ECLI:NL:GHARL:2022:2012

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.295.304
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake gezag, hoofdverblijfplaats en omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2022 een tussenbeschikking gegeven in hoger beroep met betrekking tot de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige. De ouders, de moeder en de vader, hebben een affectieve relatie gehad van april 2014 tot april 2019 en zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2016. De moeder heeft het gezag over de minderjarige, terwijl de vader dit niet heeft. De rechtbank Midden-Nederland had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met als doel de omgangsregeling te wijzigen en te verzoeken om begeleiding van een omgangshuis.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling. Daarom heeft het hof een raadsonderzoek gelast om meer inzicht te krijgen in de thuissituaties van beide ouders en de belangen van de minderjarige. De raad moet onderzoeken wat wenselijk is ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling. Het hof heeft ook een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige eens in de twee weken op zondag bij de vader is, en de moeder verantwoordelijk is voor het vervoer.

De beslissing van het hof houdt in dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat het rapport van de raad is ontvangen. De ouders zijn verzocht om inlichtingen en verzoeken te richten aan de raadsheer-commissaris die is benoemd voor dit onderzoek. De zaak zal worden voortgezet op een later te bepalen datum na ontvangst van het rapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.295.304 en 200.298.044
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 494911 en 494915)
beschikking van 15 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in het hoger beroep met zaaknummer 200.295.304,
verweerster in het hoger beroep met zaaknummer 200.298.044,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: tot 7 januari 2022 mr. C.C.J.L. Huurman Ip Vai Ching in Rotterdam, daarna onttrokken,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in het hoger beroep met zaaknummer 200.295.304,
verzoeker in het hoger beroep met zaaknummer 200.298.044,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.C. van Schip in Soest.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 april 2021 (hierna: de rechtbank), uitgesproken onder voormelde zaaknummers (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in het hoger beroep blijkt uit:
in de zaak met zaaknummer 200.295.304:
- het beroepschrift, tevens inhoudende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij
voorraadverklaring met producties, binnengekomen op 25 mei 2021;
  • het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring met producties;
  • het verweerschrift in hoger beroep met producties;
  • het journaalbericht van mr. Van Schip van 13 januari 2022 met producties;
in de zaaknummer 200.298.044:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 16 juli 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • het journaalbericht van mr. Van Schip van 13 januari 2022 met producties.
2.2
De moeder heeft in de zaak met zaaknummer 200.295.304/02 het hof verzocht om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen. Bij beschikking van 30 september 2021 heeft het hof dit verzoek afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen:
de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad vanaf april 2014 tot april 2019.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] .
3.3
De vader heeft nog twee zoons uit een eerdere relatie: [de zoon1] en [de zoon2] . [de zoon1] woont bij de vader en [de zoon2] bij zijn moeder. In het weekend zijn [de zoon1] en [de zoon2] de ene week samen bij de vader en de andere week samen bij hun moeder. De vader heeft met zijn huidige partner, met wie hij niet samenwoont, in december 2020 nog een zoon gekregen:
[de zoon3] .
3.4
De moeder heeft nog twee dochters uit een eerdere relatie: [de dochter1] en [de dochter2] . Zij wonen bij hun vader. De moeder heeft een nieuwe partner.
3.5
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 september 2021 een informatie- en consultatieregeling bepaald. Volgens die regeling moet de moeder de vader één keer per maand via haar advocaat informeren over het welzijn van [de minderjarige] .
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld (zie hierna onder 4.1). Bij vonnis in kort geding van 8 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot nakoming van de informatie- en consultatieregeling en de omgangsregeling. De voorzieningenrechter heeft een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag(deel) dat de moeder de regelingen niet nakomt met een maximum van € 10.000,-. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de vader machtiging verleend om de omgangsregeling te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie.

4.4. De omvang van het geschil

4.1
De ouders hebben een geschil over de hoofdverblijfplaats, het gezag en de omgangsregeling voor [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking, die op dit onderdeel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft de rechtbank op verzoek van de vader een omgangsregeling met een opbouw in duur vastgesteld tussen [de minderjarige] en de vader. Volgens die regeling hebben de vader en [de minderjarige] vanaf de datum van de beschikking de volgende omgang met elkaar:
  • twee keer om de week op zaterdag van 13.30 uur tot 17.00 uur;
  • daarna twee keer om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • daarna twee keer om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 10.00 uur;
  • daarna twee keer om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • daarna om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en tijdens het schooljaar 2021-2022 tijdens de eerste helft van de kerstvakantie, de eerste helft van de meivakantie en tijdens de eerste twee weken van de zomervakantie;
  • vanaf het schooljaar 2022-2023 om de week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en verder in de oneven jaren tijdens de eerste helft van de vakanties, in de even jaren tijdens de tweede helft van de vakanties en in alle jaren tijdens de helft van de vakanties;
  • waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en [de minderjarige] daar weer ophaalt.
De vader heeft de rechtbank in eerste aanleg ook verzocht hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] , de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem vast te stellen en hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats2] . Deze verzoeken zijn in de bestreden beschikking afgewezen.
4.2
In de zaak met zaaknummer 200.295.304 is de moeder met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op de omgangsregeling. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vader en [de minderjarige] alleen omgang hebben onder begeleiding van het omgangshuis.
4.3
In de zaak met zaaknummer 200.295.304 voert de vader verweer. Hij verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
In de zaak met zaaknummer 200.298.044 is de vader met vier grieven in hoger beroep gekomen. De grieven zien op het gezag, de hoofdverblijfplaats, de vervangende toestemming voor inschrijving op school en de omgangsregeling, in het geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet bij de vader wordt bepaald. De vader verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzende beslissing op het verzoek van de vader om hem mede te belasten met het gezag over [de minderjarige] en
primair:de vader mede te belasten met het gezag over [de minderjarige] ;
subsidiair: de vader te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] ;
II. de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzende beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en alsnog de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] vast te stellen bij de vader;
III. de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzende beslissing over de vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool en de vader alsnog vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op [de school] in [woonplaats2] ;
IV. de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de omgangsregeling en een omgangsregeling vast te stellen zoals is voorgesteld onder punt 53 t/m 56 van het beroepschrift;
V. te bepalen dat de vader iedere woensdag om 18.30 uur en in het weekend dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft met [de minderjarige] mag bellen;
VI. de vader machtiging te verlenen om de beschikking wat betreft de omgangsregeling ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm;
VII. een dwangsom op te leggen van € 500,- voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de moeder na betekening van de beschikking in gebreke blijft om te voldoen aan de omgangsregeling en de belmomenten met een maximum van € 20.000,-;
VIII. de moeder te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
4.5
In de zaak met zaaknummer 200.298.044 voert de moeder verweer. Zij verzoekt om de vader, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen.
4.6
Het hof zal de grieven in beide zaken gezamenlijk bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Raadsonderzoek
5.1
Het hof is van oordeel dat in deze zaken een raadsonderzoek nodig is.
5.2
De ouders hebben verzoeken gedaan over het gezag, de hoofdverblijfplaats, een inschrijving op school en de omgangs- of zorgregeling. Het hof heeft op dit moment onvoldoende informatie om een eindbeslissing te nemen over al deze onderwerpen. De ouders laten veel wantrouwen zien naar elkaar en met name de moeder uit veel zorgen over de thuissituatie van de vader. Het hof heeft geen zicht op de thuissituaties van de ouders en hoe deze er daadwerkelijk uitzien.
5.3
Ook de raadsvertegenwoordiger heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij in deze zaak nog geen advies kan geven over de eindbeslissing en een raadsonderzoek wil starten.
5.4
Het hof verzoekt de raad daarom om een raadsonderzoek te starten naar de volgende vragen:
- Wat is wenselijk ten aanzien van (gezamenlijk) gezag?
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] ?
- Welke zorg- of omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] , afhankelijk van het advies van de raad over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en het gezag over [de minderjarige] ?
- Hoe moet die regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven worden?
5.5
Het is de verwachting dat het zeker een halfjaar zal duren voordat het onderzoek is afgerond. Daarom zal het hof de beslissing op de verzoeken in deze zaak aanhouden, zoals in het dictum vermeld.
Voorlopige omgangsregeling
5.6
De raad heeft geadviseerd om voor de komende periode een voorlopige omgangsregeling vast te leggen. Het hof deelt de visie van de raad dat [de minderjarige] en de vader elkaar de komende maanden moeten kunnen zien. De raad heeft voorgesteld dat [de minderjarige] en de vader eens in de twee weken, op zondagmiddag, omgang hebben met elkaar. Daarna hebben de ouders in onderling overleg de volgende afspraken gemaakt:
  • vanaf zondag 6 februari 2022 gaat [de minderjarige] eens in de twee weken op zondag naar de vader;
  • de moeder brengt [de minderjarige] en zorgt ervoor dat [de minderjarige] om 11:30 uur bij de vader in [woonplaats2] is;
  • de vader brengt [de minderjarige] terug naar de moeder in [woonplaats1] . De vader rijdt om 15:30 uur weg vanuit [woonplaats2] .
5.7
Het hof zal deze afspraken vastleggen.
5.8
De vader heeft verzocht om de moeder een dwangsom op te leggen voor elke keer dat zij de voorlopige omgangsregeling niet nakomt en om hem machtiging te verlenen om de voorlopige omgangsregeling ten uitvoer te laten leggen met behulp van de sterke arm. Deze verzoeken wijst het hof af. Aangezien de ouders de voorlopige omgangsregeling samen zijn overeengekomen, gaat het hof ervan uit dat de moeder deze nakomt.
5.9
De raad heeft benadrukt dat de ouders de voorlopige omgangsregeling gedurende het raadsonderzoek in onderling overleg kunnen uitbreiden. Als zij daar niet samen uitkomen, geldt de voorlopige omgangsregeling zoals het hof deze vastlegt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verzoekt de raad om een nader onderzoek in te stellen zoals hiervoor onder 5.4 omschreven en daarover uiterlijk
1 september 2022schriftelijk te rapporteren;
bepaalt dat het onderzoek door de raad zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. K.A.M. van Os-ten Have;
bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen.
stelt de volgende voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast:
  • vanaf zondag 6 februari 2022 gaat [de minderjarige] eens in de twee weken op zondag naar de vader;
  • de moeder brengt [de minderjarige] en zorgt ervoor dat [de minderjarige] om 11:30 uur bij de vader in [woonplaats2] is;
  • de vader brengt [de minderjarige] terug naar de moeder in [woonplaats1] . De vader rijdt om 15:30 weg vanuit [woonplaats2] ;
wijst het verzoek van de vader om een dwangsom aan deze voorlopige omgangsregeling te verbinden en om de vader machtiging te verlenen om de voorlopige omgangsregeling ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm, af;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, K.A.M. van Os-ten Have en T. Hermans, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 15 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.