ECLI:NL:GHARL:2022:2247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
200.280.793/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschappen binnen een familieconflict met betrekking tot erfgenamen en executeur

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een geschil over de verdeling van de nalatenschappen van de ouders van [geïntimeerde1]. Het hof heeft op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 augustus 2019 werd vernietigd. De zaak is ontstaan uit een langdurig conflict tussen familieleden over de nalatenschappen van de erflaters, [de erflater] en [de erflaatster]. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde1] als langstlevende kind van de erflaters is aangewezen als executeur en erfgenaam, terwijl [appellant] en de overige geïntimeerden kleinkinderen zijn en erfgenamen bij plaatsvervulling. De procedure in hoger beroep volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank, waarin de vorderingen van [appellant] werden afgewezen.

Het hof heeft de feiten en de eerdere beslissingen van de rechtbank in overweging genomen en geconcludeerd dat de loods, die onderdeel uitmaakt van de nalatenschap, niet aan [appellant] kan worden toebedeeld. Dit besluit is genomen om verdere conflicten binnen de familie te voorkomen. In plaats daarvan is besloten dat de loods moet worden verkocht aan een derde partij, waarbij de netto-opbrengst verdeeld zal worden onder de erfgenamen. Daarnaast heeft het hof de verdeling van de bankrekeningen en sieraden uit de nalatenschap geregeld, evenals de kosten die zijn gemaakt in verband met de afwikkeling van de nalatenschap. Het hof heeft [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, aangezien hij voor het grootste deel in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.793/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden 159977)
arrest van 22 maart 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser,
hierna ook te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P. Stehouwer te [woonplaats5] ,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde1] ,
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden 1-3,
bij de rechtbank: gedaagden 1-3,
advocaat: mr. A. Speksnijder te Akkrum,

4.[geïntimeerde4] ,

wonende te [woonplaats2] ,
5.
[geïntimeerde5],
wonende te [woonplaats3] ,
6.
[geïntimeerde6],
wonende te [woonplaats4] ,
7.
[geïntimeerde7],
wonende te [woonplaats5] ,
geïntimeerden 4-7,
bij de rechtbank: gedaagden 4-7,
niet verschenen.
1.
De procedure bij de rechtbank
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
2 mei 2018 en 28 augustus 2019 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, (hierna: de rechtbank) heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit het tussenarrest van
9 maart 2021. Op grond van genoemd arrest heeft op 7 december 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het verslag (proces-verbaal) dat daarvan is opgemaakt, is aan het dossier toegevoegd.
2.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft [appellant] daartoe de stukken aan het hof overgelegd, waarna het hof een datum voor arrest heeft bepaald.

3.Waar gaat deze procedure over?

3.1
Deze zaak gaat over een langlopend conflict tussen een aantal familieleden over de nalatenschappen van de ouders van [geïntimeerde1] , [de erflater] en [de erflaatster] (hierna: de nalatenschappen).
3.2
Het hof zal in deze procedure de omvang van de nalatenschappen vaststellen en deze verdelen. Na een bespreking van de feiten en de weergave van de beslissing van de rechtbank zal het hof zijn beslissing motiveren.

4.De vaststaande feiten

4.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
4.2
[geïntimeerde1] is het langstlevende kind van [de erflater] (hierna ook: erflater), geboren in de gemeente Menaldumadeel [in] 1925, overleden in de gemeente Menameradiel [in]
2017 en [de erflaatster] (hierna ook: erflaatster), geboren in de gemeente Menaldumadeel [in] 1930, overleden [in] 2016 in de gemeente Menameradiel.
4.3
[geïntimeerde1] is aangewezen als executeur van de nalatenschappen en is tevens erfgenaam. [appellant] en geïntimeerden 4-7 zijn de kleinkinderen van erflaters en hun erfgenamen bij plaatsvervulling.
4.4
[geïntimeerde2] is de echtgenote van [geïntimeerde1] .
4.5
[geïntimeerde3] B.V. is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan [geïntimeerde1] directeur en aandeelhouder is.
4.6
Een proces-verbaal van een mondelinge behandeling bij dit hof van 16 april 2019 in een ander geding tussen partijen vermeldt, voor zover van belang:
1. Partijen stellen vast dat aan de hoedanigheid van executeur van dhr. [geïntimeerde1] in de
nalatenschappen van de erflaters [de erflater] en [de erflaatster] een einde is gekomen.
2. Partij [geïntimeerde1] zal binnen twee weken na heden de onder hem berustende
bankbescheiden van de bankrekeningen van de beide erflaters of een van hen in bewaring
geven ten kantore van mr. M.P. Venema, notaris te Leeuwarden.
4.7
Tot de nalatenschappen behoort onder meer een loods aan de [adres1] te [woonplaats1] (plaatselijk ook bekend [adres2] te [woonplaats1] ) onderdeel uitmakende van het perceel voorheen kadastraal bekend gemeente Berlikum sectie [Y] nummer 909, en na verkoop van een strook grond kadastraal thans bekend gemeente Berlikum sectie [Y] nummer 1707 (hierna: de loods).
4.8
In de testamenten hebben de erflaters de loods gelegateerd aan [geïntimeerde1] onder de verplichting de waarde daarvan (welke was vastgesteld op € 40.000,=) in geld te vergoeden aan hun nalatenschappen. [geïntimeerde1] heeft het legaat verworpen.
4.9
De loods grenst aan het perceel van de moeder van [appellant] , die bij zijn moeder inwoont. Op enig moment na het overlijden van erflaters is op verzoek van zijn moeder door [appellant] een slot op de deur van de loods geplaatst.

5.De vordering en de beslissing van de rechtbank

5.1
[appellant] heeft bij de rechtbank, zakelijk weergegeven, gevorderd om [geïntimeerde1] te veroordelen om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, een compleet overzicht te verstrekken en van de in de dagvaarding genoemde bankrekeningen van de erflaters alle rekeningafschriften in het geding te brengen over de periode vanaf 1 januari 2009 tot en met datum dagvaarding en voor recht te verklaren dat de in de dagvaarding aangeduide sieraden in de verdeling dienen te worden betrokken. Verder heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] B.V. hoofdelijk te veroordelen om aan de nalatenschappen te betalen een bedrag van € 337.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans hen te veroordelen om aan de nalatenschappen te voldoen een bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Ook heeft [appellant] gevorderd dat de rechtbank de nalatenschappen (inclusief de sieraden) verdeelt onder toedeling van de loods aan [appellant] voor een waarde van € 40.000,-. Tot slot heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] B.V. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de kosten van beslagen en hen hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
5.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en de proceskosten van partijen gecompenseerd.

6.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep

De vorderingen in hoger beroep
6.1
[appellant] vordert in hoger beroep, kort gezegd, dat het hof het vonnis van
28 augustus 2019 van de rechtbank (hierna: het vonnis) zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog - rekening houdend met de vermindering, wijziging en vermeerderingen van eis - zal toewijzen, een en ander met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.
6.2
[appellant] heeft in hoger beroep een dertiental Romeins genummerde grieven (bezwaren) tegen het vonnis geformuleerd. Er is tweemaal een grief IV in de memorie van grieven opgenomen. Deze beide grieven zullen, voor zover aan de orde, hierna als grief IVa en grief IVb worden aangeduid.
6.3
Het hof zal de grieven hierna thematisch en zo veel mogelijk in onderlinge samenhang behandelen.
De grieven
6.4
Deze zaak betreft de verdeling van de nalatenschappen van de erflaters tussen familieleden, waarvan er enkele al verscheidene jaren in onmin met elkaar leven en die niet in staat zijn gebleken zelf tot (volledige) verdeling te komen. Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat op zichzelf geen verschil van inzicht (meer) bestaat in de samenstelling van de te verdelen nalatenschappen. Gelet op de intrekking tijdens de mondelinge behandeling van de grieven VIII, IX en X is ook geen sprake meer van een prematuur verzoek tot verdeling van [appellant] . Dit betekent dat het hof de (wijze van) verdeling zal vaststellen. Het hof stelt daarbij voorop dat de rechter die de verdeling van een gemeenschap vaststelt op de voet van art. 3:185 lid 1 BW - waarbij hij naar billijkheid rekening moet houden met de belangen van partijen en het algemeen belang - niet gebonden is aan wat partijen hebben gevorderd en niet expliciet in hoeft te gaan op wat partijen aanvoeren
(HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631). Het hof stelt verder vast dat partijen in dit geding in hun stellingen geen onderscheid hebben gemaakt in de nalatenschap van erflaatster en erflater, maar de beide nalatenschappen hebben beschouwd als één nalatenschap die na het overlijden van de langst levende ouder, erflater, verdeeld dient te worden overeenkomstig het testament van erflater. Ook het hof zal daar dan vanuit gaan. Op grond van de verklaring van erfrecht zijn in die nalatenschap de volgende personen tot het volgende deel gerechtigd:
- [geïntimeerde1] tot éénvierde,
- [geïntimeerde4] tot éénvierde,
- [appellant] , [geïntimeerde5] , [geïntimeerde6] en [geïntimeerde7] , ieder tot éénachtste.
Ingetrokken grief, eisvermindering
6.5
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Stehouwer akte gevraagd van de intrekking van de grieven VIII, IX en X, zodat het hof die niet zal behandelen en zal beslissen met inachtneming van deze eisvermindering in hoger beroep.
De loods
6.6
Een groot struikelblok voor de verdeling vormt de loods. [appellant] wil deze toebedeeld krijgen, terwijl [geïntimeerde1] en de overige erfgenamen de voorkeur hebben voor verkoop van de loods aan de hoogst biedende partij. Het hof heeft begrip voor de plannen die [appellant] met de loods heeft, maar ziet, alles afwegende, in de ernstig verstoorde verhouding tussen [appellant] en zijn moeder enerzijds en [geïntimeerde1] anderzijds aanleiding om de loods niet aan [appellant] toe te delen. De reden daarvoor is dat, nu de loods en de toekomstige eigendom daarvan een aanhoudende bron van conflict binnen de familie zijn gebleken, te verwachten valt dat toedeling aan [appellant] zal leiden tot een zich verder voortslepen van het familieconflict en mogelijk een verergering daarvan. Dit is niet in het belang van partijen, die allen, zo kwam tijdens de mondelinge behandeling genoegzaam naar voren, duidelijk te lijden hebben onder dit conflict. Daar komt bij dat [appellant] niet heeft aangevoerd de loods zonder meer nodig te hebben voor broodwinning of een andere noodzakelijke reden. Het geschil over de loods lijkt eerder een - in een al langer slepend familieconflict gewortelde - principekwestie te zijn geworden, en zal naar verwachting niet worden beslecht door toedeling van de loods aan [appellant] . Het hof zal daarom bepalen dat de loods dient te worden verkocht aan een derde, en wel op de in het dictum omschreven wijze, waarna de netto verkoopopbrengst dient te worden verdeeld tussen de erfgenamen.
Banksaldo Rabo rekening
6.7
Partijen zijn het erover eens dat het te verdelen banksaldo op de Rabobank-rekening van de ‘erven [de erflater] ’ (afgerond) € 58.788,- bedraagt. Het hof zal bepalen dat het volledige saldo van deze bankrekening (met nummer: [nummer] ) dient te worden verdeeld tussen de erfgenamen.
Vordering op [geïntimeerde1]
6.8
[geïntimeerde1] heeft niet betwist dat op enig moment in 2009 nog een bedrag (in hoofdsom) van € 3.100,- openstond van een eerder bij zijn ouders aangegane geldlening en evenmin dat het rentepercentage over die lening 3% bedroeg en dat hij sinds 2008 geen rente meer heeft betaald. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde1] gesteld dat in 2009 de lening “definitief is voldaan”. Ter mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde1] in reactie op vragen van het hof verklaard dat in dat jaar het restant van de lening door zijn ouders aan hem is kwijtgescholden. Deze stelling heeft [geïntimeerde1] niet feitelijk onderbouwd en is door [appellant] betwist. Bovendien had [geïntimeerde1] , vanwege de zogeheten twee-conclusieregel zijn beroep op kwijtschelding (dat een ‘bevrijdend verweer’ is) uiterlijk bij memorie van antwoord moeten doen, aangezien het beroep op kwijtschelding een wijziging inhoudt van de grondslag van zijn verweer. Anders dan [geïntimeerde1] leest het hof in de daar ingenomen stelling dat de lening in 2009 was “voldaan”, namelijk niet dat het restant van de lening in dat jaar door zijn ouders aan [geïntimeerde1] is kwijtgescholden.
6.9
Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat de lening aan respectievelijk vordering op [geïntimeerde1] nog altijd bestaat en in de verdeling moet worden betrokken. Nu [geïntimeerde1] op zichzelf niet betwist dat de vordering uit hoofde van de aangegane geldlening inclusief rente thans € 4.420,- bedraagt, stelt het hof de hoogte van de vordering van de nalatenschap op [geïntimeerde1] vast op dit bedrag en bepaalt het hof dat dit bedrag in mindering op het aandeel van [geïntimeerde1] in de nalatenschap zal worden gebracht (zodat het ter verdeling door de andere erfgenamen beschikbaar zal komen). Nu het hof niet is gebleken dat [geïntimeerde1] deze lening opzettelijk heeft verzwegen, zoekgemaakt of verborgen gehouden in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW ziet het hof geen reden tot toepassing van het bepaalde in dat wetsartikel.
Sieraden
6.1
Niet in geschil is dat tot de nalatenschap enige sieraden behoren, die een gezamenlijke waarde van, naar schatting, € 710,- vertegenwoordigen. Het betreft de sieraden die op
15 maart 2018 door juwelier [de juwelier] zijn getaxeerd. Dat er meer sieraden zouden zijn (geweest) die door [geïntimeerde1] zouden zijn toegeëigend of weggemaakt is weliswaar door [appellant] gesuggereerd, maar niet feitelijk door hem onderbouwd. Het hof gaat aan die stelling dan ook voorbij.
6.11
Nu [appellant] niet deugdelijk heeft toegelicht waarom de tot de nalatenschap behorende sieraden aan [geïntimeerde1] zouden moeten worden toegescheiden en [geïntimeerde1] daar ook geen behoefte aan heeft zal het hof bepalen dat de sieraden voor 1 mei 2022 op de in het dictum omschreven wijze dienen te worden verkocht, waarna de netto verkoopopbrengst dient te worden verdeeld tussen de erfgenamen. Het hof zal tevens bepalen dat deze verkoop geen doorgang hoeft te vinden indien en voorzover de erfgenamen het voor genoemde datum eens kunnen worden over onderlinge verdeling van (een deel van) de sieraden.
Kosten mr. Speksnijder
6.12
[appellant] meent dat de kosten van het inschakelen van mr. Speksnijder ten onrechte (volledig) ten laste van de nalatenschap zijn gebracht en dat deze ten belope van (afgerond)
€ 13.407,- in de verdeling moeten worden betrokken. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde1] door [appellant] is betrokken in een procedure tot zijn ontslag als executeur en tot het als executeur verschaffen van inlichtingen. De kosten die op die procedure betrekking hebben beschouwt het hof als kosten van de executele die schulden van de nalatenschap zijn als bedoeld in artikel 4:7 BW. Het hof is het met [appellant] eens dat, waar de kosten van mr. Speksnijder betrekking hebben gehad op verleende rechtsbijstand aan [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] B.V. of de bijstand aan [geïntimeerde1] bij de accountantskamer, deze kosten ten onrechte ten laste van de nalatenschap zijn gebracht. Ook de kosten van deze procedure kunnen niet worden beschouwd als kosten van de executele. Omdat in de facturen geen splitsing is aangebracht in de verschillende procedures zal het hof het aandeel van de kosten die als kosten van de executele kunnen worden beschouwd schattenderwijs bepalen op 50%. Het hof bepaalt daarom dat de kosten van het inschakelen van mr. Speksnijder slechts voor 50% ten laste van de nalatenschap gebracht hadden mogen worden en dat het restant in mindering komt op het aandeel van [geïntimeerde1] in de nalatenschap.
Kosten De Haan
6.13
[appellant] meent voorts dat de kosten van inschakeling van een notaris van De Haan voor een belangrijk deel ten onrechte ten laste van de nalatenschap zijn gebracht en dat deze eveneens (deels) in de verdeling moeten worden betrokken. Het hof is het in zoverre met [appellant] eens dat het op de weg van [geïntimeerde1] had gelegen opheldering te verschaffen over een viertal in 2019 door De Haan verzonden facturen (die door hem niet in het geding zijn gebracht) en dat het redelijk is, nu die opheldering is uitgebleven, aan te nemen dat die facturen geen betrekking hebben op werkzaamheden in verband met de afwikkeling van de nalatenschap door [geïntimeerde1] . Het hof oordeelt daarom dat de betreffende factuurbedragen van (afgerond) € 3.844,- niet ten laste van de boedel hadden mogen komen en dat genoemd bedrag in mindering op het aandeel van [geïntimeerde1] in de nalatenschap zal worden gebracht.
Krachtstroom loods
6.14
De loods is aangesloten op krachtstroom. [appellant] is van mening dat [geïntimeerde1] ten onrechte heeft nagelaten om de loods van de energievoorziening af te sluiten. Over de periode januari 2018 t/m augustus 2020 heeft Nuon een bedrag van (afgerond) € 850,- in rekening gebracht voor het vastrecht van de krachtstroom. [appellant] wil dat dit bedrag ten laste van [geïntimeerde1] in de verdeling wordt betrokken. Het hof gaat hieraan voorbij omdat [appellant] ter mondelinge behandeling zelf heeft verklaard dat hij een slot op de deur van de loods heeft geplaatst. Over de datum waarop hij dat heeft gedaan kon hij geen uitsluitsel geven. In dit licht valt niet in te zien waarom [geïntimeerde1] een verwijt treft van het feit dat de loods nog op de energievoorziening is aangesloten en in dat verband kosten zijn ontstaan.
Overige door [geïntimeerde1] gedane betalingen
6.15
[appellant] verwijt [geïntimeerde1] ook diverse uitgaven ten laste van de nalatenschap te hebben gedaan voor een bedrag van in totaal (afgerond) € 2.236,-. Het betreft uitgaven voor onder meer een aantal graven van familieleden, een aantal kleine donaties en terugbetaling van huurtoeslag. Het hof volgt [geïntimeerde1] in zijn stelling dat dit uitgaven zijn die ofwel afdwingbare verplichtingen betroffen van de erflaters dan wel verbintenissen betroffen die voortvloeiden uit fatsoen of moraal. Deze uitgaven hoeven daarom naar het oordeel van het hof niet in de verdeling te worden betrokken respectievelijk als schuld op het aandeel van [geïntimeerde1] te worden toegerekend. Hetzelfde geldt ten aanzien van de taxatiekosten voor de loods, nu gelet op het geschil tussen partijen niet onbegrijpelijk is dat door [geïntimeerde1] opdracht tot taxatie van de waarde daarvan is gegeven en ook deze kosten dus voldoende samenhang hebben met de afwikkeling van de nalatenschap om ten laste daarvan te kunnen worden gebracht.
Kosten mr. Stehouwer
6.16
Omdat blijkens het voorgaande de kosten van inschakeling van mr. Speksnijder ten dele ten laste van de nalatenschap konden worden gebracht zal het hof ook de voorwaardelijke grief XII van [appellant] behandelen, die behelst dat in dat geval ook de aan [appellant] zijde gevallen kosten van inschakeling van mr. Stehouwer ten laste van de nalatenschap behoren te worden gebracht. Deze redenering wordt door het hof niet gevolgd. De kosten die [appellant] heeft gemaakt zijn niet te beschouwen als kosten van de executele en kunnen evenmin worden beschouwd als vereffeningskosten als bedoeld in artikel 4:7 BW. Er is daarom geen grond om ook die kosten (gedeeltelijk) te beschouwen als schulden van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 BW.

7.De slotsom

7.1
Slotsom is dat de grieven slechts voor een beperkt deel slagen en dat de nalatenschap zal worden verdeeld op de wijze zoals hierna in het dictum aangegeven. Omdat [appellant] voor het grootste deel in het ongelijk is gesteld en is gebleken dat de op beweerdelijke malversaties van [geïntimeerde1] gebaseerde vorderingen in hoger beroep geen stand hebben gehouden dan wel zijn ingetrokken, ziet het hof aanleiding hem in de kosten van het hoger beroep te veroordelen (griffierecht € 5.517,- respectievelijk € 1.727,- en salaris advocaat (tariefgroep IV, 2 punten)).
7.2
Omdat geen incidenteel appel is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank omtrent (de compensatie van) de proceskosten in eerste aanleg, komt het hof niet toe aan een bespreking daarvan toe.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 augustus 2019,
en, opnieuw recht doende:
gelast de navolgende wijze van verdeling van de nalatenschap van [de erflater] en [de erflaatster] :
1. bepaalt dat de erfgenamen de loods, zoals genoemd onder 4.7 van dit arrest, dienen te verkopen en te leveren aan een derde, waartoe zij binnen vier weken na het wijzen van dit arrest gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan (een makelaar van) Brandsma Agrarisch Vastgoed, zaakdoende aan de Goaijengeamieden 9 te (8628 SJ) Goënga;
2. bepaalt dat indien de erfgenamen niet binnen vier weken na het wijzen van dit arrest gezamenlijk aan genoemd makelaarskantoor een opdracht tot verkoop hebben verstrekt, ieder van hen afzonderlijk en namens de ander(en) bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan deze makelaar;
3. bepaalt dat indien de erfgenamen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zij (of één van hen) de makelaar kunnen verzoeken een bindende marktconforme vraagprijs te bepalen;
4. bepaalt dat de erfgenamen in overleg met deze makelaar de verkoop aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens hen de best mogelijke prijs is. In het geval de erfgenamen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs behelst, kunnen zij (of één van hen) de makelaar verzoeken de laatprijs naar beste weten en kunnen bindend te bepalen;
5. bepaalt dat indien de verkoopprijs door de makelaar bindend is vastgesteld, de erfgenamen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de loods aan de derde tegen die prijs;
6. bepaalt dat dit arrest zo nodig in de plaats zal treden van alle rechtshandelingen die één van de erfgenamen in verband met de verkoop en levering moet verrichten, waaronder het tekenen van de overeenkomst van opdracht aan de makelaar, de verkoopovereenkomst en de overdrachtsakte;
7. bepaalt dat iedere erfgenaam bij overdracht van de loods aan een derde een gelijk deel van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en de levering draagt;
8. bepaalt dat [geïntimeerde1] – behoudens indien en voor zover de erfgenamen vooraf onderlinge verdeling van een of meer van de onder 6.10 bedoelde sieraden overeen mochten zijn gekomen - deze sieraden voor 1 mei 2022 dient te verkopen aan een of meer erkende juweliers van zijn keuze in Nederland;
9. bepaalt dat het restant van de onder 6.8 genoemde lening aan [geïntimeerde1] van € 4.420,- in mindering op het aandeel van [geïntimeerde1] in de nalatenschap zal worden gebracht;
10. bepaalt dat de onder 6.12 van dit arrest genoemde kosten van mr. Speksnijder voor 50%, dus voor een bedrag van € 6.703,50, in mindering op het aandeel van [geïntimeerde1] in de nalatenschap zullen worden gebracht;
11. bepaalt dat de onder 6.13 van dit arrest genoemde factuurbedragen uit 2019 van De Haan, een bedrag van € 3.844,-, in mindering op het aandeel van [geïntimeerde1] in de nalatenschap zullen worden gebracht;
12. bepaalt dat de netto-opbrengst van de verkoop van de loods en van de sieraden en het saldo van de onder 6.7 genoemde Rabo bankrekening met inachtneming van het onder 9-11 hiervoor bepaalde en overigens overeenkomstig ieders aandeel in de nalatenschap zal worden verdeeld tussen de erfgenamen,
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden
4-7 tot aan deze uitspraak vastgesteld op nihil en aan de zijde van geïntimeerden 1-3 tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 5.517,- aan griffierecht en € 4.062,- aan salaris advocaat,
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, O.E. Mulder en M.H.F. van Vugt en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2022.