ECLI:NL:GHARL:2022:1706

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
21-003134-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland inzake meerdere diefstallen en verlaten van de plaats van ongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal feiten, maar heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van onherstelbaar vormverzuim, ondanks de argumenten van de verdediging dat de politie niet volgens de Ambtsinstructie heeft gehandeld bij het gebruik van vuurwapens. Het hof oordeelde dat de verbalisanten gerechtigd waren om hun vuurwapen te gebruiken gezien de omstandigheden waarin de verdachte zich bevond, en dat er een reëel gevaar voor de rechtsorde bestond. De verdachte is schuldig bevonden aan zesmaal diefstal in vereniging en eenmaal het verlaten van de plaats van een ongeval. De feiten vonden plaats in Utrecht in februari 2020, waarbij de verdachte samen met anderen meerdere auto-inbraken heeft gepleegd. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen, die door de verdachte moeten worden vergoed. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003134-20
Uitspraak d.d.: 25 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 augustus 2020 met parketnummer 16-051793-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-181884-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen die vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een laptop en/of een laptoptas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft/hebben weggenomen terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een of meerdere studioflitser(s) en/of bijbehorende accessoires en/of een tas en/of een koffer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan

[slachtoffer 2] , heeft/hebben weggenomen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;

4.
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een e-reader en/of een of meerdere kledingstuk(ken) en/of een of meerdere sleutel(s) en/of een (rug)tas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan

[slachtoffer 3] , heeft/hebben weggenomen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;

5.
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een laptop (merk HP) en/of een tablet (merk Samsung) en/of een of meerdere usb-stick(s) en/of een tas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan

[slachtoffer 4] , heeft/hebben weggenomen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;

6.
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een tablet (iPad) en/of een externe HardDisk en/of een paspoort en/of een tas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , heeft/hebben weggenomen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;7.
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een laptop (merk HP), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft/hebben weggenomen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
8.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een Toyota Yaris (gekentekend [kenteken 1] ), betrokken was geweest bij een of meerdere verkeersongeval(len) dat/die had/hadden plaatsgevonden op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks

25 februari 2020 te Utrecht op/aan

- de Seinedreef met een politievoertuig ( [voertuig 1] , gekentekend [kenteken 2] ) en/of een personenauto ( [voertuig 2] , gekentekend [kenteken 3] ) en/of een personenauto ( [voertuig 3] , gekentekend [kenteken 4] ) en/of een personenauto ( [voertuig 4] , gekentekend [kenteken 5] ) en/of
- de Marnixlaan met een bus (Mercedes Sprinter, gekentekend [kenteken 6] ) en/of een personenauto (Audi, gekentekend [kenteken 7] ) en/of een personenauto (Peugeot 107, gekentekend [kenteken 8] ) en/of
- de Marnixbrug met een autobus (Ford Transit, gekentekend [kenteken 9] ), de (voornoemde) plaats(en) van vorenbedoeld(e) ongeval(len) heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, letsel en/of schade was toegebracht aan een ander, te weten
- [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] . (Ford Transit, getekend [kenteken 9] ) en/of
- [slachtoffer 9] (Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken 5] ) en/of
- [slachtoffer 10] (Renault Megane, gekentekend [kenteken 3] ) en/of
- [slachtoffer 11] (Volkswagen Holf, gekentekend [kenteken 2] ) en/of
- [slachtoffer 12] (Audi, gekentekend [kenteken 7] ) en/of
- [slachtoffer 13] (Opel Astra, gekentekend [kenteken 4] ) en/of
- [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] (Mercedes Sprinter, gekentekend [kenteken 6] ) en/of
- [slachtoffer 16] (Peugeot 107, gekentekend [kenteken 8] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat feiten 2 tot en met 8 bewezen kunnen worden geacht, zoals door de rechtbank is bewezenverklaard. Voor de onderbouwing sluit de advocaat-generaal zich aan bij het vonnis.
Standpunt van de raadsman
Verdachte heeft de feiten 2 en 8 bekend. Ten aanzien van feit 8 persisteert de raadsman bij het verzoek om partiële vrijspraak van het verlaten van de plaats van ongeval na de aanrijding met de Renault Megane van [slachtoffer 10] vanwege onvoldoende bewijs. Ten aanzien van de feiten 3 tot en met 7 verzoekt de raadsman om vrijspraak. Verdachte is niet de persoon geweest die op de camerabeelden te zien is en bovendien leende hij zijn auto regelmatig uit aan vrienden. De gedane herkenningen op de camerabeelden zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zesmaal diefstal in vereniging uit een auto door middel van braak en eenmaal het verlaten van de plaats van ongeval. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Feiten 2 en 8
Ten aanzien van feiten 2 en 8 (behoudens terzake de aanrijding met de Renault Megane) geen bewijsverweer gevoerd door de raadsman en heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd.
Partiële vrijspraak
Het hof zal, evenals de rechtbank, verdachte vrijspreken van het verlaten van de plaats van ongeval ten aanzien van de Renault Megane van [slachtoffer 10] . Het is niet vast te stellen dat de schade aan die auto ook is veroorzaakt door verdachte.
Feiten 3 tot en met 7
De auto-inbraken vonden alle plaats in een periode van anderhalve week in de wijk Overvecht te Utrecht. Daarbij werd steeds gebruik gemaakt van een Toyota Yaris met kenteken [kenteken 1] . Ter zitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij de eigenaar van die auto is.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] (feit 3) volgt dat op 20 februari 2020 de achterruit van de auto van aangever is ingeslagen. Uit de auto zijn een tas en een koffer met daarin twee professionele studioflitsers en accessoires weggenomen.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] (feit 4) volgt dat op 19 februari 2020 de rechtervoorruit aan de passagierszijde van de auto van aangever is ingeslagen. Uit de auto zijn een e-reader, kledingstukken, sleutels en een rugtas weggenomen.
Verdachte is op foto’s van de auto-inbraak op 19 februari 2020 herkend door verbalisant
[verbalisant 6] . [verbalisant 6] heeft in de afgelopen jaren meerdere keren contact gehad met verdachte en heeft verdachte regelmatig op straat gesproken.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] (feit 5) namens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] volgt dat op 13 februari 2020 twee autoruiten zijn ingeslagen. Uit de auto zijn een laptop, een tablet en een groot aantal USD-sticks weggenomen.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] (feit 6) volgt dat op 11 februari 2020 de linker achterruit van de auto van aangever is ingeslagen. Uit de auto zijn een tablet, een HardDisk, een paspoort en een tas weggenomen.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] (feit 7) volgt dat op 11 februari 2020 de rechterzijruit van de auto van aangever is ingeslagen. Uit de auto is een laptop weggenomen.
Verdachte is op foto’s van de auto-inbraken op 11 februari 2020 herkend door verbalisant
[verbalisant 1] . [verbalisant 1] herkende de man op de foto’s direct als de hem ambtshalve bekende verdachte. [verbalisant 1] heeft meerdere keren te maken gehad met verdachte.
Wat betreft de feiten 3 en 5 zijn de beschikbare camerabeelden vergeleken met politiefoto’s van verdachte. Hiervan is een verzamelproces-verbaal opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] . Hij merkt op dat de bewegende beelden een beter beeld geven van verdachten dan de fotoprints in het dossier. Hij stelt vast dat op de camerabeelden van aangiften 1, 2, 3 en 5 (respectievelijk de feiten 6, 7, 5 en 3) was te zien dat het bij elke aangifte om dezelfde verdachten gaat met dezelfde bovenkleding.
Alternatief scenario
De raadsman heeft als begin van een mogelijk alternatief scenario aangevoerd dat verdachte zijn auto regelmatig aan vrienden uitleende. Verdachte heeft in eerste aanleg geen toelichting gegeven over het uitlenen van zijn auto aan vrienden. Verdachte is door verbalisanten telkens herkend op de camerabeelden. Het hof acht het alternatief scenario dat verdachte tijdens de auto-inbraken zijn auto had uitgeleend dan ook niet aannemelijk geworden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat feiten 2 tot en met 8 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht, waarbij verdachte partieel wordt vrijgesproken van het verlaten van de plaats van ongeval ten aanzien van de Renault Megane van [slachtoffer 10] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij opof omstreeks25 februari 2020 te Utrecht,althans in Nederland,tezamen en in vereniging met eenof meeranderen,althans alleen,met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een laptop en/ofeen laptoptas,in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] ,heeft/hebbenweggenomen terwijl verdachte en/ofzijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijfheeft/hebben verschaft en/ofdie weg te nemen goederen onderzijn/hun bereikheeft/hebben gebracht door middel van braaken/of verbreking;
3.
hij opof omstreeks20 februari 2020 te Utrecht,althans in Nederland,tezamen en in vereniging met eenof meeranderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,een ofmeerdere studioflitser(s)en/ofbijbehorende accessoires en/ofeen tas en/ofeen koffer,in elk geval enig goed,die geheelof ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorden, te wetenaan
[slachtoffer 2] , heeft/hebben weggenomen, terwijl verdachte en/ofzijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijfheeft/hebben verschaft en/ofdie weg te nemen goederen onderzijn/hun bereikheeft/hebben gebracht door middel van braaken/of verbreking;
4.
hij opof omstreeks19 februari 2020 te Utrecht,althans in Nederland,tezamen en in vereniging met eenof meeranderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een e-reader en/of een ofmeerdere kledingstuk(ken)en/of een ofmeerdere sleutel(s)en/ofeen (rug)tas,in elk geval enig goed,die geheelof ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorden, te wetenaan
[slachtoffer 3] , heeft/hebben weggenomen, terwijl verdachte en/ofzijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijfheeft/hebben verschaft en/ofdie weg te nemen goederen onderzijn/hun bereikheeft/hebben gebracht door middel van braaken/of verbreking;
5.
hij opof omstreeks13 februari 2020 te Utrecht,althans in Nederland,tezamen en in vereniging met eenof meeranderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een laptop (merk HP) en/ofeen tablet (merk Samsung) en/of een ofmeerdere usb-stick(s)en/ofeen tas,in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorden, te weten aan
[slachtoffer 4] ,heeft/hebbenweggenomen, terwijl verdachte en/ofzijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijfheeft/hebben verschaft en/ofdie weg te nemen goederen onderzijn/hun bereikheeft/hebben gebracht door middel van braaken/of verbreking;
6.
hij opof omstreeks11 februari 2020 te Utrecht,althans in Nederland,tezamen en in vereniging met eenof meeranderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een tablet (iPad) en/ofeen externe HardDisk en/ofeen paspoort en/ofeen tas,in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 5] ,heeft/hebbenweggenomen, terwijl verdachte en/ofzijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijfheeft/hebben verschaft en/ofdie weg te nemen goederen onderzijn/hun bereikheeft/hebben gebracht door middel van braaken/of verbreking;
7.
hij opof omstreeks11 februari 2020 te Utrecht,althans in Nederland,tezamen en in vereniging met eenof meeranderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een laptop (merk HP),in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] ,heeft/hebbenweggenomen, terwijl verdachte en/ofzijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijfheeft/hebben verschaft en/ofdie weg te nemen goederen onderzijn/hun bereikheeft/hebben gebracht door middel van braaken/of verbreking;
8.
hij, als degene dieal dan nietals bestuurder van een motorrijtuig, te weten een Toyota Yaris (gekentekend [kenteken 1] ), betrokken was geweest bijeen ofmeerdere verkeersongeval(len) dat/diehad/hadden plaatsgevonden opeen ofmeerdere tijdstippen opof omstreeks

25 februari 2020 te Utrecht op/aan

- de Seinedreef met een politievoertuig ( [voertuig 4] , gekentekend [kenteken 2] )en/of een personenauto ( [voertuig 2] , gekentekend [kenteken 3] )en/ofeen personenauto ( [voertuig 3] , gekentekend [kenteken 4] ) en/ofeen personenauto ( [voertuig 4] , gekentekend [kenteken 5] ) en/of
- de Marnixlaan met een bus (Mercedes Sprinter, gekentekend [kenteken 6] ) en/ofeen personenauto (Audi, gekentekend [kenteken 7] ) en/ofeen personenauto (Peugeot 107, gekentekend [kenteken 8] ) en/of
- de Marnixbrug met een autobus (Ford Transit, gekentekend [kenteken 9] ), de(voornoemde)plaats(en)van vorenbedoeld(e)ongeval(len)heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,letsel en/ofschade was toegebracht aan een ander, te weten
- [slachtoffer 7] en/of[slachtoffer 8] . (Ford Transit, getekend [kenteken 9] ) en/of
- [slachtoffer 9] (Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken 5] ) en/of
- [slachtoffer 10] (Renault Megane, gekentekend [kenteken 3] ) en/of
- [slachtoffer 11] (Volkswagen Holf, gekentekend [kenteken 2] ) en/of
- [slachtoffer 12] (Audi, gekentekend [kenteken 7] ) en/of
- [slachtoffer 13] (Opel Astra, gekentekend [kenteken 4] ) en/of
- [slachtoffer 14] en/of[slachtoffer 15] (Mercedes Sprinter, gekentekend [kenteken 6] ) en/of
- [slachtoffer 16] (Peugeot 107, gekentekend [kenteken 8] ).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

In eerste aanleg is verdachte voor feiten 2 tot en met 8 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzonder voorwaarden. Ten aanzien van feit 8 is in eerste aanleg een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden opgelegd.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot de oplegging van dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] .
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van twee weken schuldig gemaakt aan zesmaal diefstal in vereniging uit een auto door middel van braak. Uit hetgeen op de zitting is behandeld, volgt dat verdachte steeds gericht op zoek ging naar auto’s met een buit. Hij maakte een gewoonte van misdadig gedrag om makkelijk geld te verdienen, zonder zich ook maar iets gelegen te laten liggen aan de schade, het ongemak en de gevoelens van onveiligheid die dit zijn slachtoffers opleverde. Bij de laatste auto-inbraak wilde hij zich bovendien met alle geweld onttrekken aan zijn aanhouding. Hij schrok er daarbij niet voor terug op zijn vlucht veel schade aan te richten en gevaar in het verkeer te veroorzaken, niet op zijn minst voor agent [verbalisant 3] . Dat verdachte is vrijgesproken van een poging tot zware mishandeling van [verbalisant 3] , neemt niet weg dat [verbalisant 3] bijna werd overreden doordat verdachte [verbalisant 3] auto naar achteren drukte. Dat is hoe dan ook een zeer gevaarlijke handeling van verdachte geweest. Vervolgens is hij er met grote snelheid in zijn auto vandoor gegaan en heeft hij zes aanrijdingen veroorzaakt. Het hof rekent verdachte dit allemaal ernstig aan.
Het hof heeft wat betreft de persoon van verdachte gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 januari 2022 dat blijk geeft van eerdere onherroepelijke veroordelingen voor vermogensdelicten. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof houdt rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen.
Het hof heeft verder gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin als oriëntatiepunt voor een enkele diefstal uit een auto bij recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken is opgenomen.
Gelet op dit alles kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van twaalf maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met zich brengt. Voor een voorwaardelijk strafdeel ziet het hof geen reden. Een eerdere voorwaardelijke straf, met bijzondere voorwaarden, heeft verdachte er niet van weerhouden strafbare feiten te plegen.
Daarnaast ziet het hof aanleiding voor feit 8, vanwege het grote aantal aanrijdingen waarbij verdachte geen gelegenheid heeft gegeven de aansprakelijkheid voor de schade te laten vaststellen, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van vierentwintig maanden.
Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat zou moeten leiden tot strafvermindering. Dit vormverzuim zou bestaan uit het niet naleven van artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie , de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie). Op verdachte en diens auto zijn in strijd met deze bepaling schoten gelost. Daarbij is bovendien geen waarschuwingsschot gegeven.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De situatie dient niet enkel retrospectief te worden bekeken. Verdachte had met zijn auto een potentieel wapen in handen. Verdachte was een groot gevaar voor de rechtsorde.
Het hof stelt vast dat verdacht [verbalisant 3] in gevaar heeft gebracht als hiervoor beschreven, zoals blijkt uit het volgende.
[verbalisant 3] verklaart dat hij op een gegeven moment zijn auto achter die van verdachte zet en vervolgens uitstapt. Hij heeft dan een kleine bewegingsruimte van ongeveer 50 centimeter tussen zijn eigen auto en de auto die naast hem stilstaat. Op dat moment rijdt verdachte achteruit en [verbalisant 3] ziet dat zijn eigen auto in beweging komt. De ruimte tussen zijn eigen auto en de auto naast hem wordt steeds kleiner. Hij denkt dat dit zijn dood gaat worden, maar weet zich te redden door met zijn rug over de achterkant van het voertuig naast hem te rollen. Als hij op de grond valt, ziet hij zijn eigen auto en die van verdachte aan zich voorbijrollen.
Politieagent [verbalisant 1] verklaart dat hij zich naast de auto van verdachte bevindt, als verdachte achteruitrijdt. Dan ziet hij [verbalisant 3] rollen naast diens auto en verkeert hij in de veronderstelling dat [verbalisant 3] is aangereden. [verbalisant 1] vreest voort diens leven. [verbalisant 1] trekt dan zijn vuurwapen, roept dat verdachte moet stoppen en lost een waarschuwingsschot. Vervolgens schiet hij vier of vijf keer op het linkerachterwiel van de auto van verdachte. Pas daarna ziet hij dat [verbalisant 3] nog in leven is.
[verbalisant 3] verklaart dat hij na het waarschuwingsschot van [verbalisant 1] ook zijn vuurwapen trekt en één schot lost om de band van de auto te raken.
Uit verder onderzoek van videobeelden en de wapens van de beide agenten, volgt dat er in totaal acht schoten zijn gelost, zeven door [verbalisant 1] en één door [verbalisant 3] .
De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] waren ook bij het incident aanwezig en verklaren beiden dat zij dachten dat [verbalisant 3] overreden werd. [verbalisant 5] voegt daaraan toe te hebben gedacht dat [verbalisant 3] dood zou zijn of op zijn minst ernstig gewond.
In artikel 7 van de Ambtsinstructie is geregeld onder welke omstandigheden een verbalisant zijn vuurwapen mag gebruiken. Op grond van artikel 7, eerste lid onder b, van de Ambtsinstructie is het gebruik van een vuurwapen onder meer geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken of heeft onttrokken en die wordt verdacht van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit. Naar het oordeel van het hof was hiervan sprake. Uit de beschreven feiten en omstandigheden vloeide immers een redelijk vermoeden voort dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan doodslag of zware mishandeling van [verbalisant 3] .
Het derde lid van artikel 7 van de Ambtsinstructie stelt vervolgens dat van het vuurwapen geen gebruik wordt gemaakt indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt. Het staat vast dat zowel [verbalisant 1] als [verbalisant 3] wisten dat het verdachte was die de auto bestuurde. Naar het oordeel van het hof hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 3] echter terecht geoordeeld dat niet redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich zou brengen. Verdachte reed roekeloos. [verbalisant 1] en [verbalisant 3] mochten het gedrag van verdachte begrijpen als niets ontziend, met een onaanvaardbaar risico voor (levens van) anderen als verdachte zijn vlucht zou voortzetten. Het gebruik van het vuurwapen voldeed daarmee aan de Ambtsinstructie.
Wat het aantal schoten betreft en de snelheid waarmee is gevuurd, overweegt het hof dat [verbalisant 1] slechts luttele seconden had om op de gedragingen van verdachte te reageren. Weliswaar heeft [verbalisant 1] in korte tijd één waarschuwingsschot gegeven en daarna zes keer gericht geschoten, maar [verbalisant 1] heeft zijn vuurwapen slechts gedurende een zeer korte periode ingezet om de auto van verdachte tot stoppen te dwingen, terwijl verdachte in die periode wegreed.
Het hof concludeert dat [verbalisant 1] en [verbalisant 3] niet in strijd met de Ambtsinstructie hebben gehandeld. Daarmee ontbreekt de grondslag van het door de verdediging gevoerde verweer. Alleen al daarom is het hof is van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv dat zou moeten leiden tot strafvermindering.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 385,97 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig en hoofdelijk toegewezen.
De advocaat-generaal heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen conform de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 385,97. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,- aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 525,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen conform de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken en derhalve zou het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Mocht het hof wel tot een bewezenverklaring komen, dan stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 525,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 351,21 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 175,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen conform de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken en derhalve zou het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Mocht het hof wel tot een bewezenverklaring komen, dan stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de opgevoerde waarde van de tablet niet onderbouwd is en er onvoldoende gegevens aanwezig zijn om te gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 175,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.097,96, bestaande uit € 897,96 aan materiële schade en € 200,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 747,18 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen conform de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken en derhalve zou het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Mocht het hof wel tot een bewezenverklaring komen, dan stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering ten aanzien van de materiële schade dient te worden gematigd omdat de benadeelde partij de nieuwwaarden heeft gevorderd. Ten aanzien van de immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de schade onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 747,18 aan materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.214,38 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen conform de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht om de schade te matigen, omdat de gevorderde schade onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 8 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het strafrechtelijke verwijt dat verdachte wordt gemaakt is immers niet zozeer het veroorzaken van schade of van gevaar in het verkeer, als wel het voorkomen dat de aansprakelijkheid voor die schade kan worden vastgesteld. Om die reden zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank te Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van
12 december 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden, met parketnummer 16-181884-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 8 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 385,97 (driehonderdvijfentachtig euro en zevenennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 385,97 (driehonderdvijfentachtig euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 februari 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 525,00 (vijfhonderdvijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 525,00 (vijfhonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 februari 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 175,00 (honderdvijfenzeventig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 175,00 (honderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 februari 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 747,18 (zevenhonderdzevenenveertig euro en achttien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 747,18 (zevenhonderdzevenenveertig euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 februari 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 12] niet-ontvankelijk.
Compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 december 2017 met parketnummer 16-181884-17, te weten een jeugddetentie voor de duur van 2 maanden en vervangt deze door een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. M.H.D.M. van Leent en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman, griffier,
en op 25 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.