ECLI:NL:GHARL:2022:2029

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.302.835
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets en bekrachtiging van uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, te weten [de minderjarige1], [de minderjarige2], [de minderjarige3] en [de minderjarige4]. De moeder van de kinderen is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die op 9 augustus 2021 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling, maar niet met de uithuisplaatsing van de kinderen. Het hof heeft de zaak behandeld op 1 februari 2022, waarbij de moeder, de vader en medewerkers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming aanwezig waren.

Het hof heeft de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing beoordeeld, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De rechtbank had eerder vastgesteld dat er concrete ontwikkelingsbedreigingen waren voor de kinderen, waaronder signalen van onveilige gehechtheid en verwaarlozing. Ondanks positieve ontwikkelingen sinds de uithuisplaatsing, zoals het inhalen van leerachterstanden, blijft de samenwerking tussen de ouders en hulpverleners problematisch. De ouders hebben zich bedreigend en intimiderend opgesteld, wat heeft geleid tot het stopzetten van hulpverleningstrajecten.

Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van de kinderen nog steeds noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft terecht de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof wijst de overige verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.835 en 200.302.902
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 524781 en 524778)
beschikking van 15 maart 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder, en samen met de vader ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F. Pool in Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
locatie Utrecht,
verder te noemen: de GI.
Belanghebbenden zijn:
de pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige1],
en in zaak 200.302.835:
[de vader],
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader, en samen met de moeder ook te noemen: de ouders.

1.Onderwerp

1.1
Het gaat in deze zaak om de verlenging van de machtiging tot de uithuisplaatsing van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 in [plaats1] ;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [plaats1] ;
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2018 in [plaats2] ;
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2020 in [woonplaats1] .

2.Belangrijke informatie

2.1
[de minderjarige1] is geboren uit de relatie van de moeder met de heer [naam1] , die [de minderjarige1] heeft erkend. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige1] . Dat betekent dat de moeder belangrijke beslissingen over [de minderjarige1] mag nemen.
2.2.
[de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zijn geboren uit de relatie van de ouders. De ouders hebben samen het gezag over hen.
2.3
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] hebben een oudere halfzus:
- [de halfzus] , geboren [in] 2007 in [plaats1] .
2.4
Bij beschikking van 20 mei 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-
Nederland [de halfzus] , [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voorlopig onder toezicht gesteld tot 20 augustus 2020. Bij beschikking van 11 augustus 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld tot
11 augustus 2021. [de minderjarige4] (die toen nog niet geboren was) is in dezelfde beschikking onder toezicht gesteld tot 11 augustus 2021.
2.5
Bij de beschikking van 20 mei 2020 heeft de kinderrechter de kinderen met spoed uithuisgeplaatst. [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn op 25 juni 2020 weer bij de ouders gaan wonen.
2.6
Bij beschikking van 2 februari 2021 heeft de kinderrechter aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] , voor verblijf bij pleegouder 24 uurs, voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 5 februari 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd (het hof begrijpt:
verleend) tot 11 augustus 2021 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] in een voorziening voor pleegzorg verlengd (het hof begrijpt:
verleend) voor de duur van drie maanden, tot 5 mei 2021.
2.7
Bij beschikking van 20 april 2021 heeft dit hof de beschikking van 5 februari 2021 met betrekking tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bekrachtigd. Met betrekking tot [de minderjarige4] heeft het hof de beschikking van 5 februari 2021 bekrachtigd tot 3 mei 2021 en voor het overige vernietigd en de uithuisplaatsing van [de minderjarige4] beëindigd met ingang van 3 mei 2021, met afwijzing van het verzoek voor het overige.
2.8
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 30 april 2021 de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige4] met ingang van 3 mei 2021 verlengd tot 11 augustus 2021. Op 15 juli 2021 heeft dit hof die beschikking vernietigd en voor [de minderjarige4] een machtiging uithuisplaatsing
verleendvoor de periode van 3 mei 2021 tot 11 augustus 2021.
2.9
Op 8 oktober 2021 heeft de kinderrechter voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24 uurs verleend met ingang van 8 oktober 2021 tot 5 november 2021. Op 20 oktober 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] verleend in een accommodatie zorgaanbieder 24 uurs met ingang van 5 november 2021 tot 11 augustus 2022.
2.1
[de halfzus] woont in een gezinshuis. Sinds 3 februari 2021 wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] samen in een pleeggezin. [de minderjarige3] en [de minderjarige4] woonden sinds 3 februari 2021 samen in een pleeggezin en sinds oktober 2021 samen in een gezinshuis.
2.11
De ondertoezichtstelling van de kinderen wordt feitelijk uitgevoerd door het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET).

3.De beslissing van de rechtbank

3.1
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 9 augustus 2021 op verzoek van de GI een beslissing genomen.
3.2
De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de halfzus] (in een accommodatie jeugdhulpaanbieder 24 uurs) en [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] (in een voorziening voor pleegzorg) verlengd tot uiterlijk 11 augustus 2022.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het eens met de beslissing over de ondertoezichtstelling van de kinderen en de uithuisplaatsing van [de halfzus] . Zij is het niet eens met de beslissing over de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . Tegen deze laatste beslissing is zij in hoger beroep gekomen.
4.2
De moeder verzoekt het hof:
  • primair: de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 augustus 2021 te vernietigen en de verzoeken over de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] af te wijzen;
  • subsidiair: de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 augustus 2021 te vernietigen en de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in duur te verkorten.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, binnengekomen op 8 november 2021, met producties;
  • de brief van het LET (standpuntstuk) van 17 januari 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Pool van 28 januari 2022 met productie;
  • de brief van de raad van de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 28 januari 2022.
5.2
De zitting bij het hof was op 1 februari 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
  • twee medewerkers van het LET.
5.3
De raad en de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] waren ook uitgenodigd voor de zitting. Zij zijn niet gekomen.

6.De redenen voor de beslissing

Rechtmatigheidstoets
6.1
[de minderjarige3] en [de minderjarige4] verblijven inmiddels in een gezinshuis op grond van de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24 uurs die is verleend in de beschikkingen van 8 en 20 oktober 2021. De verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor [de minderjarige4] en [de minderjarige3] uit de bestreden beschikking is daardoor vanaf 8 oktober 2021 achterhaald.
6.2
De moeder heeft het hof gevraagd om te beoordelen of de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor [de minderjarige4] en [de minderjarige3] in de bestreden beschikking terecht is verleend. Dit heet een rechtmatigheidstoets. Het hof is van oordeel dat het in dit geval passend is om wel zo’n rechtmatigheidstoets uit te voeren, omdat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing uit de bestreden beschikking aanvankelijk wel ten uitvoer is gelegd (tot 8 oktober 2021). Daarbij is inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven, neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. De moeder heeft er belang bij dat beoordeeld wordt of de inbreuk op het recht op privé- en gezinsleven rechtmatig is geweest.
6.3
Het hof zal daarom de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing uit de bestreden beschikking inhoudelijk voor alle kinderen gezamenlijk beoordelen.
Uithuisplaatsing
6.4
Het hof vindt dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom. Het hof sluit aan bij de redenen die de rechtbank in haar beslissing heeft genoemd.
6.5
De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
6.6
Het hof vindt dat er nog steeds concrete ontwikkelingsbedreigingen bestaan voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . Alle kinderen laten signalen van onveilige gehechtheid zien. Onveilige gehechtheid ontstaat als de ouders langere tijd niet of niet voldoende beschikbaar zijn voor de kinderen. Daarnaast lieten alle kinderen bij de uithuisplaatsing signalen zien van verwaarlozing en huiselijk geweld. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hadden verder een leerachterstand.
6.7
Sinds de uithuisplaatsing laten de kinderen positieve ontwikkelingen zien. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voelen zich fijn in hun pleeggezin en hebben hun leerachterstand ingehaald. [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zijn na hun overplaatsing weer tot rust gekomen. Het gezinshuis is een goede en passende plek voor hen.
6.8
Het hof stelt vast dat het de ouders niet lukt om samen te werken met de hulpverleners. De ouders stellen zich bedreigend en intimiderend op. Hierdoor zijn zowel voorafgaand aan als sinds de uithuisplaatsing hulpverleningstrajecten gestopt, doordat de hulpverleners zich niet veilig voelden bij de ouders. Bovendien zijn de ouders niet bereid om inhoudelijk met de hulpverleners samen te werken. Zij herkennen de zorgen om de kinderen die de hulpverleners hebben, en waarover zij met de ouders in gesprek proberen te komen niet, maar voeren strijd tegen de hulpverleners. De ouders hebben nog steeds niet meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, en moeder zegt ter zitting te twijfelen aan haar medewerking, terwijl de GI al langer aangeeft dat dit belangrijk is en dit ook in de bestreden beslissing door de rechtbank wordt benadrukt. Verder lukt het de GI niet om een begeleide omgangsregeling op te starten, doordat de ouders niet willen meewerken aan de veiligheidseisen die daarvoor nodig zijn. Weliswaar is heel recent het gesprek met de moeder weer opgestart, maar de vader sluit daar nog niet bij aan. Er is daardoor al geruime tijd geen omgang meer geweest met de kinderen.
6.9
Door hun strijd verliezen de ouders de belangen van de kinderen uit het oog. De ouders werken steeds kort mee aan een hulpverleningstraject, maar weigeren om inhoudelijk in gesprek te gaan zodra het gaat over de zorgen die er zijn over de kinderen. Hierdoor kan niet met hulp en begeleiding van mensen die daar verstand van hebben aan die zorgen gewerkt worden en blijven de zorgen bestaan. Zolang dit het geval is, kunnen de kinderen niet naar huis.
6.1
Dit maakt dat de uithuisplaatsing van de kinderen nog steeds noodzakelijk is voor hun verzorging en opvoeding. Een ondertoezichtstelling met ambulante hulpverlening bij de ouders thuis is niet voldoende om de kinderen een goede en gezonde opvoedomgeving te bieden waarbij ook hun veiligheid is gegarandeerd.
6.11
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] terecht heeft verlengd voor de duur van een jaar. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 augustus 2021;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E.B. Knottnerus en T. Hermans, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.