ECLI:NL:GHARL:2022:1705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
200.301.768/01 en 200.301.769/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en gezagskwesties van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd en de hoofdverblijfplaats bij de moeder is vastgesteld. De vader, die in hoger beroep is gekomen, heeft zeven grieven ingediend en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen. Hij stelt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem moet zijn en dat de ondertoezichtstelling niet verlengd moet worden. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen de verzoeken van de vader.

De mondelinge behandeling vond plaats op 7 februari 2022, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren. De vader heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie van de minderjarige bij de moeder, maar het hof concludeert dat deze zorgen niet door de betrokken hulpverleners worden gedeeld. Het hof benadrukt dat de vader de minderjarige niet moet belasten met zijn zorgen en dat het van groot belang is dat de minderjarige onbelast contact kan hebben met zijn vader.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank om de ondertoezichtstelling te verlengen en de hoofdverblijfplaats bij de moeder vast te stellen. De vader wordt aangespoord om zijn houding te veranderen en samen te werken met de hulpverlening. De beslissing van het hof is gebaseerd op het belang van de minderjarige, die al sinds zijn geboorte bij de moeder woont en zich daar goed ontwikkelt. De vader's verzoeken worden afgewezen, en het hof benadrukt dat hij de sleutel in handen heeft om de communicatie met de moeder en de hulpverlening te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.301.768/01 en 200.301.769/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 207252 en 186678)
beschikking van 3 maart 2022
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker te Wijk bij Duurstede.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI,

2 [de moeder] ,

wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Groeneveld te Hoogezand.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verder te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 29 september 2020 en 9 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n) in beide procedures, ingekomen op 18 oktober 2021;
- twee journaalberichten namens de vader van 8 november 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 25 november 2021 met bijlagen(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- het verweerschrift van de moeder met bijlage(n) in beide procedures;
- een journaalbericht namens de vader van 1 februari 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 1 februari 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 2 februari 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 2 februari 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2022 plaatsgevonden. De zaken met nummers 200.301.768/01 en 200.301.769/01 zijn gelijktijdig behandeld.
De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader is bijgestaan door een tolk in de Engelse taal ( [naam1] tolknummer [nummer] ). Namens de GI is verschenen [naam2] . Namens de raad is [naam3] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de in april 2018 verbroken relatie tussen de vader en de moeder is [in] 2017
[de minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
[de minderjarige] woont bij de moeder. De vader heeft de Ierse nationaliteit en woont vanaf maart 2018 in Nederland.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 2 oktober 2019 onder toezicht van de Gl.
3.3
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 september 2021 is als volgt beslist:
- verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van één jaar derhalve tot 22 oktober 2022,
- stelt de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] vast bij de moeder,
- stelt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast dat de vader en [de minderjarige] eens per twee weken contact met elkaar hebben op het kantoor van de GI onder begeleiding van een door de GI aan te wijzen begeleider. De rechter bepaalt voorts dat wanneer blijkt dat de vader alsnog samenwerking met de GI, zodanig dat de in de beschikking omschreven zorgen en bezwaren zich niet meer voordoen, de GI deze regeling kan wijzigen door de regeling uit te breiden naar haar eigen inzicht,
- bepaalt dat de GI als voorwaarde voor een eventuele uitbreiding van de omgangsregeling mag verlangen dat de vader zich onderwerpt aan een persoonlijkheidsonderzoek,
- verleent aan de moeder vervangende toestemming voor de inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool in [woonplaats2] ,
- bepaalt dat de moeder eenmaal per maand schriftelijk of per e-mail de vader moet informeren over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 september 2021. In de procedure van de ondertoezichtstelling beoogt de grief het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. In de procedure inzake - kort samengevat - de gezagskwesties zien de grieven op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , en de (daarmee verbonden) schoolkeuze, enkele specifieke overwegingen van de rechtbank en het begeleide contact tussen de vader en [de minderjarige] .
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn, dat [de minderjarige] tweetalig onderwijs zal volgen en dat de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd. Subsidiair, indien de ondertoezichtstelling wel wordt verlengd, verzoekt de vader dat er een andere gezinsbegeleidster wordt benoemd, te bepalen dat de moeder een persoonlijkheidsonderzoek zal dienen te ondergaan en dat er een objectief onderzoek zal plaatsvinden naar de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder.
4.2
De GI voert verweer met het verzoek de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer. Zij verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek(en), althans de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking waartegen beroep in stand te houden en te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader is eerder in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen van 29 september 2020. Bij beschikking van 20 mei 2021 heeft dit hof toen overwogen dat uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren. Er waren op dat moment blijvende zorgen over [de minderjarige] bij alle betrokkenen, waarbij echter verschillend werd gedacht over de oorzaak van de zorgen. De verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 2 oktober 2021, zoals door de kinderrechter in de beschikking van 29 september 2020 werd beslist, is vervolgens bekrachtigd. Nu, driekwart jaar later, komt het hof tot de conclusie dat de zorgen over [de minderjarige] onverminderd groot zijn, en ook dat de vader enerzijds en de moeder met de hulpverlening anderzijds nog steeds tegenover elkaar staan waar het gaat om de oorzaak van de zorgen over [de minderjarige] . In de tussenliggende periode heeft de raad een onderzoek uitgevoerd over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De conclusies en adviezen uit dat onderzoek zijn na het uitbrengen van het advies aan de rechtbank deels ingehaald door de actualiteit. De omgang tussen [de minderjarige] en zijn vader vindt inmiddels begeleid plaats nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat de door de raad geadviseerde onbegeleide omgang te belastend is voor [de minderjarige] . Ter zitting van het hof heeft de raad zijn advies ten aanzien van de omgang aangepast in die zin dat de raad onbegeleide omgang niet langer in het belang van [de minderjarige] acht.
5.2
Rode draad in het standpunt van de vader vormen zijn zorgen over het welbevinden van [de minderjarige] bij de moeder thuis. In een niet-aflatende stroom van e-mails en brieven brengt de vader op een dwingende toon zijn zorgen onder de aandacht van de betrokken hulpverlening. Anders dan door de vader wordt gesteld, blijkt echter nergens uit dat zijn zorgen niet serieus worden genomen. [de minderjarige] wordt door verschillende professionals nauwlettend gevolgd en eerder is hij gedurende de opname met de moeder in [naam4] geobserveerd. Ook wordt de moeder iedere twee weken door haar ambulant begeleider bezocht en iedere zes weken komt de jeugdbeschermer langs. Voorts is de school van [de minderjarige] op de hoogte van de zorgen van de vader. Geen van de zorgen van de vader over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de moeder worden door de betrokkenen herkend. Niettemin blijft de vader [de minderjarige] belasten met zijn zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij zijn moeder tijdens de (spaarzame) omgangsmomenten. Bijvoorbeeld door foto's van hem te maken, zijn voeten op te meten en door te vragen of [de minderjarige] al met de moeder naar de huisarts is geweest. De vader lijkt niet in te zien wat de impact van zijn handelen, zijn houding en zijn gedrag op [de minderjarige] is, ook niet nadat hij daar door meerdere hulpverleners, de rechtbank en eerder dit hof op is gewezen. Duidelijk is dat [de minderjarige] van zijn vader houdt, dat hij zijn vader graag ziet en dat de begeleide omgangsmomenten op bepaalde punten goed verlopen. Los van het juridische oordeel in beide procedures roept het hof de vader dan ook nadrukkelijk op om bovenal [de minderjarige] niet te betrekken in en te belasten met zijn zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij zijn moeder. Het is van groot belang voor de relatie tussen vader en [de minderjarige] dat [de minderjarige] onbelast en onbezorgd contact kan hebben met zijn vader. Hier ligt een taak voor de vader.
5.3
Bij het nemen van een beslissing op de verzoeken in hoger beroep dient het hof na te gaan waar het belang van [de minderjarige] het meest mee is gediend. Waar zijn belang in ieder geval niet mee is gediend, is de huidige patstelling nu [de minderjarige] volledig klem zit tussen zijn ouders. Ondanks alle kritiek van de zijde van de vader blijft de moeder [de minderjarige] in staat stellen om van zijn vader te houden en om het contact mogelijk te maken. Andersom blijft de vader de moeder diskwalificeren en reageert hij jegens de hulpverlening veelal met klachtenprocedures, aanklachten en aansprakelijkstellingen wanneer men zijn zorgen niet erkent. Om deze patstelling te doorbreken en het tij te doen keren is, naar het oordeel van het hof, het de vader die hierin actie zal moeten ondernemen. Hij heeft de sleutel in handen om de communicatie met zowel de moeder als de hulpverlening te veranderen door zich meewerkend op te stellen en aanwijzingen ten aanzien van zijn houding en gedrag op te volgen. Ter zitting is in dit kader het persoonlijkheidsonderzoek van de vader zoals door hem overgelegd aan de orde gekomen. Zowel de GI als de raad hebben aangegeven in het onderzoek weinig aanknopingspunten te zien waardoor de communicatie met de vader beter zou kunnen verlopen. De raad heeft daartoe wel concrete aanbevelingen aan de vader gegeven. Het hof geeft de vader in overweging om deze aanbevelingen op te volgen om in het belang van [de minderjarige] uit de impasse te geraken.
5.4
Voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling is het hof, evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zoals door het hof in de beschikking van 20 mei 2021 is overwogen, heeft de vader onvoldoende gesteld of gemotiveerd onderbouwd dat niet langer is voldaan aan de gronden van een ondertoezichtstelling. [de minderjarige] heeft al sinds zijn geboorte te maken met de (forse) spanningen tussen zijn ouders en hij krijgt hier steeds meer van mee. Het staat buiten kijf dat dit zeer schadelijk is voor zijn ontwikkeling. Het verleden heeft bovendien aangetoond dat de ouders er in het vrijwillig kader niet in slagen om deze bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.
5.5
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] wordt door het hof het volgende overwogen en beslist. Ingevolge artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling (voor zover hier van belang) kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Op grond van alles wat in deze procedure is aangevoerd, zal het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigen. Gelet op alle zorgen over [de minderjarige] acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige] om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. [de minderjarige] woont vanaf zijn geboorte bij de moeder en hij ontwikkelt zich daar goed. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om die situatie te wijzigen. De redenen die de vader daarvoor aanvoert, worden door de professionals om [de minderjarige] heen niet gedeeld. De omstandigheid dat tweetalig onderwijs in de thuissituatie bij de moeder praktisch niet te realiseren is, maakt dat niet anders. Voor wat betreft de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] heeft de vader het hof ter zitting verzocht om, in het geval de hoofdverblijfplaats bij de moeder wordt bepaald, een weekendregeling te bepalen zoals de raad die in zijn rapport van 14 juli 2021 heeft geadviseerd. Ook op dit onderdeel ziet het hof in hetgeen de vader in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan zodat de beslissing ook op dit onderdeel wordt bekrachtigd. Evenals de rechtbank en het aangepaste advies van de raad acht het hof onbegeleide omgang niet in het belang van [de minderjarige] zolang de vader hem blijft betrekken in de strijd met de moeder en zolang hij weigert de samenwerking met de GI aan te gaan. Ook hier is het de vader die de sleutel in handen heeft om verandering in deze situatie aan te brengen.
5.6
Gelet op de genomen beslissingen en de overwegingen daartoe behoeven de overige verzoeken van de vader geen verdere bespreking.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.301.768/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 9 september 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
in de zaak met zaaknummer 200.301.769/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 9 september 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. de Jong-de Goede, M.P. den Hollander en F. Menso, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 3 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.