ECLI:NL:GHARL:2022:1751

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
20/01058
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en vergrijpboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 39.154 is opgelegd over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017. De naheffingsaanslag is gebaseerd op een boekenonderzoek dat heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat belanghebbende geen administratie had gevoerd. De inspecteur heeft ook een vergrijpboete van € 8.274 opgelegd, omdat er sprake zou zijn van (voorwaardelijke) opzet. Tijdens de zitting op 8 februari 2022 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, maar de inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de boete verdedigd. Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op teruggaaf van belasting ter zake van de uitgereikte creditfacturen. Het hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de boete passend is, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/01058
uitspraakdatum: 8 maart 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 6 november 2020, nummer AWB 19/6245, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 39.154. Bij beschikkingen is belastingrente berekend van € 3.338 en is een boete opgelegd van € 8.274.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022. De zaken met de nummers 20/01058 en 20/01063 tot en met 20/01066 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende heeft via een telefoonverbinding deelgenomen. Namens de Inspecteur hebben drs. [naam1] en [naam2] per videoverbinding deelgenomen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft sinds 31 december 2010 een eenmanszaak onder de naam ‘ [naam3] ’. De activiteiten bestaan uit het geven van adviezen over belastingen en bedrijfsvoering, alsmede het voeren van administraties en het samenstellen van jaarrekeningen. Belanghebbende is daarnaast enig aandeelhouder van [naam4] B.V. (hierna: de vennootschap).
2.2.
Belanghebbende heeft diverse bankrekeningen op naam van zijn eenmanszaak waarop hij zakelijke betalingen van cliënten heeft ontvangen.
2.3.
In 2014 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2014. Tijdens dit boekenonderzoek is geconstateerd dat er geen administratie bij belanghebbende aanwezig was. Naar aanleiding van het definitieve rapport van 19 augustus 2015 heeft de Inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes van 50% vanwege (voorwaardelijke) opzet op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) opgelegd over de jaren 2011 tot en met 2013 en het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014.
2.4.
Aan belanghebbende zijn in de in geschil zijnde periode kwartaalaangiften uitgereikt. Over de tijdvakken 2015 en 2016 heeft belanghebbende alleen nihilaangiften omzetbelasting ingediend. Hetzelfde geldt voor het eerste en tweede kwartaal 2017. Over het derde en het vierde kwartaal 2017 heeft belanghebbende wel omzet in de aangiften verantwoord. De aangegeven omzet in het derde kwartaal bedroeg € 2.643 en in het vierde kwartaal € 3.233.
2.5.
In 2018 heeft opnieuw een boekenonderzoek bij belanghebbende plaatsgevonden, in dit geval naar onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2015 en 2016. Het rapport boekenonderzoek van 17 december 2018 vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)

2.3 Administratie
Tijdens het inleidend gesprek gaf [belanghebbende] aan dat er geen administratie is gevoerd. Er is geen administratie/boekhouding gevoerd voor de jaren 2015 tot en met 2017 voor de eenmanszaak.
Nadat de cautie op 17 mei 2018 is gesteld, heeft [belanghebbende] aangegeven dat het zijn fout is dat er geen boekhouding en administratie aanwezig is. De gevolgen van de controle over de jaren 2009-2014 hebben veel stress opgeleverd waardoor het opmaken van de boekhouding en de administratie niet gebeurd is. In de eerdere controle was ook geen boekhouding en administratie aanwezig.
(…)

3.Inkomstenbelasting

3.1
Winst uit onderneming
In de aangifte inkomstenbelasting 2015 en 2016 is in box 1 geen inkomsten uit Winst uit onderneming aangegeven. Uit de achteraf door [belanghebbende] opgemaakte administratie en boekhouding blijkt dat er wel winst uit onderneming is genoten in deze jaren.
3.1.1
Correctie Kosten 2015
Jaar 2015
Nieuw opgemaakte adm
Correcties
Na controle
Omzet
€ 47.114
€ -
€ 47.114
Inkopen
€ 25.000
€ 25.000
€ -
Autokosten
€ 6.405
€ 6.405
€ -
Contributies en abonnementen
€ 4.249
€ 497
€ 3.752
Bankkosten en rente
€ 3.289
-/- € 908
€ 4.197
Telefoon en fax
€ 970
€ -
€ 970
Overige kantoorkosten
€ 2.999
€ 2.999
€ -
Winst uit onderneming
€ 4.202
€ 38.194
De inkopen zijn gecorrigeerd. Het zouden werkzaamheden van [de BV] zijn voor het voeren van het management in de eenmanszaak (…). [De eenmanszaak] wordt (…) gedreven voor rekening en risico van [belanghebbende]. [De BV] is een vennootschap waarvan belanghebbende 100% aandeelhouder en enig werknemer is. De werkzaamheden waarvoor de BV facturen stuurt, worden uitgevoerd door [belanghebbende] zelf. Het is niet mogelijk werkzaamheden die door de ondernemer worden uitgevoerd toe te rekenen aan een derde. De uit deze facturen voortvloeiende uitgaven kunnen derhalve niet als kosten in aftrek worden gebracht.
De autokosten zijn gecorrigeerd voor het privé gebruik auto van de ter beschikking gestelde auto. De cataloguswaarde bedraagt € 29.585, de bijtelling in de IB is 25% dat is € 7.396. Dit bedrag zal in mindering (tot aan nihil) worden gebracht op de autokosten.
De contributies en abonnementen zijn gecorrigeerd voor de kosten van het [naam5] abonnement. Dit zijn privé uitgaven. De overige kantoorkosten zijn niet nader onderbouwd en daarom accepteer ik deze kosten niet.
De winst uit onderneming stel ik vast op € 38.194.
3.1.2
Correctie Omzet en Kosten 2016
Jaar 2016
Nieuw opgemaakte adm
Correcties
Na controle
Omzet
€ 90.227
€ 10.365
€ 100.591
Inkopen
€ 70.248
€ 70.248
€ -
Autokosten
€ 6.286
€ 6.286
€ -
Contributies en abonnementen
€ 1.698
€ 66
€ 1.632
Bankkosten en rente
€ 3.806
€ -
€ 3.806
Overige kantoorkosten
€ 2.171
€ 2.171
€ -
Winst uit onderneming
€ 6.017
€ 95.153
De omzetcorrectie is gebaseerd op de ontvangsten op de zakelijke bankrekening bij [de bank] met nummer (…). De ontvangsten in 2016 bedragen € 121.716. Dit bedrag is inclusief omzetbelasting. De omzetbelasting is € 21.124. De omzet bedraagt € 100.591.
De inkopen zijn gecorrigeerd. Zie voor toelichting paragraaf 3.1.1
De autokosten zijn gecorrigeerd voor het privé gebruik auto van de ter beschikking gestelde auto. Zie voor toelichting paragraaf 3.1.1
De contributies en abonnementen zijn gecorrigeerd voor de kosten van het [naam6] abonnement. Dit zijn (…) privé uitgaven.
De overige kantoorkosten zijn niet nader onderbouwd en daarom accepteer ik deze kosten niet.
De winst uit onderneming stel ik vast op € 95.153.
(…)

5.Omzetbelasting

5.1
Algemeen
Er worden kwartaalaangiften uitgereikt. De aangiften worden verwerkt en ingediend door [belanghebbende]. In de controle periode zijn in de jaren 2015 en 2016 nihil aangiften ingediend. In 2017 zijn de eerste twee kwartaalaangiften ook nihil ingediend. Vanaf het derde kwartaal 2017 wordt er omzet verantwoord. De omzet in het derde kwartaal bedraagt 5.876.
5.2
Verschuldigde omzetbelasting
De verschuldigde omzetbelasting wordt terecht aangegeven naar het algemeen tarief.
Op basis van de zakelijke bankrekening is de omzet hoger vastgesteld dan in de achteraf opgemaakte administratie. In 2016 is het verschil met de administratie € 10.364, in 2017 € 5.475. Ook is er in 2015 en 2016 nagelaten een bijtelling te doen voor het privé gebruik auto.
5.3
Tarief
De diensten van belastingplichtige zijn belast naar het algemeen tarief van momenteel 21%.
5.4
Voorbelasting
In 2015, 2016 en 2017 is de voorbelasting gecorrigeerd voor De Management Fee van [naam4] B.V.(2015 € 5.250, 2016 € 14.752 en 2017 € 2.603) het [naam5] abonnement (€104) en de overige kantoorkosten (€630). Zie paragraaf 3.1.1
In 2016 is het [naam6] abonnement (€14) en de overige kantoorkosten (€456) gecorrigeerd. Zie paragraaf 3.1.2
In 2017 zou er een credit nota zijn verstuurd inzake [naam7] . Er is geen credit nota overgelegd. Ook is er geen andere onderbouwing ontvangen derhalve wordt € 3.471 aan voorbelasting niet geaccepteerd.
5.5
Overzicht omzetbelasting
2015
2016
2017
Omzet
€ 47.114
€ 100.591
€ 55.998
Verschuldigde omzetbelasting
€ 9.894
€ 21.124
€ 11.760
Correctie bijtelling OB 2,7% van 29.585
€ 799
€ 799
€ 799
Af te dragen hoog
€ 10.693
€ 21.923
€ 12.559
Voorbelasting
€ 2.574
€ 1.663
€ 1.765
Reeds afgedragen
€ -
€ -
€ 19
€ 8.119
€ 20.260
€ 10.775
€ 39.154
5.6
Naheffingsaanslag omzetbelasting
Over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 wordt een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 39.154 opgelegd. Deze is gebaseerd op artikel 20 lid 1 en 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna de AWR).
5.7
Boete omzetbelasting
Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens over de naheffingsaanslag een vergrijpboete op te leggen ingevolge de AWR en het BBBB.
De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dit bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet of niet tijdig is betaald.
Over de correcties van dit rapport leg ik naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67f AWR en paragraaf 25 en 28 BBBB op. De vergrijpboete bedraagt 50%, omdat sprake is van (voorwaardelijk) opzet.
Uit eerder onderzoek, uitgevoerd door mijn collega [naam8] , blijkt dat u bent gewezen op uw plicht om een administratie en boekhouding te voeren. Daarnaast is het uit hoofde van uw werkzaamheden onbegrijpelijk dat u geen administratie en boekhouding heeft gevoerd. U weet uit hoofde van uw functie hoe essentieel een administratie en boekhouding voor een onderneming is. In de vorige controle is het versturen van een management fee vanuit [naam4] B.V. naar de eenmanszaak niet aan de orde gekomen en derhalve niet beoordeeld. Zodoende zal ik voor de grondslag van de boete uitgaan van uw gehanteerde werkwijze zoals beschreven in 3.1.1 (hoewel we deze fiscaal dus niet accepteren) Als wij uw werkwijze volgen dan bedraagt de aan te geven omzetbelasting in 2015 €2.869, in 2016 € 5.508 en in 2017 € 8.172.
U heeft in 2015 en 2016 nihil aangiften omzetbelasting gedaan en in 2017 heeft u een bedrag van €19 als verschuldigd aangegeven. Door de aangiften omzetbelasting zo te doen heeft u willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Aldus is sprake van (voorwaardelijk) opzet. De boete wordt vastgesteld over de correctie in de aangiften omzetbelasting in de periode 2015, 2016 en 2017. Er zou, als uw werkwijze fiscaal zou worden gehonoreerd, een bedrag van € 16.549 aan OB moeten worden afgedragen De boete is 50% en bedraagt € 8.274.”
2.6
Op 2 mei 2019 heeft de Inspecteur aan [naam9] BV en aan [naam7] BV (schriftelijk) informatie opgevraagd over belanghebbende.
2.7
Bij brief heeft [naam9] BV als volgt gereageerd:
“(….)
Wij hebben genoemde factuur niet ontvangen van [naam3] . In een procedure zijn wij een bedrag van € 3.000,= overeengekomen. Van ons incasso intermediair hebben wij daarvan bijgevoegde Eindafrekening ontvangen.
(…)”
2.8
[naam7] heeft per e-mail als volgt gereageerd:
”(…)
Namens de directie van [naam7] BV, kan ik u de gevraagde creditfactuur toesturen. Graag ontvang ik van de genoemde BFT-link.
Het gehele bedrag ad € 20.000 is inmiddels door [naam7] BV ontvangen, te weten:
19.09.2017 €10.000
15.01.2018 € 2.000
16.02.2018 € 2.000
16.03.2018 € 2.000
17.04.2018 € 2.000
18.06.2018 € 2.000
(…)
De door deze uitgeverij gestuurde creditfactuur vermeld het volgende:
“CREDIT Factuur voor:
[naam7] B.V.
(…)
Conform vaststellingsovereenkomst zoals die is vastgesteld in de e-mails over dit onderwerp van 16 en 17 augustus 2017.
(…)
Totaal credit € 20.000,00-”
De bij de creditfactuur horende e-mail van 17 augustus 2017 van de advocaat van [naam7] B.V. aan belanghebbende vermeldt het volgende:
“Geachte [belanghebbende],
Met cliënten heb ik uw tijdige voorstel van 12.13 uur besproken, waarvoor dank.
Cliënt, de heer [naam7] , gaat hiermee niet akkoord, tenzij u bereid bent aan te bieden dat de eerste termijn ook €10.000,- is. Het totale bedrag dat u te crediteren hebt is dan € 20.000,-. Ik geef u graag een extra uur de tijd, dus tot 15.00 uur vanmiddag, om dit nieuwe aanbod onzerzijds te accepteren.
Tot dit aanbod behoren voorts de volgende voorwaarden die u met de aanvaarding van het voorgestelde eerste termijnbedrag ook geacht wordt te hebben aanvaard, waardoor alsdan de betreffende vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, inclusief de navolgende voorwaarden:
-(1) Uiterlijk a.s. maandag 21 augustus a.s. om 14.00 uur dient cliënte ( [naam7] B.V. op naam van welke vennootschappen al uw facturen waren gesteld en door wie deze zijn betaald) per email van u te hebben ontvangen een creditnota voor € 20.000,- inclusief BTW met vermelding: conform vaststellingsovereenkomst zoals die is vastgelegd In de c-mails over dit onderwerp van 16 en 17 augustus 2017.
-(2) De uit deze vaststellingsovereenkomst én creditnota voortvloeiende betalingen (van tweemaal € 10.000,- = totaal € 20.000,- inclusief BTW) worden voldaan op de door u voorgestelde en door cliënten geaccepteerde data 15 september 2017 en 15 januari 2018.
-(3) U aanvaardt bij deze voorts de privé aansprakelijkheid voor de nakoming van uw hiervoor gespecificeerde betalingsverplichtingen. Dit in verband met de mogelijkheid dat door het aangaan van deze vaststellingsovereenkomst de oorspronkelijke basis van de vorderingen van cliënten (zoals die in de conceptdagvaarding is opgenomen) inclusief uw privé-aansprakelijkheid niet meer blijkt te gelden.
-(4) U aanvaardt dat bij niet tijdige betaling en, na ingebrekestelling, het hele bedrag, of als er reeds een deel is betaald, het restant bedrag ineens opeisbaar wordt.”
De bij de creditfactuur horende e-mail van 18 augustus 2017 van belanghebbende aan de advocaat van [naam7] B.v. vermeldt het volgende:
“Hierbij de bevestiging van jullie aanbod zoals beschreven in de email van 17 augustus 2017 van 13:52.
Het totaal te crediteren bedrag is dan € 20.000 (en is inclusief BTW).”
2.9
De vennootschap heeft over de jaren 2015 tot en met 2017 aangiften vennootschapsbelasting ingediend. De opgenomen omzet bedroeg steeds € 0.
2.1
Naar aanleiding van het in 2018 gehouden boekenonderzoek is aan belanghebbende met dagtekening 26 februari 2019 de naheffingsaanslag omzetbelasting van € 39.154 opgelegd. Hierbij is uitgegaan van de volgende omzetcorrecties: € 47.114 (2015), € 100.591 (2016) en € 55.998 (2017). Voorbelasting is gecorrigeerd ten aanzien van de management fee van de vennootschap, het [naam5] -abonnement, het [naam6] abonnement, de overige kantoorkosten en de creditfacturen. Daarnaast heeft een bijtelling plaatsgevonden voor het privé gebruik auto.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of over de jaren 2015 tot en met 2017 aan belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd. Daarnaast is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd in verband met een op 21 augustus 2017 uitgereikte creditfactuur van € 20.000 (inclusief € 3.471,07 omzetbelasting) aan [naam7] BV en in verband met de uitreiking op 30 mei 2017 van een creditfactuur van € 3.000 (inclusief € 520,66 omzetbelasting) aan [naam9] BV. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de omzetbelasting behorende bij de verkoopfacturen die verband houden met de creditfacturen niet op aangifte heeft voldaan. Belanghebbende stelt echter dat deze omzetbelasting wel is meegenomen in de naheffingsaanslag, zodat deze op basis van de creditfacturen moet worden gecorrigeerd. De Inspecteur betwist dit en geeft aan dat de naheffingsaanslag is opgesteld op grond van de door belanghebbende ontvangen omzet op de zakelijke bankrekening, zodat deze bedragen er niet bij zitten.
4.2.
Op grond van artikel 29 Wet op de omzetbelasting 1968 (wet OB) wordt in geval van een prijsvermindering nadat een dienst is verricht de maatstaf van heffing dienovereenkomstig verlaagd en ontstaat in zoverre recht op teruggaaf van de voldane belasting. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er omzetbelasting is voldaan terzake van dienstverlening waarop de creditfacturen zouden zien. Weliswaar staat vast dat op 21 augustus 2017 aan [naam7] BV een creditfactuur is uitgereikt voor een bedrag van € 20.000 (inclusief € 3.471,07 aan omzetbelasting), maar onduidelijk is op welke dienstverlening de creditering betrekking heeft, en of hier destijds omzetbelasting over is voldaan. Belanghebbende heeft de facturen voor deze dienstverlening, ondanks verzoeken daartoe, niet overgelegd. Verder is niet gebleken dat belanghebbende ter zake van deze facturen van [naam7] BV in de onderhavige jaren een bedrag van € 20.000 of meer heeft ontvangen op de zakelijke bankrekening bij [de bank] en dat de uit dat bedrag gedestilleerde omzetbelasting in de naheffingsaanslag is meegenomen. Daarnaast is niet komen vast te staan of de gesloten vaststellingsovereenkomst, die niet is overgelegd, inderdaad een prijsvermindering betrof als bedoeld in artikel 29 Wet OB. Vorenstaande leidt ertoe dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat recht bestaat op teruggaaf ter zake van de creditfactuur. Vorenstaande geldt ook voor de gestelde creditfactuur van € 3.000. [naam9] BV heeft aangegeven geen creditfactuur te hebben ontvangen, maar dat een regeling is getroffen voor € 3.000. Ondanks verzoeken daartoe heeft belanghebbende slechts ten dele de gevraagde informatie verstrekt. Uit de verstrekte informatie valt niet op te maken i) of en hoeveel omzetbelasting terzake van dienstverlening is voldaan en ii) of de creditfactuur een prijsvermindering danwel een (onbelaste) schadevergoeding betrof.
4.3.
Belanghebbende heeft voor het eerst ter zitting bij het Hof aangevoerd dat de overige correcties – autokosten, contributies en abonnementen en kantoorkosten – ten onrechte zijn toegepast.
4.4.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende hiermee een nieuw geschilpunt heeft opgeworpen dat als tardief buiten beschouwing moet worden gelaten. Indien dit geschilpunt wel in behandeling wordt genomen dan is volgens de Inspecteur sprake van terechte correcties.
4.5.
Belanghebbende stelt dat ten onrechte een correctie in aanmerking is genomen wegens privé gebruik auto. Belanghebbende heeft niet bestreden dat in onderhavige jaren aan hem voor privé doeleinden een auto ter beschikking heeft gestaan, zodat de Inspecteur terecht het privégebruik heeft belast op grond van artikel 4, lid 2 Wet OB.
4.6.
Verder heeft de Inspecteur de voorbelasting ten aanzien van het [naam5] - en [naam6] niet in aftrek toegelaten. Dat is terecht. Belanghebbende heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij deze diensten als ondernemer gebruikt voor belaste handelingen.
4.7.
De door belanghebbende in aanmerking genomen kantoorkosten zijn op generlei wijze onderbouwd, zodat de Inspecteur ook de aftrek van voorbelasting ten aanzien van deze kosten terecht heeft gecorrigeerd.
4.8.
Gelet op het vorenstaande is reeds aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast vastgesteld dat de naheffingsaanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. Het Hof hoeft zich dan ook niet uit te laten over de vraag of de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is wegens het niet doen van de vereiste aangiften. Evenmin hoeft het Hof zich dan nog uit te laten over de vraag of het nieuwe geschilpunt dat door belanghebbende voor het eerst ter zitting is opgeworpen, als tardief buiten beschouwing moet worden gelaten.
Vergrijpboete
4.9.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 67f van de AWR in samenhang met paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van 50% (€ 8.274) van de nageheven omzetbelasting minus de nageheven omzetbelasting betreffende de management fee (inkopen), omdat het aan de (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslag te laag is vastgesteld.
4.10.
Het Hof is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijke opzet van de zijde van belanghebbende. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende wist dan wel bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat, door geen administratie te voeren en nihilaangiften te doen danwel een aangifte voor het luttele bedrag van € 19, te weinig omzetbelasting op aangifte zou worden voldaan. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat de activiteiten van belanghebbende onder meer bestaan uit het geven van belastingadvies en het voeren van administraties, dat belanghebbende er ook tijdens een eerder boekenonderzoek al op is gewezen dat hij verplicht was een administratie en een boekhouding te voeren, en dat de handelwijze van belanghebbende er ook toen toe heeft geleid dat te weinig omzetbelasting op aangifte was voldaan. Het Hof acht onder deze omstandigheden de opgelegde boete van 50% passend en geboden. Hierbij is van belang dat de correctie voor de management fee (inkopen) buiten de grondslag voor de boete is gehouden.
Belastingrente
4.11.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 maart 2022.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.