ECLI:NL:GHARL:2022:2115

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
21-004741-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel misbruik van minderjarige dochter door vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een vader, is beschuldigd van seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter gedurende een periode van bijna zeven jaar, beginnend toen zij acht jaar oud was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de straf verhoogd naar 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contact- en locatieverbod. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf door de rechtbank onvoldoende recht deed aan de ernst van de gepleegde feiten. De verdediging had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging vanwege schending van de redelijke termijn, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat de verdachte niet eerder kon aannemen dat hij vervolgd zou worden, aangezien er geen duidelijke communicatie van het openbaar ministerie was geweest. De zaak is behandeld op basis van getuigenverklaringen en de verklaringen van de verdachte zelf, waarbij het hof de consistentie en betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer heeft benadrukt. De benadeelde partij, de dochter van de verdachte, heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de immateriële schade vastgesteld op € 12.500,00 en de materiële schade op € 18.280,97, met een totaalbedrag van € 30.780,97 voor de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004741-20
Uitspraak d.d.: 4 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2020 met parketnummer 16-177549-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1942,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. Kuipers, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijkheid dient te worden verklaard in de vervolging wegens een exorbitante schending van de redelijke termijn in combinatie met de schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, en een schending van de interne openbaarheid. De raadsman heeft hierbij een beroep gedaan op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Zij heeft aangevoerd dat als al wordt aangenomen dat verdachte eerder contact heeft gehad met de politie dit onverlet laat dat het openbaar ministerie nooit enige mededeling heeft gedaan aan verdachte waaruit hij kon opmaken dat hij niet langer vervolgd zou worden. Het is – gelet op het feit dat het evident is dat aangeefster rond haar veertiende heeft beslist om geen aangifte te doen – niet aannemelijk dat verdachte uitvoerig geconfronteerd is met haar verklaring. Als er wel contact is geweest dan zou het verhoor van verdachte nu niet bruikbaar zijn omdat toen geen ‘Salduz’ is verleend. Dat aangeefster pas later aangifte heeft gedaan kan niet meespelen. Minderjarigen wordt in zedenzaken veel bedenktijd gegeven. Er is geen sprake van een opeenstapeling van schendingen.
Oordeel hof
Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie een overschrijding van de redelijke termijn nooit leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Artikel 6 van het EVRM dwingt bovendien niet tot de opvatting dat het eerste verhoor van de verdachte steeds als aanvang van de redelijke termijn heeft te gelden.
Het hof stelt vast dat aangeefster op 8 mei 2020 tijdens het zogeheten informatief gesprek zeden bij de politie heeft verklaard dat zij als veertienjarig meisje op het politiebureau in [plaats] is geweest en toen met iemand heeft gesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij toentertijd ook een verklaring heeft afgelegd bij de politie. Het hof stelt voorts vast dat aangeefster naar aanleiding van dit gesprek in 2003 geen aangifte tegen verdachte heeft gedaan. Van enige daad van vervolging vanuit de politie of het openbaar ministerie richting verdachte is niet gebleken. Het enkele gegeven dat aangeefster als veertienjarige haar verhaal heeft gedaan bij de politie en dat verdachte naar eigen zeggen vervolgens ook is uitgenodigd door de politie om zijn verhaal te doen, levert naar het oordeel van het hof geen omstandigheid op waarvan gezegd kan worden dat verdachte er toen redelijkerwijs vanuit kon gaan dat hij vervolgd zou worden. Ook uit nader onderzoek door het openbaar ministerie in de verschillende (politie)systemen en het archief was daarvan iets terug te vinden waaruit vorenbedoelde omstandigheid zou kunnen worden afgeleid.
Nu ook anderszins niet is gebleken van enige uitlating, laat staan toezegging, dan wel kenbaar voornemen tot vervolging zijdens het openbaar ministerie, is het hof van oordeel dat de redelijke termijn op dat moment nog niet is aangevangen. Daar komt bij dat verdachte er – aldus de verklaring van getuige [getuige] – ook van op de hoogte was dat aangeefster op dat moment had besloten om geen aangifte te doen.
Op 20 september 2019 heeft aangeefster daadwerkelijk aangifte gedaan tegen verdachte.
Vervolgens is verdachte op 1 juli 2020 naar aanleiding van deze verdenking door de politie
als verdachte verhoord. De redelijke termijn is op die datum, 1 juli 2020, gaan lopen. Van
enige overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg dan wel in hoger beroep is dan ook geen sprake.
Het hof is voorts van oordeel dat niet gebleken is van een schending van de beginselen van een goede procesorde, noch van de interne openbaarheid, noch de waarheidsvinding. De verdachte heeft ruimte gehad om getuigen te (laten) horen of anderszins ontlastend bewijs aan te dragen. Ook overigens zijn er geen omstandigheden aangevoerd die maken dat het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’ in de weg staan aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk is de vervolging.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 1 december 2020 door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod, wegens – kort gezegd – het plegen van ontuchtige handelingen, mede bestaande uit seksueel binnendringen, met een minderjarige. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 18.280,97.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een deels andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Het hof hecht eraan op voorhand het volgende op te merken. Verdachte heeft [aangeefster] erkend, zodat hij – (ook) in juridische zin, haar vader is en [aangeefster] zijn kind/dochter.

De tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
1. primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 1 december 2001 te [plaats] , met zijn kind en/of een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1989, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het
- meermalen, althans éénmaal, met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) betasten van de borsten en/of billen en/of schaamlippen en/of vagina van die [aangeefster] en/of
- meermalen, althans éénmaal, met zijn, verdachtes, mond en/of tong betasten en/of likken aan/tussen de tepel(s) en/of borst(en) en/of schaamlippen en/of vagina van die [aangeefster] en/of
- meermalen, althans éénmaal, brengen van één of meerdere vinger(s) van hem, verdachte, in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster] en/of
- meermalen, althans éénmaal, brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tussen en/of tegen de schaamlippen van die [aangeefster] ;
1.
subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1januari1997 tot en met 1 december 2001 te [plaats] , ontucht heeft gepleegd met zijn kind en/of een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1989, door
- meermalen, althans éénmaal, met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) de borsten en/of billen en/of schaamlippen en/of vagina van die [aangeefster] te betasten en/of
- meermalen, althans éénmaal, met zijn, verdachtes, mond en/of tong aan/tussen de tepel(s) en/of borst(en) en/of schaamlippen en/of vagina van die [aangeefster] te betasten en/of likken en/of
- meermalen, althans éénmaal, één of meerdere vinger(s) van hem, verdachte, in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster] te brengen en/of
- meermalen, althans éénmaal, zijn, verdachtes, penis tussen en/of tegen de schaamlippen van die [aangeefster] te brengen en/of houden;
2. primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 december 2001 tot en met 30 november 2004 te [plaats] , met zijn kind en/of een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1989, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het
- meermalen, althans éénmaal, met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) betasten van de borsten en/of billen en/of schaamlippen en/of vagina van die [aangeefster] en/of
- meermalen, althans éénmaal, met zijn, verdachtes, mond en/of tong betasten en/of likken aan/tussen de tepel(s) en/of borst(en) en/of schaamlippen en/of vagina van die [aangeefster] en/of
- meermalen, althans éénmaal, brengen van één of meerdere vinger(s) van hem, verdachte, in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster] en/of
- meermalen, althans éénmaal, brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tussen en/of tegen de schaamlippen van die [aangeefster] ;
2. subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 december 2001 tot en met 30 november 2004 te [plaats] , ontucht heeft gepleegd met zijn kind en/of een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1989, door
- meermalen, althans éénmaal, met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) de borsten en/of billen en/of schaamlippen en/of vagina van die [aangeefster] te betasten en/of
- meermalen, althans éénmaal, met zijn, verdachtes, mond en/of tong aan/tussen de tepel(s) en/of borst(en) en/of schaamlippen en/of vagina van die [aangeefster] te betasten en/of likken en/of
- meermalen, althans éénmaal, één of meerdere vinger(s) van hem, verdachte, in de vagina en/of tussen de schaarnlippen van die [aangeefster] te brengen en/of
- meermalen, althans éénmaal, zijn, verdachtes, penis tussen en/of tegen de schaamlippen van die [aangeefster] te brengen en/of houden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor beide primair ten laste gelegde feiten. Zij heeft hierbij opgemerkt dat ook kan worden bewezenverklaard de feitelijkheid dat aangeefster op het moment van de ontuchtige handelingen als kind aan de zorg / waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd, maar dat dit niet kan worden gekwalificeerd als een strafverzwarende omstandigheid omdat deze feitelijkheid in de ten laste gelegde periode nog niet als strafverzwarende omstandigheid was opgenomen in de wet.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Hij ontkent het seksueel binnendringen en stelt dat de periode waarbinnen de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden korter was dan bewezenverklaard door de rechtbank.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat er onvoldoende bewijs is voor het seksueel binnendringen, het wrijven met de penis tegen de vagina dan wel het likken aan de vagina. Zodoende kan slechts een bewezenverklaring volgen voor artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden korter was. De door de rechtbank bewezenverklaarde periode lijkt ook niet te kloppen met de aangifte en verdachte heeft zelf verklaard dat het is begonnen vanaf het moment dat aangeefster negen of tien jaar oud was.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot partiële vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij – grotendeels met de rechtbank – in het bijzonder als volgt.
Overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring ter zake van het “seksueel binnendringen”
Op grond van de wet en de rechtspraak kan een feit niet worden bewezen op basis van de
verklaring(en) van één persoon. Er moet meer bewijs zijn. Het is niet nodig dat voor elk onderdeel van de tenlastelegging minimaal twee bewijsmiddelen zijn. Voor zedenzaken geldt dat het niet nodig is dat het misbruik zelf bevestigd wordt in ander bewijs. Het is voldoende als de verklaring van aangeefster op onderdelen ondersteund wordt door ander bewijs, uit een andere bron.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in ander
bewijsmateriaal, te weten in de verklaringen van de verdachte, zodat aan het bewijsminimum is voldaan.
Het hof stelt vast dat aangeefster tijdens het informatief gesprek op 8 mei 2019 en later,
ten tijde van de aangifte op 20 september 2019, uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard.
Het hof stelt vast dat aangeefster consistent is geweest in hetgeen zij over het misbruik
heeft verklaard. Zowel ten aanzien van de handelingen die zouden hebben plaatsgevonden
als de frequentie van het misbruik en de omstandigheden waaronder dat misbruik heeft
plaatsgevonden zijn de verklaringen van aangeefster consistent. De verklaringen van
aangeefster bevatten voorts geen innerlijke tegenstrijdigheden. Dat vergroot de
betrouwbaarheid van de verklaringen. Het hof gaat dan ook uit van de verklaringen zoals deze door de aangeefster zijn afgelegd, waaronder ook haar verklaringen met betrekking tot de door verdachte verrichte handelingen die als ‘seksueel binnendringen’ kunnen worden gekwalificeerd.
Daarnaast is het hof van oordeel dat deze verklaringen van aangeefster steun vinden in
de verklaringen van de verdachte zelf. Verdachte heeft bij de politie een deels bekennende
verklaring afgelegd met betrekking tot de door hem verrichte ontuchtige handelingen en zijn verklaring hierover komt op belangrijke onderdelen overeen met hetgeen aangeefster hierover heeft verklaard. Ten aanzien van het seksueel binnendringen heeft verdachte ook zelf verklaard dat “als ik over haar vagina streelde, dan kon het zijn dat mijn vinger tussen haar schaamlippen terecht kwam.”
De ontkenning - op onderdelen - van verdachte, zeker indien dit gebeurt op basis van het gebrek aan (actuele) herinneringen van verdachte doet daaraan niet af.
Overweging met betrekking tot de ten laste gelegde periode
Het hof stelt vast dat aangeefster heeft verklaard dat zij acht jaar oud was toen het
misbruik begon. Aangeefster weet dit vrij nauwkeurig te duiden, omdat haar ouders zijn
gescheiden toen zij acht jaar oud was en zij na de scheiding regelmatig bij verdachte verbleef en het misbruik toen is begonnen. De moeder van aangeefster heeft eveneens verklaard dat de scheiding heeft plaatsgevonden in 1998 en dat aangeefster toen acht jaar oud was. De verklaring van verdachte dat het misbruik ‘pas’ is begonnen toen aangeefster acht of negen jaar oud was vindt geen steun in het dossier. Het hof zal gelet op deze verklaringen de begindatum ten aanzien van feit 1 dan ook stellen op 1 januari 1998.

Voorwaardelijk verzoek

Standpunt verdediging
De raadsman heeft een voorwaardelijke verzoek gedaan om – indien het hof komt tot een bewezenverklaring – een reclasseringsrapport over verdachte te laten opmaken zodat een beter beeld van verdachte gevormd kan worden en er een duidelijk inzicht in het leven van verdachte en de gevolgen van detentie daarop verkregen wordt. Daarnaast omdat het noodzakelijk is om een beter beeld te krijgen van de fysieke situatie van verdachte.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het doen opmaken van een reclasseringsrapport niet noodzakelijk is. De reclassering kan geen uitlatingen doen over de detentiegeschiktheid van verdachte.
Oordeel hof
Het hof acht zich voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte, meer in het bijzonder zijn gezondheid, voldoende voorgelicht. Uit het reclasseringsrapport van 22 oktober 2020, de verklaring van verdachte (onder meer afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep) en de medische verklaring zoals overgelegd door de verdediging blijkt dit afdoende. Het hof acht het doen opmaken van een nieuw reclasseringsrapport dan ook niet noodzakelijk en wijst het verzoek hiertoe af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari
19971998 tot en met 1 december 2001 te [plaats] , met zijn kind
en/of een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin en/ofeen aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1989, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meerhandelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het
- meermalen,
althans éénmaal,met zijn, verdachtes, hand
(en
) en/of vinger(s)betasten van de borsten en
/ofbillen en
/ofschaamlippen en
/ofvagina van die [aangeefster] en
/of
- meermalen,
althans éénmaal,met zijn, verdachtes, mond en
/oftong betasten en
/oflikken aan
/tussende tepel
(s
)en
/ofborst
(en
)en
/ofschaamlippen en
/ofvagina van die [aangeefster] en
/of
- meermalen
, althans éénmaal,brengen van
één of meerderevinger
(s
)van hem, verdachte, in de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [aangeefster] en
/of
- meermalen
, althans éénmaal,brengen en
/ofhouden van zijn, verdachtes, penis tussen en
/oftegen de schaamlippen van die [aangeefster] .
2.primair
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 2 december 2001 tot en met 30 november 2004 te [plaats] , met
zijn kind en/of een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin en/ofeen aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1989, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
een of meerhandelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het
- meermalen,
althans éénmaal,met zijn, verdachtes, hand
(en
) en/of vinger(s)betasten van de borsten en
/ofbillen en
/ofschaamlippen en
/ofvagina van die [aangeefster] en
/of
- meermalen,
althans éénmaal,met zijn, verdachtes, mond en
/oftong betasten en
/oflikken aan
/tussende tepel
(s
)en
/ofborst
(en
)en
/ofschaamlippen en
/ofvagina van die [aangeefster] en
/of
- meermalen
, althans éénmaal,brengen van
één of meerderevinger
(s
)van hem, verdachte, in de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [aangeefster] en
/of
- meermalen
, althans éénmaal,brengen en
/ofhouden van zijn, verdachtes, penis tussen en
/oftegen de schaamlippen van die [aangeefster] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder oplegging van bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden van een contact- en locatieverbod.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het tijdsverloop, de medische situatie van verdachte, het blanco strafblad en de proceshouding van verdachte. Hij heeft daarnaast opgemerkt dat de reclassering geen lange gevangenisstraf heeft geadviseerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet hierin redenen om verdachte te veroordelen tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn minderjarige dochter gedurende een periode van bijna zeven jaar
seksueel misbruikt. Dit misbruik is begonnen toen aangeefster pas acht jaar oud was. De
verdachte had als vader een van de belangrijkste bronnen van veiligheid en geborgenheid voor zijn dochter moeten zijn. In plaats daarvan misbruikte hij haar. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene en als vader op haar had en heeft alleen maar oog gehad voor bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, zonder zich te
bekommeren om de schade die hij daarmee bij haar aanrichtte. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Ook in dit geval hebben de feiten diepe impact gehad op het leven van [aangeefster] . Uit de ter terechtzitting door haar voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij nog steeds lijdt onder hetgeen verdachte haar al die jaren heeft aangedaan en dat zij tot op heden professionele hulp nodig heeft bij de
verwerking daarvan.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Het hof houdt rekening met de duur van het misbruik, de jonge leeftijd van het slachtoffer en de rol van verdachte in het leven van het slachtoffer. Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk of een andersoortig feit veroordeeld is.
Het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals deze ter zitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht door verdachte en zijn raadsman, en zoals deze blijken uit het reclasseringsrapport van 22 oktober 2020 en de door de verdediging overgelegde medische verklaring. Verdachte lijdt aan veel medische aandoeningen, is beperkt in zijn activiteiten, maar woont nog wel zelfstandig en zorgt ook voor zichzelf. Al heeft hij wel hulp in de huishouding. In die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om hiermee in het voordeel van verdachte rekening te houden en geen gevangenisstraf op te leggen. De vraag of verdachte wel of niet detentiegeschikt is, is er één die in de executiefase gesteld kan worden. Het is niet aan het hof om hierop vooruit te lopen.
Het hof is van oordeel dat de straf zoals opgelegd door de rechtbank onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 40.266,13, bestaande uit:
Immateriële schade € 12.500,00
Materiële schade:
Studievertraging € 19.425,00
Niet vergoede therapie € 8.341,13
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 18.280,97. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt advocaat benadeelde partij
De advocaat van de benadeelde partij heeft zich ten aanzien van het toe- of afwijzen van de reiskosten gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de studievertraging heeft zij verzocht om die te schatten op € 14.000,- en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De immateriële schade dient in zijn geheel toegewezen te worden.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevraagd om het materiële deel zoals de rechtbank heeft beslist te bevestigen en ten aanzien van de studievertraging gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid van het hof. De immateriële schade kan in zijn geheel toegewezen worden.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten aanzien van de studiekosten heeft hij zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat deze gematigd dient te worden tot € 5.000,-. Voor wat betreft de immateriële schade heeft hij bepleit dat deze gematigd moet worden.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof waardeert de materiële schade voor zover het gaat over de kosten voor niet vergoede therapie, inclusief herberekening kosten 11 consulten en minus € 30,16 reiskosten bezoek advocaat, omdat deze (laatstgenoemde) kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen bij gebreke van een wettelijke grondslag, op € 8.280,97.
Ten aanzien van de studievertraging maakt het hof gebruik van zijn schattingsbevoegdheid als neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de onderbouwing van de vordering is het hof van oordeel dat de benadeelde voor wat betreft deze post schade heeft geleden van ten minste € 10.000. Dit bedrag wijst het hof toe.
De benadeelde partij maakt op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek aanspraak op een naar billijkheid te bepalen vergoeding van haar immateriële schade. Uit het dossier, de ingediende voeging en de schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij volgt dat zij lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en daarvoor wordt behandeld middels integratieve psychotherapie. De nadelige gevolgen voor haar dagelijkse leven heeft zij uitgebreid beschreven en volgt eveneens uit haar slachtofferverklaring. Het hof waardeert de immateriële schade, mede lettend op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen, op € 12.500,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1989, waarbij de politie toezicht zal houden op de naleving van dit verbod.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in de gemeente Zegveld, waarbij de politie toezicht zal houden op de naleving van dit verbod.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.780,97 (dertigduizend zevenhonderdtachtig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 18.280,97 (achttienduizend tweehonderdtachtig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.780,97 (dertigduizend zevenhonderdtachtig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 18.280,97 (achttienduizend tweehonderdtachtig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 188 (honderdachtentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 december 2020.
Aldus gewezen door
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. D. Visser en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 4 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.