Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006600-17
Uitspraak d.d.: 24 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 28 november 2017 met parketnummer 08-952395-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1978,
wonende te [woonplaats 1] , [adres 1] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 november 2018, 17 maart 2021 en 10 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 eerste alternatief/cumulatief tenlastegelegde, dat uit praktische overwegingen door het hof als 2a is genummerd. Door verdachte is onbeperkt hoger beroep ingesteld. Hoger beroep tegen de gegeven vrijspraak staat niet open. Zoals reeds in het tussenarrest van 28 november 2018 is overwogen, zal het hof verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Het hof heeft het onder 2 tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde uit praktische overwegingen 2b genummerd.
Aan verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1.
in of omstreeks de nacht van 9 juli 2003 op 10 juli 2003 in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] een of meermalen met (een) mes(sen), althans met (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in het hoofd en/of lichaam heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2b.
hij in of omstreeks de nacht van 9 juli 2003 op 10 juli 2003, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers is/zijn en/of heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- de woning van die [slachtoffer] wederrechtelijk binnengedrongen en/of
- ( vervolgens) de beide polsen, althans armen, en/of de beide enkels, althans benen, van die (slapende) [slachtoffer] met tape, althans bindmiddel, vastgebonden en/of vastgetapet en/of
- ( vervolgens) die vastgebonden en/of vastgetapete polsen, althans armen, en/of enkels, althans benen, met tap, althans bindmiddel op en/of aan het bed, althans de bedspijlen vastgebonden en/of vastgetapet.
De kennelijke bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging is om aan verdachte onder 1 het medeplegen van een poging doodslag ten laste te leggen. Daarom begrijpt het hof de ten laste gelegde feitelijke gedragingen waaruit dit delict zou hebben bestaan, zo dat die gedragingen door verdachte en/of zijn mededader(s) zouden zijn verricht. Het hof heeft de tekst van de tenlastelegging onder 1 daaraan aangepast en hierboven met die aanpassingen weergegeven.
Ook zijn eventuele in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging ter zake van de onder 2b tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de overlevering van verdachte volgens een Europees Arrestatiebevel (hierna te noemen: het EAB) is verzocht wegens poging doodslag, dan wel poging tot diefstal met geweld en dat de Britse justitiële autoriteiten de overlevering dus ook alleen voor deze feiten toelaatbaar hebben verklaard. De vervolging van verdachte in Nederland voor wederrechtelijke vrijheidsberoving is volgens de raadsman in strijd met het in de artikelen 27 en 28 van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van 13 juni 2002 (2002/584/JBZ; hierna te noemen: het Kaderbesluit) liggende specialiteitsbeginsel.
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar het oordeel van de rechtbank, op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ook ontvankelijk is in de vervolging ter zake van de onder 2b tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Uit het EAB blijkt dat de Nederlandse autoriteiten aan het Verenigd Koninkrijk om overlevering hebben gevraagd voor de vervolging van verdachte voor betrokkenheid bij een in de nacht van 9 op 10 juli 2003 gepleegde woningoverval. Het EAB vermeldt dat de feiten strafbaar zijn gesteld in de artikelen 45, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De overlevering is dus niet expliciet ook verzocht voor vervolging van verdachte voor wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Sr). De feitelijke gedragingen die aan het EAB ten grondslag zijn gelegd houden echter ook de wederrechtelijke vrijheidsberoving in: in de omschrijving van de strafbare feiten is immers opgenomen dat het 79jarige slachtoffer op zijn bed werd vastgebonden, zoals onder 2b is ten laste gelegd. Wederrechtelijke vrijheidsberoving is opgenomen in lijst I van strafbare feiten die tot overlevering kunnen leiden zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Kaderbesluit en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Overleveringswet. Het oordeel van de Britse rechter zal dus niet anders hebben geluid als de overlevering van verdachte ook op verdenking van wederrechtelijke vrijheidsberoving was gevraagd. Gelet hierop, is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging ter zake van de onder 2b tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het verweer wordt verworpen.
Horen anonieme getuige
De raadsman heeft verzocht om de anonieme getuige die omstreeks 22 juli 2014 een tipbrief aan de politie heeft gestuurd als getuige te horen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het horen van de anonieme getuige niet nodig is, nu de tipbrief niet voor het bewijs hoeft te worden gebruikt.
Het hof is van oordeel dat het horen van de persoon die omstreeks 22 juli 2014 een tipbrief aan de politie heeft gestuurd niet van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing, omdat het hof de brief niet voor het bewijs zal gebruiken. Het verzoek om de anonieme persoon van de tipbrief als getuige te horen zal daarom worden afgewezen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en onder 2b tenlastegelegde.
Verdachte heeft de feiten ontkend en als verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op de plaats delict een scenario geschetst waarin hij een gereedschapskist met daarin eerder door hem gebruikte latexhandschoenen en een rol met gebruikte tape aan medeverdachte [medeverdachte] heeft uitgeleend.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Primair heeft hij hiertoe aangevoerd dat de verklaring van verdachte geloofwaardig is en het door verdachte geschetste scenario dus als uitgangspunt dient te worden genomen. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de aangetroffen sporen die aan verdachte worden toegeschreven geen dadersporen zijn, althans dat niet hoeven te zijn, en dat zij niet, althans onvoldoende, redengevend/onderscheidend zijn en dus niet aan de basis van een veroordeling ten grondslag kunnen worden gelegd. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] inconsequent, onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn en verzocht deze niet voor het bewijs te gebruiken.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en onder 2b tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zijn uitgewerkt. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Voor zover niet anders vermeld, wordt hierna telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het dossier van de Politie Oost-Nederland (onderzoek [onderzoeksnaam] ; onderzoeksnummer [onderzoeksnummer] ) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina’s 1 tot en met 3313). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processenverbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Uit het dossier blijkt het volgende.
Het proces-verbaal van aangifte van 10 juli 2003 (pagina’s 2031 tot en met 2040), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van poging tot doodslag en wederrechtelijke vrijheidsbeneming gepleegd tussen 9 juli 2003 om 22:30 uur en 10 juli 2003 om 2:43 uur te Zwolle. Ik ben geboren op [geboortedatum 2] 1924. Vannacht werd ik wakker van een aanraking aan mijn handen. Ik wilde mijn armen bewegen, maar dit lukte niet, ik was vast. Ik zag dat aan beide zijden van het bed een man stond. Ik weet zeker dat het twee mannen waren. Aan de linkerzijde van mij stond de man, met in zijn rechterhand een mes. Toen ik wakker werd was ik nog niet gestoken. Plots voelde ik harde slagen op mijn hoofd. In totaal heb ik wel 3 of 4 slagen gehad op mijn hoofd. Ik zag dat beide mannen mij op mijn hoofd sloegen met de blote vuisten. Het volgende moment zag ik dat de man met het mes mij boven het linkeroog stak. Ik voelde een heftige pijn. Ik was bang dat hij mij wilde vermoorden. Ik heb het idee dat hij vanaf hoog met een boog van voren op mijn hoofd in stak. In totaal stak hij drie keer. Ik heb geprobeerd het mes af te weren. Ik heb het mes meerdere malen in mijn handen gehad. Ik heb dan ook snijwonden in mijn handen. Het geweld hield plots op. Toen de mannen weg waren heb ik mijn handen vrij gemaakt. Het was Hansaplast, ofzo, waarmee ik vastgebonden zat. Ik heb mijn handen losgewrongen. Dit duurde ongeveer 5 minuten. Daarna heb ik mijn voeten losgemaakt, die zaten op dezelfde manier vast met hetzelfde spul. De binnenpolsen van mijn handen zaten aan elkaar vastgebonden. Ook zaten mijn enkels aan elkaar vast. De enkels zaten ook vast aan een spijl van het bed, aan de achterkant. Het spul waarmee ik vast had gezeten, heb ik nadien van me afgegooid.
Het proces-verbaal van verhoor van 14 juli 2003 (pagina’s 2045 tot en met 2047), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb een boven- en ondergebit. U vraagt mij of ik het gebit tijdens het incident uit had. Ik had het gebit uitgedaan toen ik naar bed ging, afgelopen woensdagavond. Ik heb later in het ziekenhuis gevraagd naar mijn gebit, ik had het in een potje liggen.
Een NFI-rapportage van 22 januari 2015 betreffende het onderzoek naar de aard en oorzaak van letsels die op 10 juli 2003 zijn vastgesteld bij de heer [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 1924 (pagina’s 3161 tot en met 3166) houdt in - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteur:
Bevindingen
- Aan de bovenzijde van het hoofd, juist rechts van de middenlijn, is een huidgebied met vlekkige rode verkleuringen.
- De oogleden van het linkeroog zijn gezwollen en roodpaars verkleurd. Ook de huid van de wang grenzend aan het onderooglid toont roodpaarse verkleuring, achterwaarts uitgebreid richting het oor.
- Onder het rechter onderooglid is zwelling en paarse verkleuring van de huid te zien.
- In de huid van de kin aan de linkerzijde bevindt zich een kleine rode verkleuring van de huid.
Bespreking
Bloeduitstorting door kneuzing van de huid en onderhuidse weke delen, veroorzaakt door de uitwendige inwerking van stomp botsend of samendrukkend mechanisch geweld, zoals bijvoorbeeld slaan, schoppen, vallen of (zich) stoten.
Mogelijk 16 van de 25 beschreven letsels (kunnen) zijn opgeleverd door snijden dan wel steken met een scherprandig en scherppuntig voorwerp zoals bijvoorbeeld een scherppuntig mes.
Een NFI-rapportage van 18 februari 2015 betreffende de beantwoording van een aanvullende vraag in navolging van de NFI-rapportage van 22 januari 2015 inzake de letsels van de heer [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 1924 (pagina’s 3167 tot en met 3172), houdt in - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteur:
De risico’s in de onderhavige casus
Bij de heer [slachtoffer] zijn meerdere letsels vastgesteld die het gevolg waren van
krassen, snijden en/of steken met een scherprandig en scherppuntig voorwerp, zoals een scherppuntig mes. Deze letsels bevonden zich voornamelijk aan het hoofd, de hals en de handen.
Snij/steekletsels in het hoofd en de hals kunnen resulteren in ernstige of zelfs fatale complicaties. Snij/steekletsels aan de handen kunnen invaliderende gevolgen hebben en door bloedverlies mogelijk in geringe mate een bijdrage leveren aan een ernstig of fataal beloop.
Het proces-verbaal van bevindingen van 18 februari 2004 (pagina’s 3006-3028), inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de verbalisanten:
Op 10 juli 2003 stelden wij een onderzoek plaats delict in naar aanleiding van een gewelddadige overval op een man in zijn woning.
Foto 6
Opname van het bed met aan het voeteneinde van het bed een stuk tape, waarmee het slachtoffer was vastgemaakt aan het bed.
Sporen welke zijn veiliggesteld vanuit de slaapkamer
Object/spoor
Plaats aantreffen
SVO-nummer
Stukje tape
Onder bed
PL0400\03-086221-008-008
Stuk tape
Spijl voeteneind
PL0400\03-086221-008-010
Stuk tape
Linkerzijde matras
PL0400\03-086221-008-009
Foto 8
Opname van de keuken. Naast de kast zagen wij een stuk tape op de vloer liggen.
Sporen, veiliggesteld in de keuken:
Stuk tape
Naast keukenkast
PL0400\03-086221-008-013
Foto 9
Opname van de ruimte achter de boerderij. Deze ruimte was in gebruik als opslagruimte. In deze ruimte zagen wij een stukje tape op de vloer liggen.
Sporen veiliggesteld in de bergruimte:
Stuk tape
Vloer bergruimte
PL0400\03-086221-008-016
Het proces-verbaal van inbeslagneming van sporenmateriaal, inclusief de als bijlage bijgevoegde Sporenbijlage, van 18 juli 2003 (pagina’s 3051 en 3052), inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de verbalisant:
Ik verklaar het sporenmateriaal, ten behoeve van forensisch DNA-onderzoek, zoals vermeld op de bij dit proces-verbaal behorende sporenbijlage, in beslag te hebben genomen.
Omschrijving delict:
Overval op een bejaarde man in zijn woning te Zwolle op 10 juli 2003.
Sporenbijlage ten behoeve van DNA-onderzoek
SVO-nummer
Omschrijving stukken van overtuiging
SIN
PL0400\03-086221-008-008
Souche type: Stukje tape, plaats aantreffen: onder bed, voeteneind
AFD650
PL0400\03-086221-008-009
Souche type: Stukje tape, plaats aantreffen: linkerzijkant matras
AFD651
PL0400\03-086221-008-010
Souche type: Stukje tape, plaats aantreffen: spijl voeteneind
AFD652
PL0400\03-086221-008-013
Souche type: Stukje tape, plaats aantreffen: vloer keuken
AFD653
PL0400\03-086221-008-016
Souche type: Stukje tape, plaats aantreffen: vloer bergruimte
AFD654
Het NFI-rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewelddadige gewapende overval in Zwolle op 10 juli 2003 van 13 oktober 2003 (pagina’s 3063 tot en met 3068), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteur:
Op de stukken tape [AFD650], [AFD652] en [AFD654] zijn vermeende bijtsporen aangetroffen. Deze vermeende bijtsporen zijn bemonsterd [AFD650#01], [AFD652#01] en [AFD654#03 en #04].
Op de tape [AFD654] zijn stukken latexhandschoen aangetroffen, waaronder een aantal vingertopjes. De binnenzijde van een vingertopje is apart bemonsterd [AFD654#02].
Het NFI-rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in Zwolle op 10 juli 2003 van 2 maart 2015 (pagina’s 3077 tot en met 3079), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteur:
Nieuw veiliggesteld onderzoeksmateriaal:
AFD654#07 een bemonstering van een stukje latex op de kleefzijde van stukje tape aangetroffen op de vloer van een bergruimte
AFD654#08 een bemonstering van een stukje latex op de kleefzijde van stukje tape aangetroffen op de vloer van een bergruimte
Resultaten, interpretatie en conclusies
Van het referentiemonster van [slachtoffer] is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Het DNA-profiel van [medeverdachte] (geboren [geboortedatum 3] 1982) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 1. Resultaten interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AFD650#01
DNA-profiel van een man
[medeverdachte]
kleiner dan 1 op 1 miljard
AFD651#01
DNA-profiel van een man
[medeverdachte]
kleiner dan 1 op 1 miljard
AFD654#02
DNA-profiel van een man
onbekende man B
niet berekend
AFD654#04
DNA-mengprofiel
[slachtoffer] en [medeverdachte]
ongeveer 1 op 3 miljoen
AFD654#07
DNA-profiel van een man
onbekende man B
niet berekend
AFD654#08
DNA-profiel van een man
onbekende man B
niet berekend
Het proces-verbaal van bevindingen van 1 juli 2014 (pagina’s 2168 en 2169), inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de verbalisant:
Op 10 juli 2003 omstreeks 02.40 uur werd te Zwolle een slachtoffer in zijn slaap overvallen.
Verdachte:
[medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 3] 1982 te [geboorteplaats 2]
In 2003 zijn de netwerkgegevens opgevraagd van palen in de omgeving van de plaats delict. Daarbij heeft ook een CIOT bevraging plaatsgevonden.
Deze gegevens van 2003 zijn door mij nader onderzocht.
De telefoon van verdachte [medeverdachte] bevond zich rond het tijdstip van de overval onder het bereik van de palen in de omgeving van de plaats delict.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek identiteit [naam 1] ’ van 4 maart 2015 (pagina’s 2288 tot en met 2291), inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de verbalisant:
Aanleiding
Op 10 juli 2003 te Zwolle werd een 79-jarige man in de nacht in zijn woning aan zijn bed vastgebonden. Hij werd door twee mannen geslagen en tevens door één van hen met een mes gestoken. Verdachte [medeverdachte] legde op 12 december 2014 een verklaring af bij de rechter-commissaris. In deze verklaring is te lezen:
Het kan goed zijn dat ik de jongens die het gedaan hebben heb weggebracht naar die woning. Er was een [jongen] bij maar ik herinner mij zijn naam niet.
Op 16 december 2014 werd verdachte [medeverdachte] voor de zesde keer gehoord door de politie. In dit verhoor gaf hij aanvullende informatie over de [jongen] . Puntsgewijs samengevat gaf hij de volgende beschrijving van deze jongen:
- [beschrijving]
- [beschrijving]
- [beschrijving]
- [beschrijving]
- [beschrijving]
- [beschrijving]
- [beschrijving]
- [beschrijving]
- [beschrijving]
- [beschrijving]
- Zijn naam is mogelijk ‘ [naam 1] ’.
Op 17 december 2014 zijn twee verbalisanten met verdachte [medeverdachte] door [plaats 2] gereden. Aan hem werd gevraagd aan te geven waar de flat staat waar destijds de [jongen] zou wonen die mogelijk ‘ [naam 1] ’ zou heten. Tevens werd aan verdachte gevraagd aan te wijzen waar de winkel van de ouders van deze jongen destijds zat. Dit onderzoek leverde samengevat de volgende informatie op:
- De [jongen] ‘ [naam 1] ’ zou destijds gewoond hebben in de flat [naam 3] met de huisnummers [huisnummers 1] of in de flat genaamd [naam 4] met de huisnummers [huisnummers 2] , beide gelegen aan de [adres 3] te [woonplaats 4] ;
- De winkel van zijn ouders zou destijds (2003) gevestigd zijn in het pand: [adres 2] [nummer] te [woonplaats 4] .
Bevindingen ingestelde onderzoek naar identiteit [jongen] ‘ [naam 1] ’
Naar aanleiding van de hierboven genoemde informatie over de [jongen] die mogelijk [naam 1] zou heten, werd door mij een onderzoek ingesteld naar de identificerende gegevens van deze persoon.
Resumé
Vanwege de overeenkomsten tussen de beschrijving van de [jongen] uit de
verklaringen van [medeverdachte] , die vermoedelijk ‘ [naam 1] ’ zou heten, en de verkregen informatie over [verdachte] , is het aannemelijk dat zij dezelfde persoon zijn.
Een schriftelijk stuk, te weten het rechtshulpverzoek van 28 april 2015 (pagina’s 3179 tot en met 3181), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verzoek van de Officier van Justitie:
Op 10 juli 2003 te Zwolle werd een 79-jarige man, in de nacht, in zijn woning aan zijn bed vastgebonden. Hij werd door twee mannen geslagen en tevens door één van hen met een mes gestoken. Verdachte [medeverdachte] verklaarde bij zijn voorgeleiding aan de rechter-commissaris:
Het kan goed zijn dat ik de jongens die het gedaan hebben heb weggebracht naar die woning. Er was een [jongen] bij maar ik herinner mij zijn naam niet.
In hierop volgende verhoren bij de politie gaf verdachte [medeverdachte] aanvullende informatie over de [jongen] , waarna uit politieonderzoek bleek dat deze [jongen] vermoedelijk is:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornaam: [voornaam verdachte]
Matcht het DNAprofiel van onbekende man B (zie bijlage) met een DNAprofiel in de Engelse DNA databank?
Een schriftelijk stuk, zijnde de beëdigde vertaling van de getuigenverklaring van [naam deskundige] van Key Forensic Services van 11 december 2015 (pagina’s 3228 tot en met 3233), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige:
Het DNA-profiel van het DNA bekend als ‘onbekende man B’ matchte met het DNAreferentieprofiel van [verdachte] .
Het NFI-rapport Criminalistische interpretatie van de resultaten van het soucheonderzoek en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in Zwolle op 10 juli 2003 van 30 juli 2015 (pagina’s 3302 tot en met 3313), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteurs:
Soucheonderzoek
Overzicht van de resultaten en conclusies van het soucheonderzoek aan tape
Op basis van overeenkomende klasse-, productie- en scheidingskenmerken, passen alle
tapedelen van AFD650 tot en met AFD654 aan elkaar, in een volgorde zoals in figuur 1
schematisch is weergegeven.
Voor de bevindingen van het soucheonderzoek is een bewijskracht gegeven. Voor het
bepalen van de bewijskracht is uitgegaan van de volgende hypothesen op bronniveau:
Hypothese 1: De ontvangen delen grijze ducttape [AFD650 tot en met -654] hebben oorspronkelijk één geheel gevormd in de volgorde zoals weergegeven in figuur 1.
Hypothese 2: De ontvangen delen grijze duct-tape [AFD650 tot en met -654] hebben oorspronkelijk één geheel gevormd in een andere volgorde dan is weergegeven in figuur 1 of met ontbrekende delen soortgelijke grijze ducttape.
De bevindingen van het soucheonderzoek zijn
extreem veel waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
De in volgorde aan elkaar passende tapedelen worden het tapegeheel genoemd.
Uiteinden 2B en 19B zijn de twee buitenste uiteinden van het tapegeheel waarvan er maar één het buitenste uiteinde van de rol tape kan zijn geweest. Uiteinde 2B is als enige gesneden en omgeslagen. De andere uiteinden, waaronder uiteinde 19B, zijn door scheuren of knippen ontstaan. Deze combinatie van bevindingen wordt verwacht wanneer uiteinde 2B het buitenste uiteinde van de rol tape is geweest. Uitgaande van een roldiameter van 15 centimeter (gebruikelijk voor een rol met een lengte van circa 50 meter tape), heeft de eerste 47 centimeter van tapedeel 2 [AFD651], gezien vanaf het omgeslagen uiteinde 2B, de buitenzijde van de rol gevormd.
Op acht gescheurde uiteinden is een patroon van onregelmatigheden waargenomen die
elk qua vorm en grootte geïnterpreteerd wordt als bijtspoor. Het patroon eindigt bij alle acht uiteinden op de scheurrand, wat wordt verwacht bij de combinatie van bijten en afscheuren van tape. Alle bijtsporen tonen onderling overeenkomsten wat betreft patroon, vorm en grootte.
Locaties van bemonsteringen met DNA
De bemonsterde locaties van de tapedelen zijn in figuur 1 schematisch weergegeven.
Figuur 1. Schematische weergave volgorde tapedelen met daarin aangegeven de locaties van aangetroffen bijtsporen en locaties bemonsteringen genomen ten behoeve van het DNA-onderzoek.
In tabel l zijn de afstanden van de aangegeven DNA-bemonsteringen ten opzichte van het rechteruiteinde van het tapegeheel bij benadering weergegeven.
Tabel 1
DNA-bemonstering
Afstand t.o.v. rechteruiteinde tapedeel 2B
AFD650#01
56 cm
AFD652#01
359,5 cm
AFD654#03
531 cm
AFD654#04
390,5 cm
Conclusie
Hypothese 1:Verdachte [medeverdachte] heeft de tape van de rol gescheurd en/of het slachtoffer met tape vastgebonden.
Hypothese 2:Een onbekende persoon heeft de tape van de rol gescheurd en/of het slachtoffer met tape vastgebonden. De verdachte is hier niet bij betrokken geweest.
Ten aanzien van bovengenoemde hypothesen, en onder de genoemde aannamen, concluderen wij:
De resultaten van het DNA-onderzoek in combinatie met de resultaten van het soucheonderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Verbale term
Ordegrootte bewijskracht
zeer veel waarschijnlijker
10.000-1.000.000
extreem veel waarschijnlijker
> 1.000.000
Het NFI-rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in Zwolle op 10 juli 2003 van 8 december 2016 (pagina’s 3262 tot en met 3267), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteur:
Resultaten, interpretatie en conclusie
Het DNA-profiel van [slachtoffer] is betrokken bij het vergelijkend DNAonderzoek.
Tevens zijn de DNA-profielen van [medeverdachte] (geboren [geboortedatum 3] 1982) en AFD654#02 (gekoppeld aan onbekende man B) betrokken bij het vergelijkend DNAonderzoek.
Tabel 1. Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Celmateriaal afkomstig van
Matchkans DNA-profiel
AFD652#01
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
[slachtoffer]
[medeverdachte]
niet berekend
niet berekend
Het NFI-rapport Aanvullend onderzoek en beantwoording vragen naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in Zwolle op 10 juli 2003 van 20 juli 2017 (pagina’s 3275 tot en met 3281), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteur:
Berekening bewijskracht
Ten aanzien van bemonstering AFD652#01
Ten behoeve van het berekenen van de ordegrootte van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [medeverdachte] en het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AFD652#01 zijn de volgende aannamen gedaan:
l. de bemonstering bevat DNA van twee personen;
2. [slachtoffer] heeft daadwerkelijk DNA bijgedragen aan deze bemonstering;
3. de onder de hypothesen genoemde personen zijn niet aan elkaar verwant.
Onder deze aannamen zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese I: De bemonstering bevat DNA van [slachtoffer] en [medeverdachte] .
Hypothese II: De bemonstering bevat DNA van [slachtoffer] en van één willekeurige onbekende persoon,
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn
meer dan één miljard maal waarschijnlijkerals hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
Het NFI-rapport Interdisciplinair rapport van de NFI onderzoeken naar aanleiding van een gewapende overval in Zwolle op 10 juli 2003 van 6 maart 2020 (los in dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de rapporteurs:
DNA-sporenonderzoek
Van de stukken tape en de zich daarop bevindende delen latex zijn in totaal 19 DNA-bemonsteringen genomen.
Tabel 3. Aantreffen van DNA dat afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte]
SIN
Soort profiel
Matchkans DNA-profiel voor [verdachte]
AFD654#02
Enkelvoudig
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AFD654#03
Mengprofiel: [slachtoffer] , [medeverdachte] en [verdachte]
Kleiner dan 1 op 1 miljoen
AFD654#07
Mengprofiel:
[verdachte] en [slachtoffer]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
AFD654#08
Enkelvoudig
Kleiner dan 1 op 1 miljard
In geen van de onderzochte bemonsteringen is een eenduidige aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van andere personen dan [slachtoffer] , [medeverdachte] en [verdachte] .
Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. In de nacht van 9 op 10 juli 2003 hebben twee mannen met tape de polsen en enkels van [slachtoffer] , een destijds 79jarige man, aan elkaar gebonden en de enkels tevens aan een bedspijl vastgebonden, waarna zij hem met hun vuisten op zijn hoofd hebben geslagen en één van hen hem meerdere malen met een mes in zijn hoofd, hals en handen heeft gestoken. Vervolgens hebben zij het slachtoffer vastgebonden achtergelaten. Het soort letsel dat hij door de messteken heeft opgelopen, kan volgens de forensisch arts tot de dood leiden. Op de plaats delict zijn meerdere stukken tape aangetroffen die oorspronkelijk één geheel hebben gevormd. In de bemonstering van drie vermeende bijtsporen op deze stukken tape [AFD650#01, AFD652#01 en AFD 654#04] is het DNA van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen: eenmaal in een enkelvoudig profiel en tweemaal in een mengprofiel waarin naast zijn DNA alleen het DNA van het slachtoffer is aangetroffen. Deze bijtsporen bevonden zich op stukken tape die bij het begin van het afrollen niet aan de buitenzijde van de rol zaten en zijn ontstaan bij het afscheuren van de tape. Het slachtoffer had zijn kunstgebit ten tijde van de overval niet in.
Het hof trekt hieruit de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte] tijdens de overval driemaal in de tape die op de plaats delict is aangetroffen, heeft gebeten om hier stukken van af te scheuren en dat hij dus één van de twee overvallers is geweest. Dat medeverdachte [medeverdachte] ten tijde van de overval op de plaats delict was, wordt ondersteund door het gegeven dat zijn telefoonnummer tijdens de overval een mast in de omgeving van de plaats delict heeft aangestraald.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen verder vast dat medeverdachte [medeverdachte] , die als een van de daders aanwezig was bij de overval, heeft verklaard dat een [jongen] die zeer veel overeenkomsten vertoont met verdachte bij de overval was betrokken. Anders dan de raadsman heeft bepleit, is het hof van oordeel dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] voor zover die ziet op de betrokkenheid van deze [jongen] bij de woningoverval betrouwbaar is, nu verdachte nog niet in het dossier voorkwam toen medeverdachte [medeverdachte] daarover verklaarde en vervolgens is gebleken dat het DNA-profiel van verdachte matcht met het DNAprofiel van een op de plaats delict aangetroffen spoor.
Daarnaast stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat er DNA van verdachte in een mengprofiel met DNA van medeverdachte [medeverdachte] en het slachtoffer is aangetroffen in de bemonstering van een stuk tape dat op de plaats delict is aangetroffen en circa vijf meter van de buitenzijde van de rol tape was verwijderd [AFD654#03]. Bovendien is het DNA van verdachte in een enkelvoudig profiel aangetroffen in de bemonstering van drie op de plaats delict aangetroffen stukken latexhandschoen [AFD654#02, AFD654#07 en AFD654#08]. Tot slot stelt het hof vast dat er op de plaats delict alleen DNA is aangetroffen van het slachtoffer, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
Gegeven het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte een van de twee daders van de overval was.
Alternatief scenario
Verdachte heeft als verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op de plaats delict een scenario geschetst waarin hij een gereedschapskist met daarin door hem gebruikte latexhandschoenen en tape aan medeverdachte [medeverdachte] heeft uitgeleend. In dit scenario zou het DNA van verdachte op de latexhandschoen zijn terechtgekomen doordat hij de handschoen eerder had gebruikt en de handschoen tijdens de overval door een ander is gedragen.
Het hof stelt in dit verband allereerst vast dat dit scenario op geen enkele manier steun vindt in het dossier. Bovendien blijkt uit het NFI-rapport Interdisciplinair rapport van de NFIonderzoeken naar aanleiding van een gewapende overval in Zwolle op 10 juli 2003 van 6 maart 2020 (voetnoot 8) dat de kans betrekkelijk groot tot groot is om (ook) na kort dragen van handschoenen in bemonsteringen van die handschoenen DNA aan te treffen van de tweede drager. Hiervan uitgaande zou volgens het hof niet verwacht mogen worden dat, indien drie stukken van een bij de overval gedragen handschoen worden bemonsterd, op niet één van die stukken het DNA van een door verdachte gesuggereerde laatste drager wordt aangetroffen. Daarnaast springt in het oog dat medeverdachte [medeverdachte] op 23 oktober 2017 door de verdediging is bevraagd zonder dat hem vragen zijn gesteld over een gereedschapskoffer die verdachte aan hem zou hebben uitgeleend. Wel heeft het hof medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting van 17 maart 2021 gevraagd of hij zich herinnerde dat hij een gereedschapskist met daarin een rol tape en latexhandschoenen van verdachte had geleend. Medeverdachte [medeverdachte] heeft daarop geantwoord dat hij zich dat niet kon herinneren en dat hem ook niet is verzocht om een gereedschapskist aan verdachte terug te geven. (Het procesverbaal van de terechtzitting op 17 maart 2021 in de zaak tegen [medeverdachte] is bij de processtukken van de strafzaak tegen verdachte gevoegd.)
Naar het oordeel van het hof is het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
Medeplegen van poging tot doodslag
Zoals hierboven is overwogen, heeft het hof vastgesteld dat beide daders een 79-jarige man, terwijl hij was vastgetapet, met hun vuisten op het hoofd hebben geslagen, waarna één van de daders het slachtoffer meerdere keren met een mes in hoofd, hals en handen heeft gestoken. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de andere dader zich van dit steken heeft gedistantieerd. Het meermalen steken met een mes in hoofd, hals en handen brengt de aanmerkelijke kans met zich op dodelijk letsel. Nu het steken met het mes door één dader volgde op het gezamenlijk uitoefenen van geweld op het hoofd van het kwetsbare en weerloze slachtoffer, terwijl de andere dader zich niet van het steken distantieerde, is het hof van oordeel dat beide daders de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bewust moeten hebben aanvaard, zodat zij ook allebei voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad. Gezien het voorgaande en bij het ontbreken van een verklaring van verdachte of de medeverdachte die een aanknopingspunt biedt voor een andere uitleg van het handelen van de overvallers, is het hof van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag.
Het hof is van oordeel dat verdachte de onder 1 en onder 2b tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2b tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
in
of omstreeksde nacht van 9 juli 2003 op 10 juli 2003 in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, hij, verdachte,
en/of zijn mededader
(s)met dat opzet die [slachtoffer]
een ofmeermalen met
(een
)mes
(sen), althans met (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en)in het hoofd en
/oflichaam heeft
/hebbengestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2b.
hij in
of omstreeksde nacht van 9 juli 2003 op 10 juli 2003, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd en
/ofberoofd gehouden, immers
is/zijn en
/ofheeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader
(s):
- de woning van die [slachtoffer] wederrechtelijk binnengedrongen en
/of
-
(vervolgens
)de beide polsen
, althans armen,en
/ofde beide enkels
, althans benen,van die (slapende) [slachtoffer] met tape
, althans bindmiddel,vastgebonden
en/of vastgetapeten
/of
-
(vervolgens)die
vastgebonden en/of vastgetapete polsen, althans armen, en/ofenkels
, althans benen,met tape
, althans bindmiddel op en/ofaan
het bed, althansde bedspijl
envastgebonden
en/of vastgetapet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Het onder 2b bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Overijssel heeft verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2b tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat de redelijke termijn is overschreden en de feiten bijna negentien jaar oud zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte is samen met een ander ’s nachts het huis van een bejaarde man binnengegaan, waarna verdachte en zijn mededader het slachtoffer hebben vastgebonden en op het hoofd geslagen. Vervolgens heeft één van hen, zonder dat de ander zich hiervan distantieerde, de man meermalen met een mes in zijn hoofd en lichaam gestoken. Aldus hebben verdachte en zijn mededader het leven van het kwetsbare slachtoffer in gevaar gebracht, hem van zijn vrijheid beroofd en zijn lichamelijke integriteit geschonden. Door dit te doen in de woning, de plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, hebben verdachte en zijn mededader het gevoel van veiligheid van het slachtoffer in de thuissituatie aangetast. Goed voor te stellen is dat wat verdachte en zijn mededader het slachtoffer hebben aangedaan grote (psychische) gevolgen heeft gehad. Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededader bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeggebracht. Het hof rekent verdachte de feiten dan ook zwaar aan.
Het hof heeft rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS, waarbij het voor deze feiten aansluiting heeft gezocht bij het oriëntatiepunt voor een woningoverval. Daarin wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar genoemd ingeval van ander dan licht geweld en worden onder meer kwetsbare slachtoffers en de aard en ernst van het letsel als strafvermeerderende factoren aangeduid. Het hof heeft verder acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 4 januari 2022, waaruit blijkt dat verdachte noch vóór de pleegdatum noch in de bijna negentien jaar die sindsdien zijn verstreken voor soortgelijke feiten is veroordeeld, alsmede dat zijn laatste veroordeling (in het Verenigd Koninkrijk) bijna zeven jaar oud is. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van het voorarrest in beginsel passend en geboden is.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met bijna twee jaar en vier maanden is overschreden. Het hof zal, gelet op deze termijnoverschrijding, de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.