ECLI:NL:GHARL:2022:1872

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.303.504
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling en afwijzing wijziging zorgregeling in een familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige], en de wijziging van de zorgregeling. De vader, verzoeker in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die de ondertoezichtstelling had verlengd en de wijziging van de zorgregeling had afgewezen. De moeder en de gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, waren verweersters in deze procedure.

Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk is, omdat er ernstige bedreigingen zijn voor zijn ontwikkeling. De vader heeft zich in een strijd gewikkeld met de GI en andere hulpverleners, wat heeft geleid tot een situatie waarin er geen contact tussen hem en [de minderjarige] is. Het hof oordeelt dat de samenwerking met hulpverleners essentieel is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat de voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Wat betreft de zorgregeling heeft het hof geoordeeld dat de huidige regeling, waarbij de GI de regie voert, niet gewijzigd hoeft te worden. De vader heeft geprobeerd om de situatie te beïnvloeden, maar zijn strijdlustige houding heeft het moeilijk gemaakt om een onbegeleide contactregeling te realiseren. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter en wijst het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling af. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vervanging van de GI, aangezien hiertegen geen hoger beroep mogelijk is. De beschikking van de kinderrechter is in stand gehouden, met de nadruk op de noodzaak van begeleiding en samenwerking voor het welzijn van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.504
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 524603, 528247, 528248 en 528249)
beschikking van 10 maart 2022
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.C. Cooman in Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Ettaia in Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 augustus 2021 en 21 september 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 21 september 2021 wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 3 december 2021, en
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 februari 2022 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de vader en zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, en
  • de moeder en haar advocaat.
De raad voor de kinderbescherming was ook opgeroepen, maar heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015 in [woonplaats1] . De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 september 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is vervolgens steeds verlengd.
3.3
Bij beschikking van 30 januari 2020 is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) vastgesteld, die inhoudt dat [de minderjarige] in de even weken van vrijdag na de buitenschoolse opvang (bso) tot maandag naar school bij de vader verblijft. Ook is een vakantieverdeling vastgesteld.
3.4
Bij beschikking van 5 januari 2021 heeft de kinderrechter de zorgregeling gewijzigd en bepaald dat contact tussen [de minderjarige] en de vader qua duur en tijd zal plaatsvinden naar inschatting van de GI, te beginnen met eenmaal per twee weken en onder begeleiding van een professionele organisatie. Bij beschikking van 28 januari 2021 is die wijziging verlengd voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 29 april 2021 is de wijziging verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5
Bij beschikking van 26 augustus 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 september 2021 en de overige verzoeken aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de kinderrechter:
  • de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 3 september 2022;
  • de bij beschikking van 5 januari 2021 gewijzigde zorgregeling op verzoek van de GI verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling;
  • het verzoek van de vader tot wijziging van de GI afgewezen; en
  • het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling afgewezen.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen en (in geval van verlenging van de ondertoezichtstelling) de verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen, uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
Gelet op artikel 1:260 lid 1 in verband met artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat aan de hiervoor genoemde criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. Hoewel de vader, de moeder én de GI het van belang achten dat er (onbelast) contact is tussen de vader en [de minderjarige] , komt dit niet structureel van de grond. De vader heeft zich vastgebeten in een strijd met de GI en andere betrokken hulpverleners. Die strijd voert hij ook in het bijzijn van [de minderjarige] , waardoor voor hem een loyaliteitsconflict dreigt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader getoond en verteld dat hij diverse klachten heeft ingediend tegen de gezinsvoogd en meermaals meldingen bij de politie heeft gedaan over de gezinsvoogd en de moeder, ook nog op de dag van de mondelinge behandeling. Hoewel de vader desgevraagd stelt dat contact met [de minderjarige] het belangrijkste voor hem is, is hij niet bereid zijn strijdlustige houding ten behoeve van dat contact te laten varen. De GI heeft aangevoerd dat deze opstelling er eerder ook toe heeft geleid dat hulpverleningsorganisatie [naam1] niet bereid was de contactmomenten tussen de vader en [de minderjarige] te begeleiden en dat observaties van contactmomenten niet met de vader besproken konden worden. Op dit moment is er helemaal geen contact tussen de vader en [de minderjarige] , omdat de vader (nog) niet heeft ingestemd met de contactbegeleiding die de GI nodig acht. Gelet op de opstelling van de vader, die samenwerking met hulpverleners in de weg staat, acht het hof de voortzetting van een gedwongen kader noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] weg te nemen. Het hof zal de beslissing van de rechtbank tot verlenging van de ondertoezichtstelling dan ook bekrachtigen.
Zorgregeling
5.3
Artikel 1:265g lid 1 BW bepaalt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Lid 2 bepaalt dat de kinderrechter de in lid 1 genoemde beslissing kan wijzigen op verzoek van onder meer een met het gezag belaste ouder op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4
Het hof ziet net als de kinderrechter geen aanleiding om de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de GI de regie voert, te wijzigen. Het contact tussen de vader en [de minderjarige] is in januari 2021 teruggebracht van een weekendregeling naar een begeleide omgang onder regie van de GI, onder meer vanwege incidenten tijdens overdrachten en in het bijzijn van [de minderjarige] . Nog altijd bestaan zorgen over de wijze waarop de vader [de minderjarige] onderdeel maakt van de strijd die hij voert tegen de GI en betrokken hulpverleners en nog altijd vinden incidenten plaats. Zo heeft de vader geprobeerd [de minderjarige] een telefoon mee te geven en heeft hij zich niet gehouden aan de afspraken van [naam2] . Hierdoor is een onbegeleide contactregeling, zoals de vader verzoekt, nog altijd niet mogelijk. Door de hiervoor genoemde strijdlustige houding van de vader, die het vinden (en behouden) van een instantie die het contact kan begeleiden moeilijk maakt, acht het hof het noodzakelijk dat de GI de regie kan blijven voeren. Het hof zal de bij beschikking van 5 januari 2021 vastgestelde en vervolgens verlengde verdeling van de zorg- en contactregeling daarom bekrachtigen. Dat betekent dat ook het in die beschikking genoemde uitgangspunt dat het contact om te beginnen eenmaal per twee weken onder begeleiding van een professionele organisatie plaatsvindt, blijft gelden. Om dat te kunnen realiseren heeft de GI echter ook de medewerking van de vader nodig.
5.5
Met de bekrachtiging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, geldt deze verdeling op grond van artikel 1:265g BW zo lang sprake is van een ondertoezichtstelling. De vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is niet, zoals de ondertoezichtstelling, gebonden aan een termijn. De regeling hoeft daarom niet steeds te worden verlengd.
Vervanging GI
5.6
De vader heeft de rechtbank verzocht de gecertificeerde instelling te vervangen, zoals bedoeld in artikel 1:259 BW. Het hoger beroep van de vader richt zich mede op de afwijzing van dat verzoek. Gelet op artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen beschikkingen ingevolge 1:259 BW echter geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in het deel van zijn verzoek in hoger beroep dat ziet op de vervanging van de gecertificeerde instelling.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het deel van zijn verzoek in hoger beroep dat ziet op de vervanging van de gecertificeerde instelling;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 september 2021 voor het overige, voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T. Hermans, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 10 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.