ECLI:NL:GHARL:2022:1871

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.303.673
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige en afwijzing van het verzoek om contra-expertise

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De ouders van [de minderjarige], de moeder en de vader, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 20 september 2021 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft verlengd tot 23 september 2022. De moeder, gedetineerd in de PI [naam1] te [plaats1], en de vader, wonende in [woonplaats], hebben verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel te beperken in duur. De GI, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting, heeft verweer gevoerd en verzocht om de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2022 is gebleken dat de moeder na haar detentie niet duidelijk kan maken waar zij zal verblijven en in hoeverre zij in staat zal zijn om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. Het hof heeft overwogen dat de stabiliteit van [de minderjarige] voorop staat en dat de pleegouders momenteel beter in staat zijn om deze stabiliteit te bieden. De vader heeft verzocht om een NIFP-onderzoek, maar het hof heeft geoordeeld dat dit niet kan leiden tot een wijziging van de uithuisplaatsing binnen de huidige termijn. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders zijn meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.673
(zaaknummer rechtbank Gelderland 391006)
beschikking van 10 maart 2022
inzake
[verzoekster],
gedetineerd in de PI [naam1] te [plaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp in Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 20 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 9 december 2021;
  • het verweerschrift met producties, en
  • een brief van de GI van 2 februari 2022 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 februari 2022 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder, via een Skypeverbinding;
  • de vader;
  • mr. Tromp en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020 in [plaats2] . Zij zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Sinds 24 december 2019 is [de minderjarige] (eerst voorlopig) onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 15 september 2020 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 september
2021.
3.3
Op 31 januari 2021 is [de minderjarige] na voorafgaande rechterlijke machtiging – opnieuw – in een crisispleeggezin geplaatst. Die machtiging is vervolgens steeds verlengd, bij beschikking van 20 april 2021 tot 22 september 2021.
3.4
Sinds 3 april 2021 verblijft hij in een perspectief biedend pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 23 september 2022.
4.2
De ouders zijn met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en op een te verrichten NIFP-onderzoek.
De ouders verzoeken het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en:
  • primairhet verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, althans de machtiging in duur te beperken tot zes maanden, of
  • subsidiaireen nader onderzoek van het NIFP te gelasten als bedoeld in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van een zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.3
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
5.4
De moeder heeft aangevoerd dat haar detentie met ingang van 1 maart 2022 eindigt en dat zij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vanaf dat moment weer zelf kan dragen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat niet duidelijk is waar de moeder na haar detentie zal verblijven. Ook is niet duidelijk in hoeverre de moeder beschikbaar zal zijn om de zorg voor [de minderjarige] te dragen naast de intensieve dagbehandeling die zij zal gaan volgen en in hoeverre de moeder voldoende van die behandeling zal kunnen profiteren. Hoewel de moeder zegt dat zij er alles aan wil doen om haar situatie te verbeteren, is eerder gebleken dat de moeder de positieve stappen die zij met hulp van intensieve hulpverlening heeft gezet, niet heeft kunnen vasthouden. Dit heeft ook tot onveiligheid voor [de minderjarige] geleid en hij is daardoor in zijn jonge leven meermaals gewisseld van opvoedomgeving. Mede door die wisselingen heeft [de minderjarige] nu stabiliteit nodig. Gelet op de hiervoor genoemde onzekerheden over de situatie van de moeder – direct na haar detentie en op langere termijn – kan de moeder die stabiliteit onvoldoende bieden. De pleegouders kunnen dat wel. Het hof acht het daarom noodzakelijk dat [de minderjarige] ook de komende tijd bij de pleegouders blijft wonen.
5.5
Volgens de vader is onvoldoende gekeken naar de mogelijkheid om [de minderjarige] bij hem te plaatsen. Gebleken is dat de vader en [de minderjarige] elkaar al lange tijd niet meer hebben gezien, mede door de ernstige zorgen die bestaan over de opvoedvaardigheden van de vader. De vader heeft aangevoerd dat die zorgen gebaseerd zijn op verouderde en onjuiste informatie en hij verzoekt om een NIFP-onderzoek als contra-expertise. Het hof is van oordeel dat een dergelijk onderzoek niet mede tot de beslissing over de verlenging van de uithuisplaatsing kan leiden. Ook als uit een onderzoek zou volgen dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader onterecht zijn, kan dit er binnen de periode waarover het hof nu oordeelt (tot 23 september 2022) niet toe leiden dat de uithuisplaatsing beëindigd kan worden en dat [de minderjarige] bij de vader kan gaan wonen. Het onderzoek zelf én het contactherstel dat voor een plaatsing bij de vader nodig zou zijn, vergen meer tijd. Dat neemt niet weg dat de vader ook met het oog op de langere termijn belang heeft bij een contra-expertise. Gebleken is echter dat het hof in een andere zaak over andere kinderen van de vader een NIFP-onderzoek heeft gelast, waarin ook de vader wordt betrokken. Gelet op de brede opzet van een NIFP-onderzoek, wordt daarmee ook voldoende tegemoet gekomen aan het recht van de vader op contra-expertise in zijn positie als vader van [de minderjarige] . Het hof zal het verzoek van de vader daarom afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 20 september 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en T. Hermans, bijgestaan door de griffier, en is op 10 maart 2022 uitgesproken door mr. I.G.M.T. Wijers-van der Marck in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.