] en verdachte weliswaar bespraken dat het niet volgens plan is gegaan, maar de ‘fout’ die [medeverdachte 1]
had gemaakt was niet zozeer dat hij [slachtoffer] had doodgeschoten, maar dat hij zijn scooter op een verkeerde plek had gezet en dat hij een richting op was gereden waar hij de weg niet kende. Ook daaruit leidt het hof af dat het plan wel degelijk was gericht op het doden van [slachtoffer] . Dit past ook bij de verklaring van [medeverdachte 1] tegenover de raadsheer-commissaris dat hij naar [slachtoffer] is toegegaan met de bedoeling hem van het leven te beroven.
Anders dan door de verdediging betoogt, leidt het hof uit de geluidsopnames ook af dat verdachte voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] van het plan op de hoogte was en daar een bijdrage aan heeft geleverd. Indien zij pas na de dood van [slachtoffer] door [medeverdachte 2] op de hoogte zou zijn gesteld, had het veeleer voor de hand gelegen dat zij in het gesprek zou spreken over (enkel) [medeverdachte 2] , in plaats van ‘we’ (‘en dan zouden
wepas de politie bellen’). De opmerking over dat het niet uitmaakte wie hem zou vinden, past ook niet in die lezing.
Dat verdachte heeft verklaard dat zij zich niets van de gesprekken kan herinneren, omdat ze wakker is gemaakt en duf was van de slaapmiddelen en het pilletje dat zij van [getuige 1] had gekregen, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de betreffende geluidsopname niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Op basis van de inhoud van de opgenomen gesprekken stelt het hof vast dat verdachte gericht antwoord geeft op de aan haar gestelde vragen en adequaat reageert op opmerkingen van de andere twee vrouwen. Ze verklaart consistent en komt niet warrig over. De antwoorden die ze geeft zijn ook logisch in de context van het gesprek. Daarnaast heeft verdachte niet betwist dat zij heeft deelgenomen aan het gesprek en heeft zij niet betwist hetgeen zij daar heeft gezegd.
De informatie uit de geluidsopnames vindt op bepaalde punten ook steun in andere bewijsstukken. Zo vertelt [medeverdachte 2] dat ze zelf de centen heeft gepakt voor het wapen en het wapen heeft gekocht van een zigeunermeid. Uit de camerabeelden van de Rabobank in Cothen van 25 maart 2020 blijkt dat [medeverdachte 2] inderdaad heeft gepind. Zij had vervolgens een afspraak met [getuige 7] , die uit een zigeunerfamilie komt. Daarnaast wordt ook besproken dat [medeverdachte 1] zijn scooter op een plek zou zetten waar niemand hem zag, maar dat kennelijk niet heeft gedaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt inderdaad dat de scooter van [medeverdachte 1] op een pad stond waar getuigen de scooter hebben gezien.
Daarnaast blijkt uit de verklaringen van de moeder en zus van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] aan hen heeft verteld dat verdachte aan hem heeft gevraagd of hij [slachtoffer] kon dood schieten dan wel of [slachtoffer] dood kon. Tot slot blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] dat verdachte wetenschap had van wat er stond te gebeuren op de vroege ochtend van 26 maart 2020.
Met betrekking tot die verklaring van getuige [getuige 2] overweegt het hof het volgende.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 2] bij de politie voor het bewijs kan worden gebruikt en dient als een belastende verklaring. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte na de dood van [slachtoffer] tegen haar zou hebben gezegd ‘ik wist er iets van.’ Volgens de raadsman betekende dit dat verdachte achteraf, na de dood van [slachtoffer] , op de hoogte raakte van het voornemen van [medeverdachte 1] om [slachtoffer] te ontmoeten op 26 maart 2020. Getuige [getuige 2] heeft ter terechtzitting van het hof nog een aanvullende verklaring laten overleggen waarin zij stelt dat het ook over iets anders had kunnen gaan dan de moord, bijvoorbeeld dat verdachte iets wist van de relatie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en dat die elkaar zagen in plaats van dat ze naar school gingen.
Het hof acht deze scenario’s zoals beschreven door de raadsman en in de aanvullende verklaring van getuige [getuige 2] onaannemelijk. In het gesprek op 30 april 2020 voert verdachte een gesprek met [getuige 2] . Het hof begrijpt dat dit de getuige [getuige 2] betreft. Uit dit gesprek blijkt dat [getuige 2] meer van de toedracht van de moord afwist, dan dat zij bij de politie heeft verklaard. Ze heeft informatie over ‘het hele gebeuren van de moord’ niet opgeschreven toen de politie vroeg om verslaglegging over [slachtoffer] . Bovendien heeft ze verklaard ‘soms weet ik meer dan wat goed voor mij is’ en dat ze tegen verdachte heeft gezegd ‘we gaan het even resetten, ik weet niks en je krijgt het terug wat je vertelt hebt.’ Hieruit maakt het hof op dat het niet kan gaan over het scenario dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] zou ontmoeten op 26 maart 2020 of over de relatie tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Dat was geen informatie waardoor [getuige 2] in haar positie als hulpverleenster meer wist dan wat goed voor haar was. Gelet op de samenhang van haar verklaring bij de politie waarin zij antwoord geeft op de vraag op welke wijze verdachte betrokken is bij de dood van [slachtoffer] en het gesprek wat zij voerde met verdachte en de context waarin het gezegd is, kan het niet anders zijn dan dat de woorden ‘ik weet er iets van’ doelen op de moord van [slachtoffer] .
Wapen regelen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen ook af dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] contact hebben gehad over het kopen van een vuurwapen dat op 26 maart 2020 moest worden gebruikt. Het hof overweegt daarover het volgende.
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] waren in de dagen voorafgaand aan 26 maart 2020 op zoek naar een vuurwapen. Op 25 maart 2020 lijkt daar nog meer haast bij te zitten. Kort nadat [getuige 6] heeft aangegeven dat hij geen vuurwapen kon leveren, neemt [medeverdachte 2] contact op met [getuige 7] . [getuige 7] gaat dezelfde avond nog langs bij [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft vlak voor de afspraak met [getuige 7] € 1500,- gepind, waar zij die avond een wapen van heeft gekocht. Het hof gaat ervan uit dat het vuurwapen door [getuige 7] op de avond van 25 maart 2020 is overgedragen aan [medeverdachte 2] . Dezelfde avond nog geeft [medeverdachte 2] het vuurwapen door aan [medeverdachte 1] .
Op grond van deze aaneenschakeling van gebeurtenissen is het hof ervan overtuigd dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uiterlijk op 25 maart 2020 een vuurwapen nodig hadden. Het hof is er ook van overtuigd dat dat vuurwapen gebruikt moest worden om [slachtoffer] te doden. Naast wat in dat kader hierboven al is opgemerkt over de geluidsopnames, heeft [medeverdachte 2] het geld voor het vuurwapen namelijk van een rekening gehaald waar zij volgens haar eigen verklaring niet over mocht beschikken, omdat haar vader over de geldzaken ging. Dat [medeverdachte 2] desondanks het geld van die rekening heeft gehaald, wijst er volgens het hof op dat al vaststond dat [slachtoffer] niet zou ontdekken dat het geld van de rekening was gehaald. Voor die conclusie vindt het hof ook van belang dat [medeverdachte 1] op 24 maart 2020 in een WhatsAppbericht schreef dat hij nog maar twee dagen had en dat er op de 26 een ‘lockdown’ was. Het hof gaat ervan uit - gelet op de kennelijke context van dit gesprek - dat met ‘die ding’ een wapen
wordt bedoeld.
Dit alles, in combinatie met de conclusies van het hof over de geluidsopnames, maakt dat het hof ervan overtuigd is dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beiden op zoek waren naar een vuurwapen waarmee [slachtoffer] op 26 maart 2020 gedood zou worden.
Gedrag [medeverdachte 1] rondom de schietpartij
Achter de bedrijfswagen die [slachtoffer] voor zijn werk gebruikte, zijn zeven huizen gevonden. [medeverdachte 1] heeft zelf ook verklaard dat hij op een plek is gaan staan waar [slachtoffer] hem niet kon zien. Daaruit leidt het hof af dat [medeverdachte 1] zich verdekt heeft opgesteld. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] en de camerabeelden van [instelling] dat [medeverdachte 1] midden in de nacht naar Cothen is vertrokken. Dat betekent dat [medeverdachte 1] al een behoorlijke tijd klaarstond voordat [slachtoffer] uiteindelijk naar zijn bedrijfswagen toeliep. Deze omstandigheden passen naar het oordeel van het hof niet bij het scenario dat [medeverdachte 1] slechts een gesprek met [slachtoffer] aan wilde gaan en wijzen er naar het oordeel van het hof eerder op dat [medeverdachte 1] met het voornemen om [slachtoffer] te doden naar Cothen is gereden en [slachtoffer] heeft opgewacht om hem te doden, zoals [medeverdachte 1] ook tegenover de raadsheer-commissaris heeft verklaard.
Het wissen van de telefoon van [medeverdachte 1] door [medeverdachte 2]
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 2] de telefoon van [medeverdachte 1] heeft ‘leeggetrokken’. De politie heeft ook gezien dat de telefoon van [medeverdachte 1] op 26 maart 2020 om 07.59 uur qua instellingen aangaf voor het eerst in gebruik. Dat betekent dat [medeverdachte 2] voor die tijd de telefoon van [medeverdachte 1] terug heeft gezet naar fabrieksinstellingen en de gegevens die op de telefoon stonden daar vanaf heeft gehaald. Gelet op wat het hof hiervoor al heeft geconcludeerd over het moordplan in combinatie met de datum en het tijdstip van het wissen, één uur na het doodschieten van [slachtoffer] , kan het hof het wissen van de telefoon niet anders begrijpen dan dat er zo snel mogelijk na liet schietincident belastende informatie van de telefoon moest worden gehaald.
Conclusie
Al het voorgaande - in het bijzonder ook de wijze waarop de handelingen elkaar hebben opgevolgd - brengt het hof tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijk plan om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het hof wordt in die conclusie ook nog gesterkt door het feit dat sprake was van een hoogoplopend conflict tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 1] , terwijl ook in de thuissituatie al lange tijd een dreigende situatie bestond. Alle verdachten hadden dus een motief en in zijn eerste verklaring benoemt [medeverdachte 1] dat motief (dat [slachtoffer] [medeverdachte 2] zou mishandelen en verkrachten en ook de andere gezinsleden beschermd moesten worden) ook als reden voor zijn handelen.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat er voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] afspraken zijn gemaakt over het doden van hem en over de rolverdeling tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
De raadsman van verdachte heeft nog aangevoerd dat er bepaalde omstandigheden zijn, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat verdachte niet (voorafgaand) van enig plan op de hoogte is geweest. Zo heeft hij erop gewezen dat één van de kogels in de woonwagen terecht is gekomen, waar zowel verdachte als [medeverdachte 2] zich op dat moment bevonden. De kogel zou verdachte - naar eigen zeggen - zelfs bijna geraakt hebben. Ook wijst het feit dat verdachte erg emotioneel was toen [slachtoffer] net was neergeschoten, wat ook door de agenten die ter plaatse waren is geverbaliseerd, erop dat er geen sprake was van een plan.
Het hof overweegt hieromtrent dat het feit dat één van de zeven afgevuurde kogels in de woonwagen terecht is gekomen, niet betekent dat daarmee geen sprake kan zijn van een vooropgezet plan of van wetenschap van verdachte van dat plan. Ook het feit dat verdachte ogenblikkelijk na de dood van [slachtoffer] emotioneel was, maken dat oordeel niet anders. Dat verdachte emotioneel was toen zij [slachtoffer] - dood en onder het bloed - aantrof, bevreemdt niet, ook in het scenario dat er wel een moordplan was.
Ook had verdachte er belang bij geen openheid van zaken te geven aan derden, zowel binnen als buiten haar woonwagen. De genoemde omstandigheden maken het oordeel van het hof dan ook niet anders, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Voorbedachten rade
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ volgens vaste jurisprudentie moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties - zoals een korte tijdspanne, of een beslissing of uitvoering in een plotselinge hevige gemoedsbeweging - een zwaarder gewicht toe te kennen. [45]
Door het maken van de afspraken over de moord en de pogingen tot het aanschaffen van een wapen en de uiteindelijk aanschaf van het wapen, concludeert het hof dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. Uit de contacten met betrekking tot de aanschaf van het wapen blijkt dat er al minimaal drie dagen voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] werd gewerkt aan de voorbereiding, namelijk toen [medeverdachte 1] voor het eerst een poging deed tot het regelen van een wapen. De daders hebben dan ook voldoende tijd is gehad om zich te kunnen beraden op het te nemen en het genomen besluit. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling is daarnaast niet gebleken, terwijl er voorts ook niet van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade is gebleken.
Rolverdeling en medeplegen
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van het medeplegen sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen
- bijvoorbeeld in de vorm van ‘in vereniging’ - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. [46]
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] in de dagen voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] op zoek is geweest naar een vuurwapen. Hij heeft op de avond voor de moord het wapen opgehaald bij [medeverdachte 2] . In de nacht/vroege ochtend van 26 maart 2020 is hij naar Cothen gereden, om daar [slachtoffer] bij zijn woonwagen en bestelbus op te wachten. Uiteindelijk heeft hij [slachtoffer] doodgeschoten.
Ook [medeverdachte 2] is in de dagen – toen het [medeverdachte 1] niet leek te lukken – op zoek geweest naar een vuurwapen. Zij heeft op de avond voor de dood van [slachtoffer] afspraken gemaakt met een zigeunermeid over het aanschaffen van een wapen, heeft daartoe geld gepind en het vuurwapen met munitie aangekocht. Vervolgens heeft zij het wapen aan [medeverdachte 1] overhandigd. Uit de geluidsopnames volgt dat zij samen met verdachte en [medeverdachte 1] afspraken heeft gemaakt over onder andere de plaats waar [medeverdachte 1] zijn scooter neer moest zetten en het tijdstip waarop na de dood van [slachtoffer] de politie gebeld zou worden.
De rol van verdachte lijkt op het eerste gezicht het meest beperkt. Maar uit de geluidsopnames blijkt wel dat zij betrokken is geweest bij het beramen van het moordplan. Zo zijn er tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] afspraken gemaakt over de plaats waar [medeverdachte 1] zijn scooter neer zou zetten, de route die hij op de terugweg zou rijden en het tijdstip waarop de politie zou worden gebeld. Aan de daadwerkelijke uitvoering van het plan heeft verdachte bijgedragen door op de ochtend van de moord gewoon te doen zoals altijd, kennelijk met het doel om [slachtoffer] geen argwaan te laten krijgen. Ze heeft koffie gezet en zijn lunch klaargemaakt, terwijl zij – naar het hof hiervoor heeft vastgesteld – wist dat hij vlak daarna zou worden doodgeschoten.
Met die handelingen heeft verdachte naar het oordeel van het hof een dermate voldoende bijdrage aan het delict geleverd dat haar rol dient te worden gekwalificeerd als die van medepleger.
Verdachte is bij het beramen van het plan betrokken geweest, is bij dat plan gebleven en heeft – in overeenstemming daarmee - aan de uitvoering bijgedragen door te doen alsof het een gewone ochtend was. Zij heeft zich niet van plan gedistantieerd dan wel daar kenbaar afstand van genomen, terwijl niet is gebleken dat zij daartoe geen tijd of geen gelegenheid heeft gehad. Verdachte heeft met haar handelen niet alleen een bijdrage aan het plan geleverd en uitvoeringshandelingen verricht, zij heeft met haar handelen ook een met het doden instemmende houding aangenomen en een aanmoedigende bijdrage geleverd aan de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid.
Concluderend is het hof van oordeel dat er tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking sprake is geweest dat zij de moord tezamen en in vereniging hebben gepleegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
zij op
of omstreeks26 maart 2020 te Cothen, gemeente Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen, opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade (haar
echtgenoot/levenspartner) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen
één ofmeerdere kogels in het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd geëist.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft uitsluitend vrijspraak bepleit en zich niet uitgelaten over de strafsoort en strafmaat.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord op haar levensgezel [slachtoffer] . Verdachte heeft meegewerkt aan het plan om samen met haar dochter en de vriend van haar dochter [slachtoffer] van het leven te beroven. Zij heeft bij de uitvoering bijgedragen door zo te handelen dat [slachtoffer] op de ochtend van de moord niet argwanend zou zijn en ze heeft zich niet gedistantieerd van het plan om [slachtoffer] te doden. Vlak nadat [slachtoffer] de woning verliet nadat verdachte ontbijt voor hem had klaargemaakt, heeft [medeverdachte 1] het dodelijke schot gelost en kwam [slachtoffer] uiteindelijk om het leven.
Het handelen van verdacht getuigt van een groot gebrek aan respect voor het leven van de ander. Het opzettelijk doden van een ander is de ernstigste en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Alhoewel er sterke aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] agressief was naar zijn gezinsleden en mogelijk seksueel misbruik had gepleegd, kan dit geen reden zijn om iemand het leven te ontnemen. Verdachte heeft niet alleen haar levensgezel omgebracht, maar tevens de vader van haar kinderen en het familielid van de nabestaanden. Het plegen van moord is een zeer ernstig misdrijf dat bijdraagt aan gevoelens van grote onveiligheid in de samenleving. Door bij te dragen aan het plan om het slachtoffer te doden, heeft verdachte het recht in eigen hand genomen en op een volstrekt onaanvaardbare wijze gereageerd op het grensoverschrijdende gedrag van haar partner. Het hof neemt het verdachte kwalijk dat zij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor haar handelen en blijft volharden in een ongeloofwaardig standpunt.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel van de Justitiële Documentatie van 31 januari 2022. Hieruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 februari 2021 en de rapportage Pro Justitia van 4 januari 2021, opgesteld door drs. [psycholoog] ,
GZ-psycholoog. Uit de rapportage Pro Justitia volgt dat de deskundige geen uitspraak kon doen over in welke mate het tenlastegelegde feit aan verdachte kan worden toegerekend. Er is wel geconstateerd dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en een conversiestoornis welke aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde feit. De licht verstandelijke beperking heeft volgens de deskundige tot gevolg dat verdachte onvoldoende in staat is om (sociale) situaties in te schatten en conform te handelen. Verdachte is beïnvloedbaar en onvoldoende in staat om de gevolgen van haar handelen te overzien. Het hof houdt hiermee rekening in de strafmaat. Het hof zal, gelet op de conclusies van de deskundige welke zij deelt, het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Het hof neemt in aanmerking dat het aandeel van verdachte in de moord op [slachtoffer] beduidend geringer is dan die van haar mededaders. Zij heeft geen fysieke geweldshandelingen gepleegd of het moordwapen aangeleverd. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met de inwerkingtreding van de Wet beschermen en straffen van 1 juli 2021. Deze wet strekt tot wijziging van de regeling inzake detentiefasering, waaronder in het bijzonder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de Penitentiaire beginselenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelden zullen niet meer automatisch in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, met een maximum van twee jaar. Om gedetineerden optimaal te kunnen voorbereiden op terugkeer in de samenleving blijft detentiefasering bestaan.
Nu het hof thans einduitspraak doet na 1 juli 2021, geldt dat bij het opleggen van eenzelfde straf als vóór 1 juli 2021, de maximale feitelijke duur van de vrijheidsstraf ten nadele van de verdachte langer zal zijn. Het hof is van oordeel dat dit in het onderhavige geval niet voor rekening van verdachte dient te komen. Daarom zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf worden gematigd.
Het hof komt, gelet op verdachtes aandeel in de moord, haar licht verstandelijke beperking en de gewijzigde VI-regeling, tot een lagere straf dan opgelegd door de rechtbank. In de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde feit, vindt het hof de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van substantiële duur leiden. Gelet op het hiervoor overwogene, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. S. Bek en mr. M.C.J. Groothuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.P. Kats, griffier,
en op 25 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.J.C. Groothuizen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina's van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2020089271, dat werd gesloten op 24 februari 2021, opgemaakt door politie Districtsrecherche Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 1958. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 21-23 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 25-27.
3.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 335.
4.Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , pagina 1237.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 42.
6.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict en lijkschouw, pagina 1283, 1284.
7.Een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict en lijkschouw, pagina 1284.
8.Een geschrift, te weten: een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke
9.Een proces-verbaal van aanhouding, pagina 10.
10.Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , pagina’s 133-135.
11.Een proces-verbaal van voorgeleiding, pagina 13.
12.Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , pagina’s 127-132.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 114.
14.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 1] bij de raadsheer-commissaris d.d. 7 oktober 2021, pagina 2.
15.Een proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, pagina 187-188.
16.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 545.
17.Een geschrift, te weten: een tapgesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van 7 april 2020, taplijn TAOO7, gevoegd aan het dossier op 25 februari 2021.
18.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina 231-233.
19.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] , pagina 236.
20.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] , pagina 250.
21.Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid sub 5 Wetboek van Strafvordering,
22.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] , pagina 253.
23.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 695-697.
24.Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , pagina 1256.
25.Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 7] , p. 709.
26.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 695.
27.Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , pagina 1253.
28.Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , pagina’s 1256-1257.
29.Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , pagina’s 1242-1243.
30.Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , pagina’s 1253.
31.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 604-606.
32.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 477.
33.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 458.
34.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 459.
35.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 460.
36.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 462.
37.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 464.
38.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 469.
39.Een proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, d.d. 1 maart 2021, p. 2.
40.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 353-356.
41.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 849.
42.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 1491-1497.
43.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 1497.
44.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 9] , pagina 381 en een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8] , pagina 398-399.
45.HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342,
46.Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o. 3.1, 3.2.1.