ECLI:NL:GHARL:2022:1800

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
200.281.005/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerking en geschil over voorraad en huurpenningen in diervoederonderneming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de beëindiging van een zakelijke samenwerking tussen [appellante] en [geïntimeerde1]. De samenwerking betrof de opstart van een diervoederwinkel, waarbij [appellante] haar schuur ter beschikking stelde en [geïntimeerde1] zorgdroeg voor de inrichting en voorraad. De afspraken werden in oktober 2017 vastgelegd, maar na de opening van de winkel in oktober 2017 ontstonden er twijfels over de omzet en de haalbaarheid van de onderneming. In januari 2018 heeft [appellante] een onderneming ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar de samenwerking werd in onderling overleg beëindigd. [geïntimeerde1] vorderde in eerste aanleg betaling van een bedrag van € 26.826,36, terwijl [appellante] in reconventie aanspraak maakte op huurpenningen van € 24.000,00. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde1] toegewezen en die van [appellante] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] het vonnis van de rechtbank bestreden, maar het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van [geïntimeerde1] terecht zijn toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er een (ver)koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de voorraad en dat [appellante] de voorraad heeft overgenomen. De vordering van [geïntimeerde1] is bekrachtigd en [appellante] is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht,
zaaknummer gerechtshof: 200.281.005/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland: C/19/127678 / HA ZA 19-142)
arrest van 8 maart 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. P. van Rossum, kantoorhoudend te Emmen,
tegen:

2 de vennootschap onder firma [geïntimeerde1] ,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde2],
3.
[geïntimeerde3],
beiden woonachtig te [woonplaats2] ,
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde1] ,
in eerste aanleg eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat: mr. H.J.M. van Schie, kantoorhoudend te Haarlem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het verdere verloop blijkt uit:
-het arrest van 9 september 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
-producties 2 tot en met 7, overgelegd door [appellante] ter gelegenheid van de
mondelinge behandeling;
-proces-verbaal mondelinge behandeling van 18 januari 2021;
-memorie van grieven met producties;
-memorie van antwoord.
1.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2. Deze zaak gaat over de afwikkeling van een zakelijke samenwerking.
Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de navolgende feiten vastgesteld:
2.1.1.
[geïntimeerde1] heeft een groothandel in diervoerders voor grote en kleine
huisdieren. De groothandel is gevestigd in [vestigingsplaats] (Noord-Holland). Eisers (in eerste aanleg) sub 2 ensub 3 zijn vennoten van [geïntimeerde3] .
2.1.2.
[geïntimeerde1] en [appellante] zijn in september 2017 met elkaar in gesprek geraakt over
het opstarten van een (tweede) onderneming in diervoeders in de woonplaats van [appellante] ,
[woonplaats1] . Afgesproken werd dat [appellante] de schuur op haar erf ter beschikking zou
stellen om van daaruit een winkel in diervoeders op te starten. [geïntimeerde1] zou op zijn
beurt zorgdragen voor de inrichting en de voorraad van de winkel. De (nader) gemaakte
afspraken hebben partijen in oktober 2017 in korte bewoordingen op papier gezet. Voor
zover van belang staat daarop vermeld:
"apparte rekeningen
kvk vesteging [geïntimeerde3]
cvc pin via internet
pin pas voor strorting
(loon nog niet) vergoeding huurpand € 1000 p.m. inclusief alles
Belasting technisch. beteren
Profisie op jaarbasis per omzet 1% bij 100.000 2% bij 200.000 . enz
totaal kosten 12000,- huur
42500,- boekhouder.
200,- verzekeringen."
2.1.3.
Nadat de noodzakelijke werkzaamheden in de schuur van [appellante] waren verricht en
de gerealiseerde winkel volledig door [geïntimeerde1] was ingericht en bevoorraad, is de
winkel in [woonplaats1] op 30 oktober 2017 geopend. Het betalingsverkeer van de
winkel liep via de winkel in [vestigingsplaats] .
2.1.4.
Kort na de opening leefden bij [geïntimeerde1] twijfels of [appellante] de winkel succesvol
kon draaien. Die twijfel kwam onder meer voort uit de (in hun ogen geringe) omzet die door
[appellante] werd gedraaid.
2.1.5.
In de periode 12 december 2017 tot en met 19 februari 2018 hebben partijen onder
meer de navolgende van belang zijnde WhatsApp-berichten met elkaar gewisseld:
12 december 2017 [geïntimeerde1] aan [appellante] :
"Boekhouder is vanavond geweest hebben het over jullie gehad en een kosten plaatje
opgemaakt. Totale kosten Huur, boekhouder, bankkosten , pinkosten transport kosten.
Moet er nu een omzet zijn van € 7500,-p maand. Er is nu een omzet van € 1372,22 p maand.
Heeft tijd nodig maar het kost mij elke maand €6127,- Denk jij dat je een omzet kan generen van€ 7500,- Pm. Puntje om over na te denken werd mij ook geadviseerd"
13 december 2017 [appellante] aan [geïntimeerde1] :
"Goedemorgen er zijn nu 2 opties ...of ik ga door met mn best doen of we halen er de stekker
uit. Ik kan je niet beloven dat ik die omzet haal en het enige dat ik kan zeggen is dat ik mn
stinkende best doe om het dubbele ervan te maken."
13 december 2017 [geïntimeerde1] aan [appellante] :
"Ik weet dat je er voor gaat. Had zelf het idee dat het beter zou gaan maar er zitten nog best
wel veel concurrentie in de omgeving (...) Maar de situatie is anders .we gaan nog even
kijken wat deze maand doet. En misschien moet je het zelf doen onder eigen naam dan is het
een ander financieel plaatje wil je daar wel bij helpen als je er voor open staat maar daar
bel ik wel over of kom naar je toe. (...)."
19 december 2017 [geïntimeerde1] aan [appellante] :
"Heb je voor mij kassa bonnen en andere bon wat ik nodig heb voor af te sluiten
Heb je zelf al bedacht watje gaat doen (...) ".
2 januari 2018 [appellante] aan [geïntimeerde1] :
"Pin en kassa zijn zaterdagavond afgesloten de z bon heeft bas gisteren van me gekregen
Ik ben al bezig met tellen
Hoe doen we het met de pin nu?want die gaat nu naar jouw rekening en ik moet deze week
nog wel naar de bank voor een nieuwe bankrekening zodat het daarop gaat"
2 januari 2018 [geïntimeerde1] aan [appellante] :
"oke top
Je moet eerst kvk inschrijven en ik uitschrijven dan kan de rest geregeld worden"
2 januari 2018 [appellante] aan [geïntimeerde1] :
"Ik ga zo een afspraak maken bij het KvK want ik moet er nog andere dingen ook regelen.
Deze week ga ik alle administratieve dingen aanpakken zodat we netjes door kunnen (...)."
17 januari 2018 [geïntimeerde1] aan [appellante] :
"Kom net bij de kvk vandaan heb Drente vestiging per 31/12/2017 beëindigd dus moet je nu
zelf inschrijving kvk en daarmee kan je banknr openen en der rest wat er bij komt kijken"
17 januari 2018 [appellante] aan [geïntimeerde1] :
"Komt goed die regel ik voor zaterdag want als het uitkomt wil ik zaterdag naar je toe
komen om alles af te sluiten o.a. met de voorraad en zo dan is het geregeld en kunnen jullie
verder (...)."
19 februari 2018 [geïntimeerde1] aan [appellante] :
"Kan jij de facturen betalen die ik aan je gestuurd heb vanaf januari
Me boekhouder is een contact aan het opstellen over terug betaling.
De pin bedragen worden van de grote berg weggeschreven"
19 februari 2018 [appellante] aan [geïntimeerde1] :
"Goedemorgen we hadden toch afgesproken dat de pin betalingen van de facturen af zouden
gaan?ik ga morgen berekenen wat ik kan doen voor de voorraad zodat die zo snel mogelijk
is opgelost. (...)”
19 februari 2018 [geïntimeerde1] aan [appellante] :
"De pin volgens boekhouder van groote hoop af en alles wat je gehaald hebt betalen."
19 februari 2018 [appellante] aan [geïntimeerde1] :
"De mijne zegt andersom, die zei toen al de pin als afbetaling van de facturen dan zijn ze
meteen gedekt en de voorraad als zakelijke lening met een nette afbetaling. Maar ik zit er
heel hard aan te denken om er helemaal mee te stoppen, ik wilde de administratieve
rompslomp niet daarom waarom we anders begonnen en het stuit me nu weer tegen borst
om weer een administratie bij te houden naast alles wat ik hier heb lopen en draaien. Ik heb
er gewoon weg geen tijd meer voor."
2.1.6.
[appellante] heeft per 1 januari 2018 (met terugwerkende kracht) een onderneming op
naam van [appellante] & Co ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.1.7.
De boekhouder van [geïntimeerde1] heeft een voorstel voor een zakelijke
leningsovereenkomst opgesteld. en begroot op € 22.316,00.
[appellante] heeft de leningsovereenkomst niet ondertekend.
2.1.8.
In de periode januari 2018 tot en met maart 2018 heeft [appellante] extra voorraad
opgehaald bij [geïntimeerde1] in [vestigingsplaats] . Hiervoor ontving [appellante] facturen van
[geïntimeerde1] .
2.1.9.
Op 4 april 2018 heeft [geïntimeerde1] een factuur van € 27.002,36 aan [appellante]
gestuurd. Bij de omschrijving staat vermeld: Hierbij doen wij u een factuur toekomen voor
het verstrekken van een geldlening volgens contract 2 januari. Bij brief van 5 juni 2018
heeft [geïntimeerde1] aanspraak gemaakt op het hiervoor genoemde bedrag van € 27.002,36.
2.1.10.
Bij brief van 22 oktober 2018 heeft de gemachtigde van [appellante] betwist dat
overeengekomen is om een gezamenlijke onderneming te voeren. Volgens [appellante] is tussen
partijen wegens het ter beschikking stellen van de schuur een huurovereenkomst voor de
duur van vijf jaar tot stand gekomen. Op grond daarvan heeft [appellante] een vordering op
[geïntimeerde1] bestaande uit huurpenningen van € 60.000,00. De waarde van de voorraad is
volgens [appellante] in maart 2018 geïnventariseerd en kan niet meer dan € 11.000,00 bedragen.
2.1.11.
Bij e-mailbericht van 6 november 2018 heeft de gemachtigde van [appellante]
[geïntimeerde1] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 14 november 2018 een afspraak te
maken om de opgeslagen voorraad in [woonplaats1] op te halen. Na deze datum zou
[appellante] de opgeslagen voorraad zien als betaling in natura voor de verschuldigde
huurpenningen.
2.1.12.
Bij brief van 20 december 2018 heeft de gemachtigde van [appellante] medegedeeld dat
de waarde van de voorraad opgeslagen goederen (welke volgens [appellante] wegens beperkte
houdbaarheidsdatum niets meer waard zijn) als betaling in natura van de verschuldigde
huurpenningen worden beschouwd. Voorts wordt medegedeeld dat de overige voorraad is
verkocht voor een bedrag van € 800,00.
2.2.
Het hof gaat ook van deze feiten uit.
Het geschil in eerste aanleg
2.3.
[geïntimeerde1] vorderde in conventie veroordeling van [appellante] tot betaling van
€ 26.826,36, vermeerderd met rente en kosten.
2.3.1.
[geïntimeerde1] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat hij aanspraak kan maken op de terugbetaling van de zakelijke lening c.q. de koopsom van de geleverde voorraad. De voorraad en de inventaris zijn per 1 januari 2018 overgedragen aan [appellante] . Vanaf die datum heeft zij voor eigen rekening en risico de winkel voortgezet. De inkoopwaarde van de totale voorraad die is overgebracht naar [woonplaats1] is gewaardeerd op ten minste € 29.012,-. Van dit bedrag dienen de na 1 januari 2018 ontvangen betalingen te worden afgetrokken, zodat een vordering van € 26.826,36 resteert.
2.4.
[appellante] vorderde in reconventie veroordeling van [geïntimeerde1] tot betaling van
€ 22.200,00, vermeerderd met rente en kosten.
2.4.1.
[appellante] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat er een huurovereenkomst met betrekking tot bedrijfsruimte voor de duur van vijf jaren tot stand is gekomen. [appellante] heeft met ingang van 1 oktober 2017 aan [geïntimeerde1] het genot van een aak verschaft tegen een vergoeding van € 1.000,00 per maand. [geïntimeerde1] heeft slechts éénmaal in de maand oktober 2017 huur voldaan. [appellante] maakt aanspraak op vergoeding van de reeds verlopen en toekomstige huurtermijnen vanaf november 2017 tot en met heden, hetgeen neerkomt op 24 maanden x € 1.000,00 = € 24.000,00. Op dit bedrag kan de betaalde huur van oktober 2017 en de verkochte voorraad voor een bedrag van € 800,00 in mindering worden gebracht.
Beslissing rechtbank
2.5.
De rechtbank heeft in conventie [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde1] te betalen een bedrag van € 26.826,36 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 juli 2019 tot de dag van volledige betaling,
In reconventie is de vordering van [appellante] afgewezen.
[appellante] is in de proceskosten veroordeeld.
Het geschil in hoger beroep
2.6.
In hoger beroep vordert [appellante] het vonnis van 11 maart 2020 gewezen door de
rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde1] als eisers te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke vorderingen van [geïntimeerde1] alsnog af te wijzen, de oorspronkelijke vorderingen in reconventie van [appellante] toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde1] in de kosten van beide instanties.
2.6.1.
[appellante] voert vijf grieven aan. Grief I gaat over de vraag of de voorraad van [geïntimeerde1] door [appellante] is overgenomen, grief II betreft de omvang van de voorraad, grief III ziet op de waarde van de voorraad, grief IV stelt de vergoeding van de voorraad aan de orde en grief V heeft betrekking op de proceskostenvergoeding.
2.7.
[geïntimeerde1] concludeert tot afwijzing van het hoger beroep en veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Overname voorraad
2.8.
In de toelichting op grief I voert [appellante] aan dat er geen overeenkomst is op grond waarvan de voorraad door haar is overgenomen van [geïntimeerde1] .
2.8.1.
[geïntimeerde1] voert aan dat hij, gelet op de voortzetting van de zaak, ervan uit mocht gaan dat [appellante] ook de voorraad en inventaris van [geïntimeerde1] zou overnemen.
2.9.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 3:84 lid 1 BW voor overdracht van een goed wordt vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.
2.9.1.
Door [appellante] wordt betwist dat er sprake is van een geldige titel als bedoeld in voormelde bepaling. Op [geïntimeerde1] , die dit stelt en daar rechtsgevolgen aan verbindt, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de last voldoende te stellen en - zo nodig - te bewijzen dat er sprake is van een geldige titel.
2.9.2.
Uit de hierboven aangehaalde berichten van partijen concludeert het hof dat partijen hun samenwerking in december 2017/januari 2018 in onderling overleg hebben beëindigd. 2.9.3. De berichten van januari 2018 leiden het hof tot de slotsom dat [appellante] voor eigen rekening de onderneming heeft voortgezet. Immers [appellante] heeft aan [geïntimeerde1] medegedeeld een afspraak bij de Kamer van Koophandel te gaan maken, een nieuwe bankrekening te gaan aanvragen en administratieve zaken te gaan oppakken, zodat netjes doorgegaan kan worden.
2.9.4.
Ter zake van de voorraad blijkt uit de berichten van [appellante] aan [geïntimeerde1] in januari en februari 2018 dat [appellante] met [geïntimeerde1] de voorraad wil afsluiten. Hierop heeft [geïntimeerde1] gereageerd met het bericht dat zijn boekhouder een contract aan het opstellen is over terugbetaling. Vervolgens deelt [appellante] mede dat ze gaat berekenen wat ze kan doen voor de voorraad zodat die zo snel mogelijk is opgelost en dat er voor de voorraad een zakelijke lening met een nette afbetaling moet komen.
2.9.5.
Gezien het voorgaande mocht [geïntimeerde1] redelijkerwijs ervan uitgaan dat [appellante] de op 1 januari 2018 aanwezige voorraad zou overnemen en kan door [appellante] geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een daarmee overeenstemmende wil. [appellante] kon, anders dan zij betoogt, op het overeengekomene niet meer terugkomen in haar bericht van 29 maart 2018, waarin [appellante] meedeelt dat zij zich terugtrekt. Ook latere berichten van [appellante] kunnen niets afdoen aan de tot stand gekomen overeenkomst. Het hof kwalificeert deze overname van de voorraad als een (ver)koopovereenkomst en daarmee als een geldige titel voor eigendomsoverdracht. Grief I faalt dus.
Omvang voorraad
2.10.
In de toelichting op grief II brengt [appellante] naar voren dat uit een door haar als productie 10 overgelegde tellinglijst de voorraad blijkt die nog aanwezig was na april 2018.
2.10.1.
[geïntimeerde1] heeft aangevoerd dat hiermee geen enkel handvat wordt gegeven voor de bepaling van de voorraad per 1 januari 2018.
2.11.
Op [geïntimeerde1] rust de last om te stellen en - zo nodig - te bewijzen wat de omvang was van de aan [appellante] in januari 2018 verkochte voorraad.
2.11.1.
[geïntimeerde1] heeft de voorraad die naar [appellante] is gebracht geïnventariseerd. Die voorraad heeft [geïntimeerde1] gedetailleerd beschreven in productie 11 bij inleidende dagvaarding en onderbouwd door een orderbon, een pakbon en vrachtbrieven, overgelegd als productie 10 bij inleidende dagvaarding. [geïntimeerde1] heeft zodoende voldoende gesteld wat de omvang is van de aan de [appellante] geleverde voorraad.
2.11.2.
[appellante] heeft niet betwist dat zij de in voornoemde productie 11 beschreven goederen heeft ontvangen. Zij heeft ook niet gespecificeerd aangegeven wat de omvang van de voorraad in januari 2018 was. De tellinglijst, door [appellante] overgelegd als productie 10 bij memorie van grieven, waarvan [appellante] aanvoert dat hieruit de voorraad blijkt welke na april 2018 nog aanwezig was, zegt onvoldoende over de omvang van de voorraad per januari 2018, vanaf welk moment de voorraad door [appellante] is overgenomen.
2.11.3.
Uit het voorgaande volgt dat [appellante] de stelling van [geïntimeerde1] , dat aan [appellante] voorraad is verkocht en geleverd overeenkomstig productie 11 van [geïntimeerde1] , onvoldoende betwist, zodat dit vaststaat. Grief II wordt dus verworpen.
Waarde voorraad
2.12.
[appellante] voert in de toelichting op grief III aan dat de voorraad incourant is, dat de uiterste houdbaarheidsdatum was verstreken of binnenkort zou gaan verstrijken en dat een groot deel van de voorraad niet meer de normale verkoopwaarde had.
2.12.1.
[geïntimeerde1] brengt naar voren dat een groot deel van de voorraad bestond uit materialen en verzorgingsproducten die dus geen houdbaarheidsdatum hadden, dat droge diervoeders een lange houdbaarheidsdatum hadden en op 1 januari 2018 er geen voorraad over de datum was.
2.13.1.
[geïntimeerde1] heeft de waarde van de geleverde goederen per januari 2018 begroot op de inkoopwaarde en die sluit volgens [geïntimeerde1] op € 29.012,00.
2.13.2.
[appellante] heeft daar slechts tegenin gebracht dat zij de waarde van de voorraad schat op € 11.000,00. [appellante] heeft echter geen maatstaf genoemd aan de hand waarvan zij de door haar gestelde waarde van de voorraad heeft geschat. Bovendien heeft zij niet gesteld dat zij de waarde van de voorraad heeft geschat per januari 2018, op welk moment de goederen door haar zijn overgenomen.
2.13.3.
Gelet op het voorgaande worden de door [geïntimeerde1] aan [appellante] geleverde goederen per januari 2018 begroot op € 29.012,00. Grief III slaagt niet.
Vergoeding voorraad
2.14.
In de toelichting op grief IV stelt [appellante] dat zij ten onrechte voor de voorraad een vergoeding aan [geïntimeerde1] dient te betalen van € 26.826,36. Voor de onderbouwing hiervan verwijst [appellante] naar haar eerdere grieven.
2.14.1.
[geïntimeerde1] wijst naar zijn reactie op de eerdere grieven.
2.15.
De toelichting op deze grief is, gezien de verwerping van de eerdere grieven, onvoldoende. Deze grief is daarom ongegrond.
Bewijsaanbod
2.16.
Het bewijsaanbod van [appellante] wordt gepasseerd omdat er geen voldoende onderbouwde, maar niet vaststaande stellingen van haar zijn die, indien zij na bewijslevering zouden komen vast te staan, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
Slotsom
2.17.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij - en daarmee met verwerping van grief V - in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Die kosten worden begroot op € 2.071,00 aan griffierecht en
€ 2.884,00 aan salariskosten advocaat (tarief III in hoger beroep + € 1.442,00 x 2 punten voor mondelinge behandeling en memorie van antwoord), dus € 4.955,00 in totaal.

3.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde1] € 4.955,00 aan proceskosten te betalen.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.J. van Sandick en A. van Zanten-Baris en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.