ECLI:NL:GHARL:2022:2013

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.295.964
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2011, wiens ouders een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk gezag uitoefenen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Mercanoğlu, verzocht om wijziging van het ouderlijk gezag en beëindiging van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De rechtbank Overijssel had eerder deze verzoeken afgewezen in een beschikking van 14 mei 2021.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2022 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, wat het gezamenlijk gezag bemoeilijkt. Het hof overwoog dat, hoewel er een wijziging van omstandigheden is, de ouders in staat moeten zijn om samen beslissingen te nemen in het belang van hun kind. Het hof concludeerde dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat het gezamenlijk gezag in stand kan blijven.

Wat betreft de zorgregeling oordeelde het hof dat het in het belang van de minderjarige is om regelmatig contact met de vader te hebben, maar dat dit voorzichtig moet worden opgebouwd onder begeleiding van een kindbehartiger. Het hof wees het verzoek van de moeder tot beëindiging van de zorgregeling af, omdat niet voldaan was aan de wettelijke criteria. De grieven van de moeder faalden, en het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.964
(zaaknummer rechtbank Overijssel 262268)
beschikking van 15 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: de rechtbank), van 14 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 juni 2021;
- een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 30 oktober 2021 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 4 februari 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat en
  • de vader.
Een vertegenwoordigster namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was per Skype verbinding bij de zitting aanwezig.

3.De feiten

3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011 te [woonplaats1] . Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
In de beschikking van 11 juli 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, ten aanzien van het contact tussen [de minderjarige] en haar vader het volgende bepaald:
  • [de minderjarige] is de oneven weekenden bij haar vader;
  • [de minderjarige] is de even weekenden bij haar moeder;
  • vrijdag in de oneven weken haalt vader [de minderjarige] op vanuit school;
  • moeder haalt [de minderjarige] zondag om 16.30 uur weer bij vader op. [de minderjarige] eet dan bij haar moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De moeder heeft de rechtbank primair verzocht het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te wijzigen in die zin dat zij voortaan alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] is belast en te bepalen dat de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] wordt beëindigd en subsidiair verzocht te bepalen dat de raad een onderzoek doet en adviseert over de gezags- en omgangskwestie op een wijze die uitvoerbaar en in het belang van [de minderjarige] is.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder afgewezen.
4.2.
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
4.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd het niet eens te zijn met de verzoeken van de moeder. Hij wil dat deze worden afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

Raadsonderzoek
5.1.
Het hof ziet aanleiding om eerst in te gaan op het subsidiaire verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te gelasten. De raad heeft ter zitting in hoger beroep een raadsonderzoek geadviseerd. Het hof ziet echter geen aanleiding een raadsonderzoek te gelasten. Het is genoegzaam duidelijk geworden de afgelopen jaren dat de verhouding tussen de ouders slecht is en verbetering ook niet meer valt te verwachten. Tegen die achtergrond komt (nog) een raadsonderzoek het hof overbodig voor. Het hof acht zich bovendien op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. Dit verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.
Gezag
5.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3.
Niet in geschil is dat er een wijziging van omstandigheden is die een hernieuwde beoordeling van het gezag mogelijk maakt. Het hof gaat daar dan ook van uit.
5.4.
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders staat niet zonder meer in de weg aan het gezamenlijk uitoefenen van het ouderlijk gezag. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de communicatie over [de minderjarige] voornamelijk tussen de moeder en de nieuwe partner van de vader plaatsvindt. De verhoudingen tussen hen beiden zijn echter enorm verstoord, waardoor een normaal overleg op dit moment naar het hof begrijpt niet mogelijk is. Naar het oordeel van het hof is het echter de verantwoordelijkheid van de ouders om met elkaar het gesprek aan te gaan over zaken die [de minderjarige] betreffen. Ter zitting in hoger beroep is de vader ook bereid gebleken voortaan de communicatie op zich te nemen in plaats van die via zijn partner te laten verlopen. Hoewel de communicatie tussen de ouders overduidelijk voor verbetering vatbaar is, is de verhouding naar het oordeel van het hof niet zo slecht dat daardoor helemaal geen communicatie over [de minderjarige] meer mogelijk is. Daarbij hebben de bestaande communicatieproblemen er in het verleden niet toe geleid dat de voor [de minderjarige] nodige beslissingen niet genomen konden worden. Niet dan wel onvoldoende is bovendien gebleken dat de vader de moeder op enigerlei wijze zal tegenwerken bij te nemen gezagsbeslissingen en dat hij niet in staat is het ouderlijk gezag in het belang van [de minderjarige] uit te oefenen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders indien de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast blijven. Evenmin is gebleken dat toewijzing van het verzoek anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof ziet dus geen aanleiding de moeder met uitsluiting van de vader met het gezag over [de minderjarige] te belasten.
Zorgregeling
5.6.
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.7.
Niet in geschil is dat er een wijziging van omstandigheden is die een hernieuwde beoordeling van de zorgregeling mogelijk maakt. Het hof gaat daar dan ook van uit.
5.8.
Vast staat dat [de minderjarige] en de vader vorig jaar meerdere maanden geen contact met elkaar hebben gehad. Sinds 30 juni 2021 is [de kindbehartiger] als kindbehartiger betrokken. [de minderjarige] heeft iedere maandag een gesprek met haar. Uit deze gesprekken komt duidelijk naar voren dat [de minderjarige] behoefte heeft aan contact met haar vader, maar zij wil geen contact met de partner van de vader. [de kindbehartiger] is bereid gebleken de contacten te begeleiden en in oktober 2021 en in januari 2022 heeft [de minderjarige] contact met haar vader gehad. Het contact in januari 2022 is helaas niet goed verlopen.
5.9.
Partijen verschillen van mening over hoe het contact nu verder moet. Na het contact in november 2021 heeft het lang geduurd voordat [de minderjarige] haar vader weer kon zien. Dit heeft voor een teleurstelling bij [de minderjarige] gezorgd. De moeder vindt daarom dat de contacten voorzichtig, onder begeleiding van [de kindbehartiger] moeten worden opgebouwd en dat de partner van de vader niet in de contacten moet worden betrokken.
De vader heeft ter zitting als uitleg gegeven dat hij vanwege zijn gezondheidsproblemen geen contact met [de minderjarige] kon hebben. Hoewel zijn gezondheidsproblemen nog aanwezig zijn, wil de vader toch graag zo snel mogelijk tot een normaal contact met [de minderjarige] komen. Als het contact is hersteld zal zijn partner op enig moment weer in beeld komen. De vader heeft immers al acht jaar een relatie met haar en ze vormen samen een gezin.
5.10.
Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [de minderjarige] dat zij regelmatig contact met de vader heeft. Omdat er lange tijd geen contact is geweest, [de minderjarige] teleurgesteld is geraakt in de vader door de contactbreuk en het laatste contact niet goed is verlopen, is een voorzichtige opbouw van belang. Om het contactherstel goed te laten verlopen acht het hof begeleiding door [de kindbehartiger] wenselijk. [de minderjarige] kan iedere maandag bij [de kindbehartiger] contact met de vader hebben. Zodra [de kindbehartiger] uitbreiding van het contact mogelijk acht, zal hieraan uitvoering worden gegeven. Beide partijen ondersteunen deze vorm van opbouw, zij het dat de vader een snellere opbouw zou willen. Het hof acht het echter voor [de minderjarige] van belang dat zij in een vertrouwde, veilige omgeving het contact met de vader kan herstellen. Aangezien [de kindbehartiger] eerder het initiatief heeft genomen om tot een contactherstel te komen, gaat het hof ervan uit dat zij het belang van [de minderjarige] voor ogen heeft en zal aangeven wanneer uitbreiding mogelijk is. Daarbij zal uiteindelijk door alle betrokkenen toegewerkt moeten worden naar de zorgregeling zoals is vastgesteld door de rechtbank in de beschikking van 11 juli 2017.
Voor een goed verloop van het contactherstel is het verder nodig dat de vader tijdig over zijn gezondheidssituatie communiceert met [de kindbehartiger] , als hij daardoor geen contact met [de minderjarige] kan hebben. Voorkomen moet immers worden dat [de minderjarige] verder teleurgesteld raakt in de vader omdat hij niet komt opdagen. Ook zal de vader zich erbij moeten neerleggen dat zijn partner – in ieder geval de aankomende tijd – niet bij het contact betrokken zal worden. Hoewel zijn wens begrijpelijk is, is het belangrijk om eerst de onderlinge relatie met [de minderjarige] te herstellen, voordat zijn partner weer in beeld kan komen.
5.11.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder tot beëindiging van de zorgregeling dan ook afwijzen, nu niet voldaan is aan de wettelijke criteria zoals genoemd in rechtsoverweging 5.6.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 14 mei 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.B. de Groot en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 15 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.