In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd en de hoofdverblijfplaats bij de moeder is vastgesteld. De vader, die in hoger beroep is gekomen, heeft zeven grieven ingediend en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen. Hij stelt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem moet zijn en dat de ondertoezichtstelling niet verlengd moet worden. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen de verzoeken van de vader.
De mondelinge behandeling vond plaats op 7 februari 2022, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren. De vader heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie van de minderjarige bij de moeder, maar het hof concludeert dat deze zorgen niet door de betrokken hulpverleners worden gedeeld. Het hof benadrukt dat de vader de minderjarige niet moet belasten met zijn zorgen en dat het van groot belang is dat de minderjarige onbelast contact kan hebben met zijn vader.
Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank om de ondertoezichtstelling te verlengen en de hoofdverblijfplaats bij de moeder vast te stellen. De vader wordt aangespoord om zijn houding te veranderen en samen te werken met de hulpverlening. De beslissing van het hof is gebaseerd op het belang van de minderjarige, die al sinds zijn geboorte bij de moeder woont en zich daar goed ontwikkelt. De vader's verzoeken worden afgewezen, en het hof benadrukt dat hij de sleutel in handen heeft om de communicatie met de moeder en de hulpverlening te verbeteren.