ECLI:NL:GHARL:2022:1990

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.190.760
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de aankoop van een dressuurpaard en de gevolgen voor de koopovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2022, staat de non-conformiteit van een dressuurpaard centraal. De koper, aangeduid als [appellante], stelt dat het paard non-conform was bij de aankoop. Het hof moet beoordelen of de koper met een bedrijf of met een particulier heeft gehandeld, en of de koper zich bewust had moeten zijn van de zakelijke context van de transactie. Het hof concludeert dat de koper niet hoefde te begrijpen dat zij met een bedrijf handelde, en oordeelt dat het paard non-conform was. Hierdoor mag de koper de koopovereenkomst ontbinden en krijgt zij de koopsom terug, maar de verkoper, aangeduid als [geïntimeerde], hoeft geen schadevergoeding te betalen.

Het proces begon met een tussenarrest op 7 juli 2020, waarin het hof partijen toestond tot bewijslevering. Na getuigenverhoren en het indienen van stukken, concludeert het hof dat de omstandigheden rondom de koop niet voldoende zijn om te stellen dat de koper met een onderneming handelde. De verkoper had geen duidelijke communicatie over zijn status als ondernemer, en de koper had geen reden om aan te nemen dat zij met een bedrijf in zee ging.

De zaak is verder gecompliceerd door de vraag of het paard daadwerkelijk non-conform was. De koper heeft bewijs geleverd dat het paard gezondheidsproblemen had die niet bekend waren bij de aankoop. Het hof oordeelt dat de koper terecht de ontbinding van de koopovereenkomst heeft gevorderd en dat de verkoper de koopsom moet terugbetalen, verminderd met de slachtwaarde van het paard. De vordering tot schadevergoeding van de koper wordt echter afgewezen, omdat de verkoper niet kan worden verweten dat hij een non-conform paard heeft geleverd. Het hof wijst de kosten van de procedure toe aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.190.760
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, 794758)
arrest van 15 maart 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. S.A. Wensing,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. U. Acker.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
Deze zaak gaat om een dressuurpaard waarvan de koper stelt dat die non-conform was bij aankoop. Of dat zo is, moet het hof beoordelen naar intern Duits recht. Van belang is ook of koper met een bedrijf of verkoper in privé heeft gehandeld. Het hof oordeelt dat koper niet hoefde te begrijpen dat zij met een bedrijf handelde. Het paard dat zij kocht, was verder non-conform. Daarom mag zij de koopovereenkomst ontbinden en krijgt zij de koopsom terug. De verkoper hoeft de door haar geleden schade echter niet te betalen.
1.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd na het laatste tussenarrest.

2.Het procesverloop tot nu toe

2.1
Het hof heeft op 7 juli 2020 het laatste tussenarrest gewezen. Daarin heeft het hof partijen toegelaten tot (nadere) bewijslevering. Partijen hebben over en weer aktes en een antwoordakte genomen.
2.2
Op 19 mei 2021 heeft het getuigenverhoor aan de zijde van [geïntimeerde] plaatsgevonden. Partijen hebben daarna nog memories genomen. Ten slotte hebben zij het hof gevraagd uitspraak te doen.

3.De beoordeling van het hoger beroep

Vertegenwoordiging

3.1
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat onder het Duitse recht naar algemene regels van uitleg moet worden beoordeeld in wiens naam iemand een wilsverklaring heeft afgelegd. Daarbij gaat het om de vraag wat een objectief verstandige geadresseerde heeft kunnen begrijpen, waarbij niet alleen de verklaring zelf, maar ook de omstandigheden van het geval van belang zijn. Als het om een objectief gezien op een onderneming betrokken zaak gaat, dan bestaat er een vermoeden voor het handelen voor die onderneming. Het gaat dus om de vraag of aan [appellante] duidelijk moest zijn dat [geïntimeerde] handelde voor een onderneming en niet voor zichzelf.
3.2
In dit kader heeft het hof de gang van zaken rond de koop samengevat. Voor de leesbaarheid van dit arrest herhaalt het hof die samenvatting.
3.3
[appellante] heeft via een kennis, ‘ [getuige1] ’, gehoord over het paard [het paard1] . Zij is vervolgens twee dagen op bezoek gegaan bij [geïntimeerde] om het paard te leren kennen en er op te rijden. [geïntimeerde] had zijn paarden staan in een pensionstal van derden. Vervolgens heeft [appellante] op 6 april 2011 aan [geïntimeerde] gemaild interesse in het paard te hebben en nog enkele vragen gesteld. Daarop heeft [geïntimeerde] per mail gereageerd op 6 april 2011 (prod. 1 bij inleidende dagvaarding). Deze mail heeft hij ondertekend met ‘ [geïntimeerde] ’. [geïntimeerde] heeft in zijn e-mails niet kenbaar gemaakt dat hij optrad namens een vennootschap. Die vennootschap staat in zijn mailadres niet genoemd en evenmin bij de ondertekening van zijn e-mails. Een schriftelijke overeenkomst is niet gesloten. Wel heeft [geïntimeerde] op 12 april 2011 (naar [appellante] ter zitting heeft verklaard: per e-mail) een factuur gestuurd met daarop bovenaan in grote zwarte letters vermeld
‘Dressurausbildung – [geïntimeerde] ’, en daaronder in zeer kleine (althans aanzienlijk kleinere) letters vermeld (zowel bovenaan als onderaan de factuur)
‘ [geïntimeerde] GmbH & Co KG – [geïntimeerde] – Waldweg 19 – (…) Iserlohn’. De betaling is vervolgens deels contant en deels per bank geschied op een bankrekening die op naam staat van
‘Dressurausbilding [geïntimeerde] ’. [appellante] heeft de factuur uitgeprint en daarboven getypt:
‘Verkäufer [geïntimeerde] bestätigt hiermit, dass er EUR 30.000,- bar empfangen hat für den Verkauf des Pferdes Florestan x Weltmeyer, Rechnung Nr. 2011-04-48’. Het hof concludeerde dat de enige omstandigheid die erop wijst dat [geïntimeerde] niet namens zichzelf optrad maar namens een vennootschap, gelegen is in de zeer kleine letters op de factuur.
3.4
Het hof heeft [geïntimeerde] in het tussenarrest vervolgens toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van [appellante] dat zij met hem in persoon heeft gecontracteerd. [geïntimeerde] had namelijk naar zijn zeggen voor de koop verklaard dat hij het paard via zijn onderneming zou verkopen. [geïntimeerde] heeft zijn standpunt na het tussenarrest schriftelijk nader toegelicht en verder één getuige laten horen, [de medewerkster] , een medewerkster. Zij heeft echter niets verklaard over wat [geïntimeerde] [appellante] wel of niet gezegd zou hebben voor de koop. Omdat [geïntimeerde] lijdt aan een chronische ziekte, is hij zelf niet komen getuigen. Verder heeft [geïntimeerde] de door hem eerder aangekondigde getuigen [1] [getuige1] en [getuige2] niet opgeroepen. Deze twee hebben wel een verklaring opgesteld die [appellante] in het geding heeft gebracht. [2] Daarin staat dat
“der Verkäufer Herr [geïntimeerde] hat nicht über ein Unternehmen gesprochen. Er hat immer den Eindruck geweckt, dass er selbst das Pferd verkauft und dass er der Verkäufer des Pferdes wäre.”Het hof kan er daarom niet van uitgaan dat [geïntimeerde] voor de koop heeft verklaard dat hij het paard via zijn onderneming zou verkopen.
3.5
Voor de vraag of aan [appellante] duidelijk moest zijn dat [geïntimeerde] handelde voor een onderneming en niet voor zichzelf, heeft [geïntimeerde] er onder verwijzing naar het getuigenbewijs op gewezen dat zijn onderneming een professionele uitstraling heeft. Volgens hem is uit de omstandigheden voldoende kenbaar dat de transactie plaatsvond in een bedrijfsmatige context. [geïntimeerde] huurde enkele boxen op een hippisch sportcentrum, waar personeel rond liep met bedrijfsT-shirts. Op die T-shirts stond [geïntimeerde] en verder horses, sports, friends. Op de mouw stond het websiteadres www.arnderben.de [3] . Bezoekers als [appellante] kregen een ontvangst in een ontvangstruimte en werden begeleid door personeel in bedrijfskleding. Er stonden volgens [geïntimeerde] ook paardentrailers op het terrein met de naam van het bedrijf. Het hof gaat er vanuit dat hiermee ook gedoeld is op Dressurausbilding [geïntimeerde] . De conclusie van [geïntimeerde] is dat de bedrijfsmatige uitstraling ter plaatse in combinatie met de factuur voldoende aanleiding vormde voor een objectief verstandige geadresseerde om te begrijpen dat [geïntimeerde] handelde als vertegenwoordiger van een bedrijf en niet voor zichzelf.
3.6
[geïntimeerde] heeft ook een deskundige laten horen die nog heeft verklaard over het Duitse recht in aanvulling op de eerdere stellingen van [geïntimeerde] .
3.7
In feite heeft de bewijslevering aan de gang van zaken rond de koop toegevoegd dat begeleiders van aspirant-kopers bedrijfsT-shirts droegen. De rest was al bekend of is gemotiveerd betwist door [appellante] (bijvoorbeeld dat er bedrijfstrailers stonden) en wordt ook niet door de verklaring van de getuige [de medewerkster] bevestigd. Naar het oordeel van het hof is een en ander onvoldoende om voor een objectief verstandige geadresseerde te begrijpen dat de transactie in het kader van een onderneming plaatsvond, ook als waar is dat [appellante] is ontvangen en begeleid door een persoon met een t-shirt met [geïntimeerde] erop. Het door [geïntimeerde] gestelde vermoeden voor het handelen van een onderneming is voldoende weerlegd door gang van zaken en de verklaringen van [getuige1] en [getuige2] . Dat zij ook wel eens een factuur hebben ontvangen waarop in grote letters
‘Dressurausbildung – [geïntimeerde] ’en in kleine letters daaronder de KG stond vermeld en dat zij aan de KG hebben betaald, brengt niet mee dat de verkoop van [het paard1] door de onderneming is gedaan.
Non-conformiteit
3.8
Omdat [geïntimeerde] heeft betwist dat Bieberstein destijds het paard [het paard1] na de koop heeft onderzocht, heeft het hof [appellante] toegelaten nader te bewijzen dat het inderdaad [het paard1] was die na de koop is onderzocht. [appellante] heeft recente onderzoeken van [het paard1] overgelegd (met foto’s) die een dierenarts in Tsjechië heeft verricht [4] . Zij heeft gesteld dat de cyste in het straalbeen en het litteken van de zenuwdoorsnijding nog steeds bestaan en dat dat ook chronische aandoeningen zijn. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat de (röntgen)foto’s in dat rapport over [het paard1] gaan.
3.9
Het verweer van [geïntimeerde] ziet voornamelijk (ook) op de verschillende identificatienummers en namen die de dierenartsen noemen.. Als het hof een en ander op een rijtje zet, dan leidt dat tot het volgende resultaat:
- factuur van 12 april 2011: Florestan – Weltmeyer (zonder identificatiekenmerken);
- rapport Nas van 8 april 2011: [het paard1] , DE [nummer1] , studbook [nummer2] microchip [nummer3] , age 10 years, pedigree Florestan x Weltmeyer; [5] - rapport Bieberstein van 19 september 2011: den Wallach “ [het paard2] ”(Warmblut, Wa. 2001); [6] - rapport Boerman van 26 september 2011:Op donderdag 22 september 2011 heeft u mij een aantal röntgenfoto's gestuurd met de printgegevens [het paard1] , ID [nummer3] , acc [nummer2] , gemaakt in DAP Bemmel op 8 april 2011. Bijgevoegd was een verklaring, waarschijnlijk ondertekend door Dr. van Bieberstein van Paardenkliniek Bieberstein te Cham. De handtekening wordt niet vergezeld door een naam maar zou kunnen passen bij de naam Bieberstein. De betreffende collega verklaart dat hij op 16 september 2011 de ruin " [het paard2] " , een in 2001 geboren warmbloed ruin heeft onderzocht in verband met kreupelheid. (…) In zijn verklaring heeft collega van Bieberstein het over de ruin [het paard2] zonder opgaaf van signalement of transpondernummer. Ik neem aan dat het om hetzelfde paard gaat. Omdat een AP opname van een straalbeen zeer karakteristiek is voor een individueel paard zal de identiteit altijd gewaarborgd zijn.”; [7] - verklaring Nas van 17 november 2011: het paard [het paard1] , chipnummer: [nummer3] \ stb nr: [nummer2] ; [8] - verklaring van [getuige2] over [het paard1] : Lebensnummer DE [nummer1] ; [9] - rapport Vajsova van 3 augustus 2020: [het paard1] / [het paard2] , RFID: [nummer3] , Ident.number: DE441411656301; [10] .
3.1
De vraag is of het steeds over hetzelfde paard gaat. De namen verschillen en [het paard2] is de naam van de broer van [het paard1] . In welk jaar de broer is geboren, hebben partijen niet bekend gemaakt. Het rapport van Nas van 8 april 2011 gaat zeker over [het paard1] , nu dat in opdracht van [geïntimeerde] zelf is opgemaakt. Het gaat om een 10 jaar oud paard, dus geboren in 2001, met chipnummer [nummer3] . Het chipnummer dat Nas in zijn latere verklaring noemt, wijkt daarvan af en is [nummer3] . Boerman en Vajsova, de andere twee betrokken dierenartsen noemen het juiste nummer. Het Duitse identificatienummer is steeds hetzelfde. Alleen Bieberstein heeft geen identificatiegegevens opgenomen. Hij heeft het wel over paard [het paard2] dat geboren is in 2001. Uit rapport van Boerman volgt dat Bieberstein hoogstwaarschijnlijk de röntgenfoto’s, gemaakt in Bemmel en dus van Nas heeft bestudeerd die onmiskenbaar over [het paard1] gaan. Bij het laatste rapport dat [appellante] heeft overlegd van Vajsova en die ook de juiste identificatienummers gebruikt, zit een foto van het onderbeen van het onderzochte paard [het paard1] , waarop littekenweefsel is te zien waarover Bieberstein al heeft gerapporteerd. Met de data van de rapporten, de onderlinge verwijzingen en de identificatienummers die zijn genoemd, heeft [appellante] voldoende bewezen dat Bieberstein na de koop de cyste in het straalbeen en de zenuwsnede bij [het paard1] heeft geconstateerd en dat [het paard1] daarom niet voldoet als dressuurpaard.
3.11
De conclusie uit het voorgaande is dat [appellante] terecht de ontbinding gevorderd van de koopovereenkomst en recht heeft op teruggave van de koopsom. Beide partijen zijn het erover eens dat [het paard1] alleen nog slachtwaarde heeft. Die waarde moet die in mindering strekken op de koopsom. Het hof zal de koopsom verminderen met het niet betwiste bedrag van € 1.000 [11] . Het restantbedrag van € 74.000 zal worden vermeerderd met de interesten vanaf 28 september 2011, nu [geïntimeerde] die rentevordering niet heeft betwist.
3.12
De stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] pas gerechtigd is tot ontbinding nadat hem gelegenheid tot onderzoek is gegeven, heeft [geïntimeerde] onvoldoende feitelijk en juridisch onderbouwd. [geïntimeerde] heeft onvoldoende toegelicht dat hij onderzoek had willen verrichten aan [het paard1] zelf en/of dat [appellante] het onmogelijk heeft gemaakt om [het paard1] onderzoeken. [appellante] heeft namelijk direct het rapport van Bieberstein aan [geïntimeerde] gestuurd en ook het rapport van Boerman. Een verzoek om onderzoek of weigering dat [geïntimeerde] [het paard1] zou te (laten) onderzoeken heeft het hof niet in het dossier gevonden. [geïntimeerde] heeft dat ook onvoldoende feitelijk aangevoerd. Dat [geïntimeerde] de rapporten van Bieberstein en Boerman niet genoegzaam vond, brengt in elk geval niet mee dat [geïntimeerde] door [appellante] is weerhouden die stukken (of [het paard1] ) te onderzoeken. Het hof heeft voorts op basis van alle rapporten en verklaringen over Duits recht die inmiddels in het dossier zitten, opgemaakt dat onderzoek door de verkoper alleen een rol speelt bij Nachfülling, maar niet dat het een voorwaarde voor ontbinding is. Ook die stelling heeft [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht.
Recht op schadevergoeding
3.13
[appellante] vordert naast terugbetaling van de koopsom schadevergoeding vanwege de stallingskosten en andere kosten, nader op te maken bij staat. Of [appellante] ook recht heeft op schadevergoeding moet worden beoordeeld naar intern Duits recht. Dan geldt dat [geïntimeerde] alleen aansprakelijk is voor de schade als hem een verwijt kan worden gemaakt dat hij een non-conform paard heeft geleverd. In de procedure is gebleken dat [geïntimeerde] het paard in consignatie had genomen en verkocht. [geïntimeerde] heeft [het paard1] bij de koop laten keuren en in het eerste rapport van Nas staat dat er geen beperkingen waren om het paard te verkopen als dressuurpaard. In dit licht heeft [appellante] onvoldoende aangevoerd waaruit volgt dat [geïntimeerde] een verwijt treft. De vordering tot schadevordering zal het hof dan ook afwijzen.
3.14
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen verdere bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Al hetgeen overigens door de partijen is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
Slotsom
3.15
Het principaal hoger beroep slaagt deels en het hof zal de subsidiaire vordering onder II toewijzen, verminderd met € 1.000. De vorderingen onder I en III zal het hof afwijzen. In zoverre faalt het principaal hoger beroep. Het incidenteel hoger beroep faalt wat grief 1 betreft en behoeft verder geen bespreking. Dit brengt mede dat het incidenteel vonnis van 22 juni 2012 (waartegen grief 1 in het incidenteel hoger beroep is gericht) moet worden bekrachtigd en dat het eindvonnis van 3 april 2015 moet worden vernietigd.
3.16
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten van de eerste aanleg stelt het hof vast op € 90,81 aan explootkosten, € 437 aan griffierecht en € 1.500 aan salaris gemachtigde. De kosten van [appellante] voor het principaal hoger beroepen stelt het hof vast op € 94,19 aan explootkosten, € 718 aan griffierecht en op € 8.124 aan salaris advocaat (4 punten x tarief IV). Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld. De kosten van het incidenteel hoger beroep stelt het hof vast op € 1.015,50 (1 pt x tarief IV x 0,5).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incidenteel hoger beroep:bekrachtigt het tussen de partijen gewezen incidenteel vonnis van de kantonrechter te Nijmegen (rechtbank Arnhem) van 22 juni 2012;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 1.015,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op nihil aan verschotten;
in het principaal hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Nijmegen (rechtbank Gelderland) van 3 april 2015 en doet opnieuw recht:
ontbindt de tussen [appellante] en [geïntimeerde] gesloten koopovereenkomst;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [appellante] van de som van € 74.000 te vermeerderen met de interesten vanaf 28 september 2011 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan het bestreden vonnis aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 90,81 aan explootkosten, € 437aan griffierecht en € 1.500 aan salaris gemachtigde en tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 94,19 voor explootkosten,
€ 718 voor griffierecht en op € 8.124 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H. van Loo en P.L.R. Wefers Bettink, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.

Voetnoten

1.onder 9 conclusie van antwoord en onder 130 memorie van antwoord
2.Productie 1 bij akte overlegging producties van 3 mei 2013
3.Verklaring [de medewerkster] , 2e alinea
4.Productie 1 bij akte na tussenarrest van 1 september 2020 en productie 1 en 2 bij memorie na enquête.
5.Productie 5 bij dagvaarding eerste aanleg
6.Productie 6 bij dagvaarding eerste aanleg
7.Productie 10 bij dagvaarding eerste aanleg
8.Productie 12 bij brief van 20 juli 2012 van mr. Wensing
9.Productie 1 bij akte overlegging producties van 3 mei 2013
10.Productie 1 bij memorie na enquete
11.Conclusie van antwoord, p. 6