ECLI:NL:GHARL:2022:2021

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.299.206
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders met betrekking tot minderjarige kinderen tijdens vakanties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de vader en de moeder, zijn in geschil over de vakantieregeling voor hun kinderen, die in 2011 zijn geboren uit hun inmiddels ontbonden huwelijk. De rechtbank Midden-Nederland had eerder een beslissing genomen over de zorgregeling, maar de vader is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak, terwijl de moeder incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de minderjarige [de minderjarige2] ook is gehoord. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen, maar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is onderwerp van geschil. De vader verzoekt om de eerdere regeling te herstellen, terwijl de moeder verzoekt om aanpassing van de vakantieregeling en het opleggen van een dwangsom bij niet-nakoming.

Het hof heeft overwogen dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waaronder de beëindiging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2]. Het hof heeft de ouders aangespoord om in onderling overleg tot een oplossing te komen, maar heeft uiteindelijk de vakantieregeling vastgesteld. De kinderen zullen in even jaren bij de moeder en in oneven jaren bij de vader verblijven tijdens de vakanties. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.206
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 520199)
beschikking van 15 maart 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. Crans te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. van Eck Rasmussen te Hilversum.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen de bestreden uitspraak.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 augustus 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep
.
2.2
Op 31 januari 2022 is de nader te noemen minderjarige [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door een lid van het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader en zijn advocaat;
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De advocaat van de vader heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [plaats] , verder te noemen: [de minderjarige1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 te [plaats] , verder te noemen: [de minderjarige2] .
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
[de minderjarige2] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder, [de minderjarige1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.3
In de beschikking van 9 maart 2011 heeft de rechtbank Amsterdam ten aanzien van de vakantieregeling overwogen dat de kinderen:
in 2011:
- bij de vader zijn: de voorjaarvakantie, het tweede deel van de zomervakantie, de herfstvakantie en de tweede week van de kerstvakantie;
- bij de moeder zijn: de meivakantie, het eerste deel van de zomervakantie en de eerste week van de kerstvakantie;
in 2012:
- bij de vader zijn: de voorjaarsvakantie, het tweede deel van de zomervakantie en de tweede week van de kerstvakantie;
- bij de moeder zijn: in de meivakantie, het eerste deel van de zomervakantie, de herfstvakantie en de eerste week van de kerstvakantie.
Daarna zullen de kinderen de voorjaars-, mei- en herfstvakantie om en om bij partijen doorbrengen. De verdeling van de zomer- en kerstvakanties zal worden voortgezet (het eerste deel van de zomervakantie bij de moeder en het tweede deel bij de vader en de eerste week van de kerstvakantie bij de moeder en de tweede week bij de vader).
3.4
In een beschikking van 13 maart 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam overwogen dat een reguliere zorgregeling tijdens een vakantieperiode in beginsel wordt opgeschort.
3.5
De rechtbank Midden-Nederland heeft [de minderjarige2] van 18 juli 2016 tot 21 juni 2020 onder toezicht gesteld van een gezinsvoogdij-instelling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige2] .
Bij bestreden uitspraak heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzoek van de moeder tot aanpassing van de vakantieregeling voor [de minderjarige2] op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor ieder omgangsmoment waarop de vader zijn medewerking hieraan weigert toegewezen en haar verzoek om een dwangsom te koppelen aan het niet nakomen van de reguliere zorgregeling afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [de minderjarige2] :
in 2021 (en opvolgende oneven jaren):
- de voorjaarsvakantie bij de vader verblijft;
- de eerste week van de meivakantie bij de vader, de tweede week van de meivakantie bij de moeder verblijft;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de vader verblijft;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de moeder verblijft;
- de herfstvakantie bij de moeder verblijft;
- de eerste week in de kerstvakantie bij de moeder verblijft;
- de tweede week in de kerstvakantie bij de vader verblijft;
in 2022 (en opvolgende even jaren):
- de voorjaarsvakantie bij de moeder verblijft;
- de eerste week van de meivakantie bij de moeder, de tweede week van de meivakantie bij de vader verblijft;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de moeder verblijft;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de vader verblijft;
- de herfstvakantie bij de vader verblijft;
- de eerste week in de kerstvakantie bij de vader verblijft;
- de tweede week in de kerstvakantie bij de moeder verblijft.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden uitspraak.
De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden uitspraak te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de zorgregeling zoals die in de beschikking van 9 maart 2011 door de rechtbank Amsterdam is vastgesteld opnieuw zonder dwangsom vast te stellen, met dien verstande dat [de minderjarige2] in even jaren in de kerstvakantie twee aaneengesloten weken bij de vader is en in oneven jaren bij de moeder.
4.3
De moeder voert verweer en is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen en de bestreden uitspraak te bekrachtigen. Zij verzoekt in het incidenteel hoger beroep dat ook bij de niet- nakoming van de reguliere zorgregeling een dwangsom zal gelden van € 500,- per dag of dagdeel dat de zorgregeling door de vader niet wordt nagekomen en veroordeling van de vader in de kosten van de procedure (het hof begrijpt) in hoger beroep.
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep van de moeder en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans het incidenteel hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure, zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep.
4.5
De vader heeft ter terechtzitting bij pleitnota zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd, in die zin dat hij verzoekt vast te stellen dat [de minderjarige2] in even jaren naast de kerstvakantie ook in de meivakantie twee aaneengesloten weken bij de vader is en in oneven jaren bij de moeder en dat [de minderjarige2] daarnaast structureel in de voorjaarsvakantie bij de vader is.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging verzoek
5.1
De advocaat van de moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de door de vader bij pleitnota gedane wijziging van zijn verzoek. Het hof overweegt als volgt.
5.2
Veranderingen of vermeerderingen van verzoek in hoger beroep dienen in beginsel bij verzoek- of verweerschrift te worden aangevoerd dan wel plaats te vinden. Deze in beginsel strakke regel lijdt echter onder meer uitzondering indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van verzoek kan plaatsvinden.
Voor de vaststelling van een omgangsregeling geldt dat deze dient te zijn gebaseerd op de omstandigheden zoals deze ten tijde van de uitspraak van de rechter zijn, en dat de uitspraak terzake voor wijziging vatbaar is als nadien de van belang zijnde omstandigheden zijn gewijzigd dan wel bij het doen van de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
Bij de vaststelling van een omgangsregeling hebben beide partijen er belang bij dat deze berust op een juiste en volledige waardering van de van belang zijnde omstandigheden ten tijde van de uitspraak in hoger beroep. Om deze reden is het bij deze vaststelling gewettigd dat het hof rekening mag - en in beginsel ook moet - houden met een wijziging van verzoek die na het verzoek- of verweerschrift wordt aangevoerd of plaatsvindt.
Weliswaar heeft de vader zijn gewijzigde verzoek in een laat stadium gedaan, maar gelet op het hiervoor weergegeven belang van beide partijen zal het hof de vader in zijn gewijzigde verzoek ontvangen.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.4
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.5
Het hof is van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] is met ingang van 21 juni 2020 geëindigd. De strijd tussen de ouders over de vakantieregeling echter niet. Deze laait weer op en escaleert regelmatig.
5.6
Nu [de minderjarige2] onderdeel uit maakt van het gezin van de moeder, is het ook in het belang van [de minderjarige2] om samen met dit gezin op vakantie te kunnen gaan. Dat het werk van de vader of van zijn partner aan een wijziging van de vakantieregeling in de weg staat, is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor het belang van de vader bij de door hem verzochte wijziging ten aanzien van de voorjaars-, mei- en kerstvakantie. Anders dan de vader heeft gesteld, is er geen sprake van een aan [de minderjarige1] tegenovergestelde vakantieregeling. Met betrekking tot [de minderjarige1] is gebleken dat hij, gezien zijn leeftijd, vrij wordt gelaten en tijdens de vakanties zelf mag bepalen wanneer hij bij welke ouder is en dat in de praktijk ook doet.
5.7
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat [de minderjarige2] vooral belang heeft bij ouders die in onderling overleg tot een oplossing op maat kunnen komen over de verdeling van de vakanties. Nu dit de ouders niet lukt zit er volgens de raad niets anders op dan dat het hof de knoop doorhakt.
5.8
Het duurt niet lang meer voordat [de minderjarige2] 18 wordt. Het hof is van oordeel dat de ouders [de minderjarige2] serieus moeten nemen, dat zij rekening houden met haar wensen, dat zij met elkaar overleggen en vooral ook met [de minderjarige2] . Uit de stukken blijkt niet dat de ouders hiervoor open staan. De ouders voeren ieder een eigen strijd (tegen elkaar). Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling een lawine aan woorden gehoord over wat er allemaal in het verleden is gebeurd en wie daaraan schuldig is. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] heeft jaren geduurd en is [de minderjarige2] niet in de koude kleren gaan zitten. [de minderjarige2] heeft aan het hof verteld dat zij een aantal vriendinnen heeft bij wie zij haar verhaal kwijt kan, maar [de minderjarige2] wil vooral dat haar ouders naar haar luisteren.
5.9
Tijdens het gesprek dat het hof met [de minderjarige2] voerde, heeft [de minderjarige2] laten weten dat zij het ene jaar in de mei- en kerstvakantie twee aaneengesloten weken bij de ene ouder en het andere jaar twee aaneengesloten weken bij de andere ouder wil zijn. Op die manier kan ze twee weken met één gezin op (ski)vakantie en hoeft er voor de overdracht bijvoorbeeld niet op en neer naar Nederland te worden gereden. Het geeft haar ook rust.
5.1
Gelet op het voorgaande acht het hof de volgende verdeling van de vakanties wenselijk:
in even jaren verblijft [de minderjarige2] :
- de voorjaarsvakantie bij de moeder;
- de meivakantie bij de moeder;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de moeder;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de vader;
- de herfstvakantie bij de vader;
- de kerstvakantie bij de vader;
in oneven jaren verblijft [de minderjarige2] :
- de voorjaarsvakantie bij de vader;
- de meivakantie bij de vader;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de vader;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de moeder;
- de herfstvakantie bij de moeder;
- de kerstvakantie bij de moeder.
Dwangsommen
5.11
Het hof is van oordeel dat de moeder haar stelling dat de vader de vakantieregeling niet nakomt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader, niet voldoende concreet heeft onderbouwd. Tijdens de zitting is gebleken dat de vakantieregeling wordt nagekomen. Ten aanzien van de reguliere zorgregeling is niet gesteld dat deze niet wordt nagekomen zodat het hof geen aanleiding ziet om hier een dwangsom aan te koppelen. Het daartoe strekkende verzoek van de moeder zal het hof daarom afwijzen.
Proceskosten
5.12
Partijen hebben het hof over en weer verzocht om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
De moeder voert hiertoe aan dat de juridische kosten voor haar onnodig oplopen, onder meer omdat de vader in eerste aanleg niet is verschenen maar hij vervolgens wel in hoger beroep komt. Daardoor wordt zij gedwongen kosten in twee instanties te maken.
De vader voert op zijn beurt aan dat het de moeder is die telkens begint met procederen. Daarmee handelt zij niet in het belang van [de minderjarige2] . Door middel van een proceskostenveroordeling is de moeder hierin te stoppen.
5.13
Het hof overweegt dat het de vader vrij staat het door hem bestreden oordeel van de rechtbank aan het hof voor te leggen. Ook de moeder stond het vrij om het door haar gedane verzoek aan de rechtbank voor te leggen. Temeer nu, zoals hiervoor is overwogen, sprake is van gewijzigde omstandigheden. Niet is gebleken dat partijen daarbij misbruik hebben gemaakt van een hen toekomend recht. Gelet hierop en gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 mei 2021 en opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de vakanties tussen de vader en de moeder als volgt:
[de minderjarige2] verblijft in de even jaren:
- de voorjaarsvakantie bij de moeder;
- de meivakantie bij de moeder;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de moeder;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de vader;
- de herfstvakantie bij de vader;
- de kerstvakantie bij de vader;
[de minderjarige2] verblijft in de oneven jaren:- de voorjaarsvakantie bij de vader;
- de meivakantie bij de vader;
- de eerste drie weken in de zomervakantie bij de vader;
- de laatste drie weken in de zomervakantie bij de moeder;
- de herfstvakantie bij de moeder;
- de kerstvakantie bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, K.A.M. van Os-ten Have en T. Hermans, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 15 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.