In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] voor schade die hij heeft veroorzaakt aan de woning van [naam3]. [appellant] heeft als onderaannemer van [naam2] werkzaamheden verricht in de woning van [naam3]. Na onenigheid over de kwaliteit van zijn werkzaamheden heeft [appellant] vernielingen aangericht, waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld. [naam3] heeft zijn schade vergoed gekregen van Nationale Nederlanden (NN), die vervolgens de schadevergoeding van [appellant] vorderde. De kantonrechter heeft de vordering van NN toegewezen, maar [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis gevorderd.
Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade, maar heeft de schadevergoeding met € 1500,- verminderd. Dit omdat het hof van mening is dat niet alle herstelkosten volledig aan [appellant] kunnen worden toegerekend. Het hof heeft vastgesteld dat de schade die [naam3] heeft geleden, gelijk is aan de waardevermindering van de woning door de vernielingen. De kosten voor herstel zijn vastgesteld op € 6.662,12, maar het hof heeft geoordeeld dat een deel van deze kosten niet aan [appellant] kan worden toegerekend. De beslissing van de kantonrechter is in grote lijnen bekrachtigd, maar met een aanpassing van het te vergoeden bedrag.
Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van NN vastgesteld op € 760,- voor griffierecht en € 1.574,- voor salaris van de advocaat. Daarnaast is [appellant] veroordeeld in de nakosten. Het arrest is uitgesproken op 15 maart 2022.