ECLI:NL:GHARL:2022:218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
200.293.095
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten toepassing laten van de informatieplicht van artikel 1:377b BW in een zaak van ouderschap en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de informatieplicht van de vader ten aanzien van zijn minderjarige dochter. De vader, die sinds 2012 geen contact meer heeft gehad met zijn dochter, verzocht het hof om de moeder te verplichten hem informatie te verstrekken over de ontwikkeling van hun kind. Het hof heeft echter geoordeeld dat de veiligheid van de moeder en de minderjarige niet voldoende kan worden gewaarborgd, gezien de agressieve houding van de vader en eerdere bedreigingen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder al bepaald dat de informatieplicht van de moeder aan de vader buiten toepassing blijft, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof heeft daarbij verwezen naar de ernstige incidenten van agressief gedrag van de vader, die de moeder en de minderjarige in een onveilige situatie brengen. De vader's verzoek om informatie werd afgewezen, omdat het belang van de minderjarige en haar moeder aan rust en veiligheid zwaarder weegt dan het belang van de vader om geïnformeerd te worden. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.095
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 465104)
beschikking van 13 januari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.B. de Jong te Almere,
en
de gecertificeerde instelling,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, verder: de rechtbank, van 23 oktober 2018, 23 april 2019, 11 juni 2019, 10 februari 2020 en 15 januari 2021 (deze laatste beschikking zal hierna ook worden aangeduid als de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 april 2021;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 9 november 2021 met als bijlage een verklaring
van de vader;
- een e-mailbericht van de GI van 15 november 2021 met het verzoek om de moeder niet
tegelijk met de vader te horen op de mondelinge behandeling;
- een brief van mr. De Jong van 23 november 2021 waarbij namens de vader bezwaar wordt
gemaakt tegen de gescheiden mondelinge behandeling.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2021 plaatsgevonden. Het hof heeft in verband met het voormeld verzoek van de GI, gelet op de achtergrond van de zaak en het belang van de moeder om vrij en zonder angst te kunnen spreken, een gescheiden mondelinge behandeling op 2 tijdstippen bepaald.
Namens de vader is zijn advocaat ter mondelinge behandeling verschenen. Namens het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (LET) zijn twee vertegenwoordigers verschenen. Namens de GI zijn eveneens twee vertegenwoordigers verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [naam1] verschenen. Tevens is de moeder verschenen. Bij afwezigheid van de vader is de zaak op één tijdstip behandeld.
2.3
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een brief van mr. De Jong van 26 november 2021. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden slaat het hof geen acht op deze brief.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] geboren [in] 2011 te [plaats] . [de minderjarige] woont bij de moeder. De vader heeft [de minderjarige] sinds 2012 niet meer gezien.
3.2
In 2012 heeft de rechtbank Utrecht [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 25 juli 2022 bij beschikking van 21 juni 2021.
3.3
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 oktober 2013 is de moeder veroordeeld om de vader maandelijks middels een e-mail aan zijn advocaat te informeren over de ontwikkeling van [de minderjarige] met daarbij een actuele foto van [de minderjarige] . Partijen hadden toen nog gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
3.4
Bij beschikking van 24 december 2015 heeft de rechtbank de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . Bij beschikking van 3 november 2016 heeft dit hof die beschikking bekrachtigd.
3.5
Bij beschikking van 15 februari 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de vader recht heeft op omgang met [de minderjarige] vier keer per jaar en onder voorwaarden. Zowel de moeder als de vader hebben tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld bij dit hof. Bij beschikking van 13 december 2018 heeft dit hof de beschikking van 15 februari 2018 vernietigd en de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd.
3.6
Naar aanleiding van de voormelde beschikking van het hof heeft de GI haar verzoek in eerste aanleg om de omgangsregeling zoals vastgesteld bij de beschikking van 15 februari 2018 te wijzigen in de zin dat het toewerken naar begeleide omgang wordt stopgezet, op 23 januari 2019 gewijzigd en de rechtbank verzocht (ambtshalve) te bepalen dat de informatieplicht van de moeder aan de vader buiten toepassing blijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank ambtshalve bepaald dat artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW) buiten toepassing blijft.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Beide grieven hebben betrekking op de (motivering van de) door de rechtbank gemaakte belangenafweging die ten nadele van de vader strekt. De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een informatieregeling vast te stellen waarbij de vader minimaal twaalf keer per jaar informatie van de moeder zal verkrijgen over [de minderjarige] , waarbij het hof ook gedetailleerd de voorwaarden en afspraken op schrift stelt die alle betrokkenen daarbij hebben op te volgen, kosten rechtens.
4.3
De GI voert verweer. Zij verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het eerste lid van artikel 1:377b BW is de met het gezag belaste ouder gehouden om de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind.
Op grond van het tweede lid van dat artikel kan de rechter - zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve - indien het belang van het kind dat vereist, bepalen dat het eerste lid van dat artikel buiten toepassing blijft.
5.2
Het hof is van oordeel dat er voldoende gronden zijn die rechtvaardigen dat de vader het recht op informatie moet worden onthouden. Het hof verwijst naar hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen en beslist, en maakt de overwegingen en beslissing, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
De vader stelt dat er al tien jaar geen sprake meer is van bedreiging. Het hof verwijst naar de in de bestreden beschikking vermelde voorbeelden van agressief gedrag van de vader die in het aanvullende rapport van de raad van 8 april 2020 zijn vermeld. Deze incidenten hebben nog plaatsgevonden in 2018, waaronder de uitlatingen van de vader om de moeder te vermoorden wanneer beslist zou worden dat hij geen omgangsregeling met zijn dochter mocht hebben. Deze ernstige bedreigingen hebben ertoe geleid dat verschillende veiligheidsmaatregelen zijn genomen en het LET is ingeschakeld. Ook het LET is het niet gelukt om met de vader een constructief gesprek aan te gaan omdat de vader wil bepalen hoe het gesprek verloopt, medewerkers van het LET niet laat uitpraten en de schuld van de situatie bij de instanties legt. Na twee contacten in 2019 tussen de vader en het LET is het contact beëindigd. In april 2019 is aan de vader nog een winkelverbod opgelegd voor een apotheek waar hij zich agressief had gedragen. In juli 2020 heeft de vader telefonisch contact gezocht met het LET waarbij hij aangaf te weten waar de moeder en [de minderjarige] wonen. Dat contact is door het LET gezien de toonzetting als zeer onprettig ervaren. Het hof is van oordeel dat - anders dan de vader stelt - voldoende is komen vast te staan dat de vader zich agressief opstelt jegens de moeder en hulpverlenende instanties. Dat de vader zich het hem verweten agressieve gedrag niet kan herinneren of zijn gedrag niet kwalificeert als bedreigend maakt het effect van dat gedrag op de moeder en daarmee op [de minderjarige] niet minder ernstig. De vader ziet de impact van zijn gedrag nog steeds niet. Door ter mondelinge behandeling bij het hof niet persoonlijk te verschijnen, omdat hij het niet eens is met het gescheiden horen van de vader en de moeder, bevestigt de vader het beeld dat hij de gang van zaken wil bepalen. Omdat de vader zich volgens zijn advocaat door de gescheiden behandeling beledigd en onterecht als agressief en bedreigend weggezet voelt, ontneemt hij zich de kans om persoonlijk te worden gehoord en legt hij de schuld daarvan buiten zichzelf. De geuite bedreigingen, de onvoorspelbare houding van de vader en de dreigingsinschatting van de politie, maken dat de moeder en [de minderjarige] zeer op hun hoede moeten zijn over wat voor activiteiten zij kunnen ondernemen en hoe zij deelnemen aan sociale media. Het hof heeft in zijn beschikking van 13 december 2018 overwogen dat de vader onvoldoende zicht heeft op wat zijn gedrag bij anderen teweeg brengt en dat het gedrag van de vader in de weg staat aan een veilige omgang tussen hem en [de minderjarige] . Deze onveiligheid bestaat nog steeds. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de hiervoor vermelde incidenten is het hof met de raad van oordeel dat de veiligheid van de moeder en [de minderjarige] niet voldoende valt te waarborgen en het de moeder en [de minderjarige] te zeer belast wanneer de moeder informatie over [de minderjarige] aan de vader moet verstrekken. Het risico bestaat dat de genomen maatregelen niet meer voldoende zijn om de veiligheid van de moeder en [de minderjarige] te borgen. Het belang van de vader bij het verkrijgen van informatie is in dit geval ondergeschikt aan het belang van [de minderjarige] (en haar moeder) aan rust en veiligheid. Het belang van [de minderjarige] vereist dan ook dat de informatieregeling van artikel 1:377b BW buiten toepassing blijft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 15 januari 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en A.T. Bol, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 13 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.