ECLI:NL:GHARL:2022:2040

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.281.657/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ex 6:162 BW na vernieling, dwingende bewijskracht en reikwijdte strafvonnis, causaal verband zaakschade en opgevoerde herstelkosten, vermindering causale schade naar billijkheid begroot

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] voor schade die hij heeft veroorzaakt aan de woning van [naam3]. [appellant] heeft als onderaannemer van [naam2] werkzaamheden verricht in de woning van [naam3]. Na onenigheid over de kwaliteit van zijn werkzaamheden heeft [appellant] vernielingen aangericht, waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld. [naam3] heeft zijn schade vergoed gekregen van Nationale Nederlanden (NN), die vervolgens de schadevergoeding van [appellant] vorderde. De kantonrechter heeft de vordering van NN toegewezen, maar [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis gevorderd.

Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade, maar heeft de schadevergoeding met € 1500,- verminderd. Dit omdat het hof van mening is dat niet alle herstelkosten volledig aan [appellant] kunnen worden toegerekend. Het hof heeft vastgesteld dat de schade die [naam3] heeft geleden, gelijk is aan de waardevermindering van de woning door de vernielingen. De kosten voor herstel zijn vastgesteld op € 6.662,12, maar het hof heeft geoordeeld dat een deel van deze kosten niet aan [appellant] kan worden toegerekend. De beslissing van de kantonrechter is in grote lijnen bekrachtigd, maar met een aanpassing van het te vergoeden bedrag.

Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van NN vastgesteld op € 760,- voor griffierecht en € 1.574,- voor salaris van de advocaat. Daarnaast is [appellant] veroordeeld in de nakosten. Het arrest is uitgesproken op 15 maart 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARHNEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.281.657/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere 7804033)
arrest van 15 maart 2022
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [naam1],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.B.M. Swart, die kantoor houdt te Almere,
tegen
de naamloze vennootschap,
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
NN,
advocaten: mr. P.S.T. Awater en mr. C.H. Driever, die kantoor houden te Amsterdam.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 15 januari 2020 dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 14 april 2020,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- het tussenarrest van 4 mei 2021, waarbij het hof op verzoek van [appellant] een mondelinge behandeling heeft gelast,
- een akte overlegging producties van 31 januari 2022 van de zijde van [appellant] .
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2022. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor arrest bepaald, waarna deze datum is vervroegd.

3.Waar het over gaat

3.1
[appellant] heeft als onderaannemer van [naam2] werkzaamheden verricht in de woning van [naam3 ] . Na onenigheid met [naam2] over de kwaliteit van die werkzaamheden, heeft [appellant] vernielingen aangericht in voornoemde woning. [appellant] is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld.
3.2
[naam3 ] heeft zijn schade als gevolg van de vernielingen vergoed gekregen van NN.
NN vorderde van [appellant] bij de kantonrechter het bedrag van die schade-uitkering. De kantonrechter wees die vordering toe.
[appellant] vordert in hoger beroep dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en de vorderingen van NN alsnog worden afgewezen.
3.3
Het hof is van oordeel dat [appellant] een punt heeft als het gaat om de omvang van de schade en zal daarom zijn schadevergoedingsverplichting met € 1500,- verminderen. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot dit oordeel is gekomen, door eerst de relevante feiten te vermelden en door daarna de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter te behandelen en wat NN daarover heeft opgemerkt.

4.De vaststaande feiten

4.1
[appellant] heeft als onderaannemer voor [naam2] (hierna: [naam2] ) werkzaamheden verricht in de woning van de heer [naam3 ] (hierna: [naam3 ] ).
4.2
Op 16 februari 2015 deed zich een incident voor in de woning van [naam3 ] , na onenigheid met [naam2] over de kwaliteit van [appellant] ’s werkzaamheden, waarbij [appellant] opzettelijk schade heeft toegebracht aan de woning van [naam3 ] .
Bij het incident waren naast [naam2] aanwezig twee medewerkers van [appellant] : de heren [naam4] (tevens zwager van [appellant] ) en [naam5] (hierna: [naam4 en 5] ).
4.3 0
p 5 februari 2018 is [appellant] door de politierechter veroordeeld wegens deze vernieling. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen en in kracht van gewijsde gegaan.
4.4
[naam3 ] heeft de beschadigingen in zijn woning laten herstellen door Jorian Onderhoud die daarvoor € 6.662,12 in rekening heeft gebracht.
4.5
[naam3 ] heeft voor zijn schade een beroep gedaan op NN. NN heeft schade-expert CED een expertise-onderzoek doen uitvoeren. CED heeft het schadebedrag bij rapport van 23 april 2015 vastgesteld op € 6.662,12. NN heeft dit bedrag, minus een eigen risico van
€ 100,-, uitgekeerd aan [naam3 ] .
4.6
Bij wijze van subrogatie (artikel 7:962 BW) is de vordering uit onrechtmatige daad van [naam3 ] op [appellant] , voor zover vergoed, door NN overgegaan op NN. NN vorderde in eerste aanleg namens [naam3 ] ook het door hem geleden eigen risico van € 100,-. Ook dit bedrag is toegewezen.
5.
De beoordeling
5.1
[appellant] komt enerzijds alleen op tegen het oordeel van de kantonrechter voor zover hij aansprakelijk wordt gehouden voor de volle omvang van de schade zoals de kantonrechter die heeft vastgesteld, maar meent anderzijds NN niets verschuldigd te zijn en vordert daarom integrale afwijzing van de vorderingen van NN. Dat [appellant] hiermee op twee gedachten hinkt zonder dit te expliciteren in zijn vordering, zal gevolgen hebben voor de proceskostenveroordeling, waarover aan het slot van deze beoordeling meer. Hieronder zal het hof eerst beoordelen of en zo ja, welke schade aan [appellant] kan worden toegerekend.
Welke schade is toegebracht door [appellant] ?
5.2
Dat [appellant] vernielingen heeft aangericht in de woning van [naam3 ] , volgt met dwingende bewijskracht uit het veroordelende vonnis van de politierechter (art. 161 Rv). Het vonnis betreft echter slechts een zogenoemde aantekening van het mondelinge vonnis; het bevat geen toelichting op de omvang van de bewezenverklaarde vernielingen.
5.3
Bij gebrek aan een uitgewerkt strafvonnis, moet het er dan voor worden gehouden dat voor bewezenverklaring voldoende zijn geweest de aangifte van [naam3 ] dan wel die van de ooggetuige [naam2] , en de bekentenis van verdachte, die slechts zag op twee beschadigde traptreden en een bekraste muur. De reikwijdte van de dwingende bewijskracht die het vonnis van de politierechter toekomt in deze civiele procedure is daarmee beperkt tot deze feiten.
5.4
Dit betekent dat het hof alsnog een (bewijs)waardering zal moeten maken ter zake van de overige in de aangifte(s) vermelde vernielingen. Anders dan [appellant] meent is daarvoor niet nodig, strafvorderlijk noch volgens civiel procesrecht, dat elke afzonderlijke vernieling met twee bewijsmiddelen wordt belegd.
5.5
[appellant] heeft zoals gezegd erkend dat hij twee traptredes heeft stukgeslagen met een hamer en de muur beneden bij diezelfde trap met die hamer heeft bekrast.
Het hof acht de overige in de aangiftes van [naam3 ] en (ooggetuige) [naam2] vermelde vernielingen - dat wil zeggen de muurbeschadigingen in de woonkamer, hal, overloop en slaapkamers op de eerste verdieping - evenzeer bewezen, op grond van de aangifte van [naam2] en de foto’s.
5.6
Waar [appellant] wijst op eigenbelang dan wel partijdigheid van [naam2] en zich liever beroept op de getuigenissen van zijn medewerkers [naam4] , tevens [appellant] ’s zwager, en [naam5] - wier verklaringen niet verder reiken dat hetgeen [appellant] heeft bekend - ziet het hof juist aanleiding het bewijs tegengesteld te waarderen gelet op voornoemde familieband en (informele) dienstbetrekkingen. Anders dan [appellant] ingang heeft willen doen vinden, ziet het hof geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat [naam2] enig belang zou hebben [appellant] te belasten met een partijdige, laat staan valse verklaring.
5.7
Dat de schade in andere ruimtes met een plamuurmes door een ander zou zijn toegebracht, volgt niet uit de foto’s. Deze zijn weliswaar niet scherp, maar getuigen van hetzelfde patroon waarmee [appellant] op gewelddadige wijze heeft huisgehouden in de woning van [naam3 ] . Het hof ziet geen enkel aanknopingspunt [appellant] te volgen waar hij oppert dat die schade door een ander dan hem is toegebracht.
5.8
Ten aanzien van [appellant] ’s betoog ten slotte, dat uit het verloop van de strafprocedure zou blijken dat hij niet meer heeft vernield dan hij heeft erkend, overweegt het hof dat de keuze van het Openbaar Ministerie voor een zekere inhoud van de tenlastelegging en de keuze van de politierechter voor een bepaalde strafmodaliteit, mogen worden verondersteld afhankelijk te zijn geweest van tal van factoren zoals opportuniteit en capaciteit, respectievelijk de persoonlijke omstandigheden van een verdachte en het tijdsverloop. Alleen al daarom kunnen die keuzes op zichzelf niet dienen ter onderbouwing van de betwisting van de omvang van de vernielingen.
5.9
[appellant] heeft in aanvulling op de overgelegde schriftelijke producties getuigenbewijs aangeboden door het horen van zichzelf, [naam4] , [naam5] , [naam3 ] en [appellant] ’s raadsvrouw in de strafrechtelijke procedure, mr. Scherpenzeel. Wat er zij van de relevantie van met name dit laatste bewijsaanbod, gaat het hof aan al deze bewijsaanbiedingen voorbij, aangezien – zoals het hof hierover heeft overwogen – [appellant] de stelling van NN dat [appellant] verantwoordelijk is voor alle vernielingen kwalitatief onvoldoende heeft betwist. [naam4 en 5] zijn door de rechter-commissaris gehoord, hun uitgebreide verklaringen zijn in het geding gebracht en [appellant] heeft niet aangegeven wat zij meer of anders zouden kunnen verklaren. [naam3 ] was niet aanwezig toen de vernielingen werden aangebracht.
Hoeveel schadevergoeding moet [appellant] betalen?
5.1
In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, is in het algemeen - en zo ook in deze zaak - gelijk aan de naar objectieve maatstaven berekende kosten die met het herstel zijn gemoeid. De bedoeling is dat de benadeelde in staat wordt gesteld in de positie te komen waarin deze zou hebben verkeerd zonder de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis.
5.11
Voor het herstel van de door [appellant] toegebrachte vernielingen, heeft [naam3 ] het bedrijf Jorian Onderhoud ingeschakeld. Jorian Onderhoud heeft [naam3 ] hiervoor gefactureerd voor het bedrag van € 6.662,12. Ter specificatie van dit bedrag, bevindt zich in het dossier niet meer dan de onderliggende offerte.
5.12
[appellant] heeft betwist dat de werkzaamheden van Jorian Onderhoud uitsluitend zagen op het herstel van de door [appellant] aangebrachte beschadigingen. Hij voerde daartoe aan dat [naam3 ] en [naam2] niet geheel tevreden waren over de werkzaamheden zoals die niet alleen zijn uitgevoerd door [appellant] maar ook door anderen, zoals de stucadoor.
5.13
Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van NN onvoldoende specifiek geantwoord op de vraag waarom het nodig was maar liefst meerdere honderden vierkante meter muuroppervlak over te sauzen - waar het immers ging om recent in een standaardkleur afgewerkte wanden en de aangebrachte beschadigingen met de hamer slechts een klein deel van dit wandoppervlak betrof - en ook overigens is de betwisting van [appellant] op dit punt onvoldoende weersproken gebleven. Voor het sauzen heeft Jorian ongeveer € 2.500,- in rekening gebracht.
5.14
Omdat het hof op basis van het dossier, noch op basis van nader onderzoek - gezien het tijdsverloop en het feit dat de beschadigingen niet meer zichtbaar zijn - niet meer nauwkeurig kan vaststellen met welk bedrag de omvang van de herstelkosten en daarmee de te vergoeden schade moet worden verminderd als gevolg van oorzaken anders dan [appellant] ’s vernielingen, zoals bijvoorbeeld (niet-onrechtmatige) tekortkomingen in [appellant] ’s werk dan wel in het werk van overige in de woning tewerkgestelde personen, zal het hof deze vermindering wegens het ontbreken van causaal verband in zoverre tussen [appellant] ’s onrechtmatige handelen en de gestelde schade, naar billijkheid begroten op
€ 1500,--. Met inachtneming van deze vermindering, getuigt de factuur van Jorian Onderhoud van redelijke herstelkosten die ter zake van aan [appellant] toe te rekenen schade voor vergoeding in aanmerking komen.
5.15
Dat [appellant] in staat zou zijn geweest zelf de beschadigde zaken te herstellen, doet niet ter zake. Er is geen rechtsregel op grond waarvan het [naam3 ] , als slachtoffer van de vernieling, verplicht was [appellant] in staat te stellen de door hem aangerichte schade zelf te herstellen.
Conclusie
5.16
[appellant] ’s grief tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 2.6 van diens vonnis dat [appellant] aansprakelijk is voor de volledige door NN gevorderde schade, is gegrond.
5.17
De kantonrechter heeft op verzoek van NN de schadevergoeding in drie delen toegewezen, elk met een eigen ingangsdatum voor de wettelijke rente. Deze ingangsdata liggen slechts enkele maanden uit elkaar. Het hof zal om praktische redenen de veroordeling onder 3.2 van dat vonnis vernietigen en die veroordeling met € 1.500,- verminderen, waarmee het totaal van de toewijsbare hoofdvorderingen € 5.162,06 bedraagt.
5.18
De overige beslissingen van de kantonrechter zal het hof bekrachtigen, daaronder begrepen de beslissingen tot veroordeling van [appellant] in de (buitengerechtelijke) (na)kosten, aangezien hij grotendeels terecht in het ongelijk gesteld is geweest.
5.19
Nu het vonnis grotendeels wordt bekrachtigd, terwijl bovendien de formulering van de hoofdvordering (i) van [appellant] strekt tot
integraleafwijzing van de toegewezen vorderingen en daarmee niet alleen slechts kan worden afgewezen, maar waardoor ook NN begrijpelijkerwijs werd gedreven tot een meer extensieve reactie dan de inhoudelijke strekking van de grieven verlangde, zal het hof [appellant] eveneens veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, vermeerderd met de - gevorderde en onweersproken gebleven - wettelijke rente en nakosten.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van NN zullen worden vastgesteld op € 760,-- voor griffierecht en € 1.574,-- (2 punten naar tarief I van het liquidatietarief) voor salaris van de advocaat.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 januari 2020, behoudens voor zover daarin onder 2.6 is geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk is voor de volledige schade en onder 3.2 een bedrag van € 3.331,06 is toegewezen, vernietigt dit vonnis in zoverre en wijst in plaats van dat bedrag, opnieuw rechtdoende, een bedrag toe van 1.831,06;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van NN begroot op € 760,- voor griffierecht en € 1.574,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest;
- veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- ingeval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Aksu, J.H. Kuiper en K.M. Makkinga en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
15 maart 2022.