ECLI:NL:GHARL:2022:2084

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
21-003844-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van Bulgaarse verdachte na termijnoverschrijding in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verstekvonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, gewezen op 29 maart 2013. De Bulgaarse verdachte werd in 2020 op de hoogte gesteld van het verstekvonnis en heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar dit werd 9 dagen te laat door de griffie ontvangen. Het hof heeft de termijnoverschrijding echter verschoonbaar geacht, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De verdachte had onverwijld juridische bijstand gezocht en had zijn hoger beroep tijdig willen instellen, maar was in de veronderstelling dat de verzending van de brief bepalend was voor de termijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 september 2020 op de hoogte raakte van het vonnis en dat hij op 12 oktober 2020 de brief per aangetekende post naar Nederland heeft verzonden. Het hof oordeelde dat de verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep en vernietigde het eerdere vonnis, waarbij hij de verdachte vrijsprak van de tenlastegelegde feiten. De zaak betrof onder andere het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor het plegen van een misdrijf en het vervalsen van betaalpassen. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, waardoor de verdachte werd vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003844-20
Uitspraak d.d.: 2 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2013 met parketnummer 16-258412-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1977,
wonende te [woonplaats] (Bulgarije), [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 maart 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die ertoe strekt de verdachte vrij te spreken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. V.A. Vitanov, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid verdachte in hoger beroep

Het vonnis van 29 maart 2013 is bij verstek gewezen. De dagvaarding om op de terechtzitting van 29 maart 2013 te verschijnen is niet aan de verdachte in persoon betekend. De verdachte woont in Bulgarije. De verdachte heeft per brief van 9 oktober 2020 vanuit Bulgarije hoger beroep willen instellen. De verdachte stelt in die brief dat hij op 29 september 2020 op de hoogte is geraakt van de uitspraak van de politierechter. De brief van 9 oktober 2020 is op 22 oktober 2020 bij de rechtbank ingekomen en is door de griffier van de rechtbank beschouwd als een bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep, waarvan diezelfde dag een akte is opgemaakt.
De raadsman heeft aangevoerd, overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnotitie, dat de verdachte ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte heeft onverwijld nadat hij van het vonnis op de hoogte was geraakt een Bulgaarse advocaat om juridische bijstand gevraagd. De verdachte heeft zijn brief om hoger beroep in te stellen van het Bulgaars in het Nederlands laten vertalen en op 9 oktober 2020 ondertekend. De raadsman heeft ter zitting een bewijs van aangetekend verzenden op 12 oktober 2020 overgelegd.
Het hof gaat ervan uit dat de verdachte op 29 september 2020 van de veroordeling door de politierechter op de hoogte is gekomen. De appeltermijn liep dus tot en met 13 oktober 2020. Het hoger beroep is pas op 22 oktober 2020 en dus na het verstrijken van die termijn ingesteld.
Aannemelijk is geworden dat de verdachte naar aanleiding van de brief van 29 september 2020 een Bulgaarse advocaat heeft ingeschakeld, dat de verdachte op advies van zijn Bulgaarse advocaat een brief heeft opgesteld, deze brief in het Nederlands heeft laten vertalen en op 9 oktober 2020 heeft ondertekend en dat hij deze brief op maandag 12 oktober 2020 per aangetekende post naar Nederland heeft verstuurd. Ook is aannemelijk geworden dat de verdachte van zijn Bulgaarse raadsman het advies had gekregen door middel van een brief hoger beroep in te stellen en dat de verdachte van hem had begrepen dat voor het moment van instellen van het rechtsmiddel de verzending bepalend is en dat hij mede daarom de brief binnen de hoger beroepstermijn aangetekend heeft verstuurd.
Het hof heeft er begrip voor - ook in het licht van de bij de mededeling van de uitspraak van 29 maart 2013 gegeven informatie over het instellen van hoger beroep - dat de verdachte de informatie van zijn Bulgaarse raadsman dat verzending bepalend is voor het moment van het instellen van hoger beroep voor juist heeft gehouden. Verder heeft de verdachte vanuit Bulgarije, vanaf het moment waarop hij op de hoogte raakte van het Nederlandse verstekvonnis, alles in het werk gesteld om tijdig hoger beroep in te stellen. De bijzondere omstandigheden waaronder de verdachte heeft gehandeld, welke omstandigheden niet of slechts in zeer beperkte mate aan hem zijn toe te rekenen, maken de termijnoverschrijding naar het oordeel van het hof verschoonbaar. De verdachte is dus ontvankelijk in het hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de politierechter de zaak op 29 maart 2013 ten onrechte bij verstek heeft behandeld. Niet is gebleken dat de niet in persoon betekende dagvaarding voor die zitting in het Bulgaars is vertaald en ook niet dat bij betekening op het adres in Bulgarije de door Bulgarije bedongen dagvaardingstermijn van vijftig dagen in acht is genomen, terwijl zich geen omstandigheid heeft voorgedaan waaruit anderszins voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Omdat de raadsman en de advocaat-generaal dit desgevraagd niet hebben verlangd zal het hof de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank op grond van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de uitbreiding die daaraan in de zogeheten kernroljurisprudentie is gegeven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2012 te Amersfoort tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat deze bestemd was tot het plegen van het in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, immers heeft hij en/of zijn mededader(s) een multitool en/of een groene (watervaste) stift voorhanden gehad;
subsidiair
hij op of omstreeks 3 augustus 2012 te Amersfoort tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk (een) betaalpas(sen) en/of (een) waardekaart(en), bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, te weten (een) bankpas(sen), valselijk op te maken en/of te vervalsen met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen, (met één of meerdere van zijn mededader(s)) skimapparatuur heeft aangebracht, althans aan heeft trachten te brengen, bij/aan/op een geldautomaat (van de ING aan de [adres] ).

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. Bektaş, griffier,
en op 2 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.