ECLI:NL:GHARL:2022:1698

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
21-001102-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gasexplosie veroorzaakt door verdachte in woning met levensgevaar voor omwonenden

Op 8 maart 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een gasexplosie in zijn woning op 13 mei 2020. De verdachte heeft opzettelijk een gasslang doorgesneden, waardoor een explosief gasmengsel ontstond dat leidde tot een explosie, met ernstige schade aan omliggende woningen en levensgevaar voor omwonenden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank had eerder ook al een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd. Het hof heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en een aantal vorderingen toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op basis van de geleden materiële en immateriële schade. De verdachte is ook verplicht om de schadevergoedingen aan de Staat te betalen, met een gijzeling opgelegd voor het geval hij niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. De zaak is behandeld in hoger beroep, waarbij het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft vernietigd en opnieuw recht heeft gedaan, met inachtneming van de bewijsvoering en de impact van de explosie op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001102-21
Uitspraak d.d.: 8 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 februari 2021 met parketnummer 05-880719-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting (P.I.) [locatie 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 februari 2022 en – overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering – het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. P-P.F. Tummers, naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de benadeelde partij [benadeelde 1] , door de benadeelde partij [benadeelde 2] en door mr R.N. Wessels namens de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] .

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg ter zake van – kort gezegd – het opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen voor goederen te duchten is en het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (primaire feit) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachte kan zich niet verenigen met het vonnis van de rechtbank.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen vanwege proceseconomische redenen. Ook komt het hof tot een andere beslissing omtrent enkele vorderingen benadeelde partij en de in dat verband vast te stellen gijzeling. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 13 mei 2020, te [plaats] , in een woning aan de [adres] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met gas, althans met een brandbare stof, in elk geval een ontploffing teweeg heeft gebracht, ten gevolge waarvan die woning en/of een meerdere aangrenzende en/of in de directe omgeving bevindende woningen en/of goederen, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of vernield en/of beschadigd, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woningen en/of andere woningen bevindende goederen en/of andere goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in de aangrenzende en/of andere in de directe omgeving bevindende woning(en) bevindende personen en/of andere personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de aangrenzende en/of andere in de directe omgeving bevindende woning(en) bevindende personen en/of andere personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;Subsidiair:hij op of omstreeks 13 mei 2020, te [plaats] , grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam open vuur in aanraking heeft gebracht met gas, althans met een brandbare stof, althans een gasslang door heeft gesneden en/of geknipt en/of (vervolgens) de gaskraan heeft open gezet en/of open heeft gelaten, waardoor gas in de woning aan de [adres] stroomde, waardoor de woning, althans een gedeelte van de woning, zich heeft kunnen vullen tot een explosief gas/luchtmengsel, welke binnen de onderste (LEL) en bovenste (UEL) explosiegrens lag, welk mengsel tot ontploffing kwam, in elk geval een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft doen ontstaan, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die woning en/of een meerdere aangrenzende en/of in de directe omgeving bevindende woningen en/of goederen, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of vernield en/of beschadigd, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woningen en/of andere woningen bevindende goederen en/of andere goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen is ontstaan en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de aangrenzende en/of andere in de directe omgeving bevindende woning(en) bevindende personen en/of andere personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Het strafdossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de explosie heeft veroorzaakt.
Aangevoerd is dat de bron van het gaslek onbekend is gebleven, evenals de exacte locatie waar de explosie is ontstaan. Daarnaast is onbekend hoe het kan dat er na het tijdstip van de explosie nog een aanzienlijke hoeveelheid gas de hoofdmeter heeft gepasseerd terwijl werd vastgesteld dat de gaskraan bij het fornuis dicht was. Het is derhalve zeer aannemelijk dat er, naast het defect aan de gasslang in de keuken, een andere bron is geweest die de oorzaak is van de explosie. In dat verband is in het bijzonder gewezen op de gasleiding van, naar en bij of in de cv-ketel op de eerste verdieping van de woning. Een defect aan de cv-ketel is alleszins denkbaar en niet uit te sluiten.
Voorts dient de door de verdachte afgelegde verklaring op 14 mei 2020 (als getuige) niet te worden betrokken bij de bewijsconstructie. De verdachte was op dat moment niet in staat om een verklaring af te leggen, gelet op zijn fysieke en mentale gesteldheid, alsmede de omstandigheid dat hij rustgevende medicatie toegediend had gekregen. Daarnaast beschikte de politie destijds over informatie omtrent de doorgesneden gasslang en kan het niet anders zijn dan dat de politie sturende vragen heeft gesteld aan de verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof acht – evenals de rechtbank – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Met betrekking tot de door de verdachte (als getuige) afgelegde verklaring op 14 mei 2020 overweegt het hof als volgt. Anders dan de verdediging ziet het hof geen reden de door de verdachte (als getuige) op 14 mei 2020 afgelegde verklaring buiten beschouwing te laten. Het hof ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die verklaring te twijfelen. Uit het dossier komen ook geen aanknopingspunten naar voren waaruit zou blijken dat de verdachte op dat moment niet in staat was een verklaring af te leggen. Dat de verdachte ten tijde van het afleggen van die verklaring in het ziekenhuis verbleef in verband met zijn verwondingen en daarvoor rustgevende medicatie kreeg, maakt dat niet anders. Als de politie ten tijde van voornoemd verhoor wist dat de gasslang van het fornuis in de keuken een defect vertoonde, maakt dat niet dat er, zoals de raadsman stelt, zonder meer van uit dient te worden gegaan dat de politie sturende vragen aan de verdachte heeft gesteld. In het proces-verbaal verhoor verdachte van 14 mei 2020 ziet het hof geen enkele aanwijzing dat er sturend is opgetreden door de politie. Het verweer van de raadsman treft derhalve geen doel.
Het hof neemt onderstaande overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring over en maakt die tot de zijne. De overwegingen van de rechtbank houden het volgende in:
Bewijsmiddelen [1]
Vaststaat dat er op 13 mei 2020, omstreeks 16.55 uur, een explosie heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres] in [plaats] [2] waarbij die woning en ook de direct naastgelegen woningen geheel onbewoonbaar zijn geraakt. [3] Daarnaast zijn tientallen woningen beschadigd geraakt; van buiten was te zien dat ramen en daken kapot waren en kozijnen verwrongen leken. [4] Nagenoeg alle woningen in de omgeving hebben ruitschade opgelopen en in een straal van minimaal 100 meter werden brokstukken, dakplaten en dakpannen aangetroffen. Enkele stukken puin zijn met kracht ingeslagen in kozijnen en auto’s in de omgeving. [5]
Door de politie is forensisch onderzoek verricht aan de woning op de [adres] . Tijdens het onderzoek werd het volgende geconstateerd. In de woning bevonden zich geen binnenmuren, voor- en achtergevel meer. Ook het dak was niet meer aanwezig. In de keuken werd een gasfornuis aangetroffen waar nog een gedeelte van een rubberen gastoevoerslang aan zat. Op de vloer van de keuken werd een ander gedeelte van de rubberen gastoevoerslang aangetroffen, inclusief de gasafsluiter van het fornuis. [6] Verder is de gasinstallatie gecontroleerd en geconstateerd werd dat er geen aantoonbare gaslekkages waren aan de cv-ketel en dat er ogenschijnlijk geen defecten of afwijkingen aan de overige gasleidingen in de woning waarneembaar waren, afgezien van de schade die veroorzaakt werd door de explosie. [7]
De politie heeft werktuigsporenonderzoek verricht aan de aangetroffen gasslang van het fornuis. Uit dit onderzoek is gebleken dat de aangetroffen gedeeltes oorspronkelijk één geheel hebben gevormd en dat er twee rechte insnijdingen zichtbaar zijn, welke zijn veroorzaakt door middel van knippen of snijden. [8]
Uit de gegevens van de uitgelezen gasmeter van de woning aan de [adres] blijkt dat de gasmeter op 13 mei 2020 om 12.00 uur een stand aangaf van 4540,326 m3 en om 17.00 uur een stand van 4561,903 m3. In de 8 dagen voorafgaand aan de explosie is in totaal 2.582 m3 gas verbruikt [9] . De politie concludeert dat het verbruik op 13 mei 2020 tussen 12.00 uur en 17.00 uur te weten 21,577 m3, abnormaal hoog is vergeleken met het normale verbruik van de woning. [10]
De politie constateert op basis van het forensische onderzoek dat er een gasexplosie heeft plaatsgevonden. Waar de explosie is geïnitieerd is vanwege de verwoestende werking van de explosie niet (meer) vast te stellen. Op basis van het forensisch onderzoek concludeert de politie dat het hoge gasverbruik vermoedelijk is ontstaan doordat de gasslang is doorgeknipt/doorgesneden, waardoor gas de woning in stoomde en een explosief gas/luchtmengsel is ontstaan welke binnen de onderste (LEL) en bovenste (UEL) explosiegrens lag. [11]
Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte linksvoor in zijn woning lag en door drie mannen onder het puin vandaag werd gehaald. [12] Verdachte is vlak na de explosie door de politie als getuige gehoord. Tijdens dit getuigenverhoor heeft hij verklaard dat hij nog altijd zelfmoordgedachten heeft en dat hij denkt dat de explosie met een zelfmoordpoging te maken heeft. [13] Verdachte heeft later tijdens een verhoor verklaard dat hij de enige is met een sleutel van de woning. [14]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 13 mei 2020 vanaf 12.00 uur een grote hoeveelheid gas de woning van verdachte in is gestroomd waardoor er een explosief gas/luchtmengsel is ontstaan welke binnen de bandbreedte van de onderste (LEL) respectievelijk de bovenste (UEL) explosiegrens lag. Door onbekende oorzaak is dit gas/luchtmengsel vervolgens geëxplodeerd. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen verder vast dat verdachte alleen in zijn woning aanwezig was ten tijde van de explosie.
Oorzaak gaslek
Door de politie is geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de grote hoeveelheid gas de woning in is gestroomd via de doorgeknipte/doorgesneden gasslang in de keuken van de woning nu er geen andere mogelijke oorzaken zijn gevonden. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de conclusies uit het forensisch onderzoek. Dat de gasslang is doorgesneden of doorgeknipt waardoor er gas de woning is ingestroomd, past bovendien bij de verklaring van verdachte vlak na de explosie, afgelegd als getuige. Tijdens dit getuigenverhoor heeft verdachte verklaard dat hij nog altijd zelfmoordgedachten heeft en dat hij denkt dat de explosie met een zelfmoordpoging te maken heeft. Hij kan zich echter niet veel meer herinneren.
Door de raadsman is bepleit dat aannemelijk is geworden dat het gaslek is ontstaan door een defect aan de cv-ketel. De raadsman heeft dit onder meer onderbouwd door te wijzen op het gasverbruik van de woning na de explosie, de ravage op de eerste verdieping en de stukken in het dossier dat er al geruime tijd geen onderhoud aan de cv-ketel heeft plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. Door de politie is forensisch onderzoek verricht aan de cv-ketel. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen gaslekkages aan de cv-ketel zijn gevonden. Ook uit de gedragingen van verdachte blijkt niet dat hij geconfronteerd is met een (onverwacht) gaslek. Hij heeft immers gedurende de vijf uur dat er een grote hoeveelheid gas zijn woning in stroomde, geen actie ondernomen om alarm te slaan, zijn huis te ventileren of de hoofdaansluiting dicht de draaien. Dat er vlak na de explosie nog gasverbruik werd gemeten, acht de rechtbank bovendien goed verklaarbaar doordat er gasleidingen beschadigd zijn geraakt door de explosie. Er zijn immers stukken gasleiding aangetroffen in de verwoeste woning.
Gelet op het voorgaande, concludeert de rechtbank dat de grote hoeveelheid gas vanaf 12.00 uur de woning is ingestroomd via de doorgeknipt/doorgesneden gasslang in de keuken. Verdachte was die dag alleen thuis. In het dossier bevindt zich geen enkel aanknopingspunt dat iemand anders in de woning is geweest in de uren voorafgaand aan de explosie en verdachte was de enige met een sleutel. De rechtbank stelt dan ook vast, mede bezien in het licht van de verklaring van verdachte afgelegd als getuige, dat verdachte degene is geweest die de gasslang heeft doorgeknipt/doorgesneden en het gas in de woning heeft laten stromen.
Voorwaardelijk opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of bewezen kan worden dat verdachte opzet had op de explosie, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals het hier een ontploffing teweeg brengen – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. Verdachte heeft op 13 mei 2020 rond 12.00 uur de gasslang van het gasfornuis in de keuken van zijn woning doorgeknipt of doorgesneden. Vervolgens heeft hij ongeveer vijf uur lang gas de woning in laten stromen, hetgeen duidelijk te ruiken moet zijn geweest, zonder de woning te ventileren, de hoofdkraan dicht te draaien of alarm te slaan.
Naar algemene ervaringsregels geldt dat de kans aanmerkelijk is dat door het doorsnijden/doorknippen van een gasslang in een woning, waardoor een aanzienlijke hoeveelheid gas die woning in stroomt, er een explosief mengsel ontstaat dat door een van buiten komende omstandigheid, zoals bijvoorbeeld een vonk, het aanspringen van een koelkast of het gaan van een deurbel, eenvoudig kan leiden tot een ontploffing. Het is een feit van algemene bekendheid dat gasophoping onder omstandigheden tot een ontploffing kan leiden, hetgeen ook een voorzienbaar gevolg van verdachtes handelen moet zijn geweest toen hij de gasslang door sneed/knipte. Door zo te handelen is die kans op ontploffing ook bewust aanvaard.
De ontploffing heeft een enorme schade veroorzaakt aan de woning van verdachte en aan de woningen in de directe omgeving. Uit het (forensisch) onderzoek blijkt dat er binnen een straal van minimaal 100 meter brokstukken zijn aangetroffen en dat meerdere huizen in de omgeving (ernstig) beschadigd zijn. De naastgelegen woningen zijn zelfs helemaal onbewoonbaar geraakt. Indien er ten tijde van de ontploffing iemand op de stoep voor de woning van verdachte had gestaan, of iemand op een verkeerde plek in de naastgelegen woning had gestaan, bestond er voor diegene gevaar op ernstig letsel of zelfs de dood door rondvliegende brokstukken. De kans dat iemand voor de woning zou staan was bovendien aanmerkelijk doordat de ontploffing plaatsvond midden in een woonwijk op een woensdagmiddag in mei.
Door het handelen van verdachte, te weten het doorknippen of doorsnijden van de gasslang en vervolgens 5 uur lang gas de woning in te laten stromen, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het gasmengsel een ontploffing teweeg zou brengen en dat hierdoor de woning, omliggende woningen en goederen beschadigd konden raken en dat personen zwaar lichamelijk letsel konden oplopen of zouden komen te overlijden.”

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks13 mei 2020, te [plaats] , in een woning aan de [adres] opzettelijkbrand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met gas, althans met een brandbare stof, in elk gevaleen ontploffing teweeg heeft gebracht, ten gevolge waarvan die woning en/of eenmeerdere aangrenzende en/ofin de directe omgeving bevindende woningen en/ofgoederen, geheel of gedeeltelijkis/zijnverbrand en/ofvernield en/of beschadigd,in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor in die woning en/ofaangrenzende woningen en/ofandere woningen bevindende goederen en/ofandere goederen,in elk geval gemeen gevaar voor goederenen/oflevensgevaar voor in de aangrenzendeen/of andere in de directe omgeving bevindendewoning(en)bevindende personen en/ofandere personen,in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voorin de aangrenzende en/of anderein de directe omgeving bevindendewoning(en) bevindendepersonenen/of andere personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

en

opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte in het bijzonder kennis genomen van:
̶ de Pro Justitia rapportage van 23 juli 2020, opgemaakt door J.H.M. Gommans, GZ-psycholoog;
̶ de Pro Justitia rapportage van 12 november 2020, opgemaakt door J.M. Westenbroek, psychiater.
De rapportage van Gommans van 23 juli 2020 houdt – samengevat – in dat bij de verdachte sprake is van een langdurige en ernstige alcoholverslaving, alsmede aanwijzingen voor achteruitgang in de cognitieve vermogens door het gebruik van alcohol, waardoor de verdachte op zwakbegaafd niveau functioneert. De rapporteur concludeert dat voornoemde aandoeningen chronisch van aard zijn en ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig waren en verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het feit hebben beïnvloed. De rapporteur geeft geen concrete inschatting van het recidiverisico en geeft in verband met de onvolledigheid van het onderzoek eveneens geen advies over de mate van toerekenbaarheid en de afdoening. Een multidisciplinair vervolgonderzoek in een klinische setting is volgens de rapporteur aangewezen.
De rapportage van Westerbroek van 12 november 2020 houdt – samengevat – in dat er bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol (ernstig), een posttraumatische stress stoornis (hierna: PTSS) en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast beschrijft de rapporteur dat er depressieve episoden zijn, welke niet los gezien kunnen worden van het alcoholgebruik en de sociaal maatschappelijke gevolgen hiervan, alsmede de invloed van PTSS op het leven van de verdachte. Mogelijk is er sprake van een cognitieve stoornis. Voornoemde stoornissen waren volgens de rapporteur ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en aangenomen kan worden dat deze stoornissen van invloed waren op het ten laste gelegde. De rapporteur adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Op basis van de risicotaxatie-instrumenten is het recidiverisico laag tot matig. Vanuit een klinische blik is het recidiverisico voornamelijk afhankelijk van de situationele omstandigheden en de gevolgen die dit heeft op de gemoedstoestand van betrokkene. De rapporteur concludeert dat de verdachte gebaat is bij een hulpverleningstraject gericht op abstinentie van alcohol en het behandelen van onderliggende risico’s en de PTSS. Zij adviseert in geval van een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, zodat voornoemd hulpverleningstraject kan worden vormgegeven.
Het hof verenigt zich wat betreft de mate van toerekenbaarheid met de conclusie van rapporteur Westenbroek en maakt die tot de zijne. Concluderend is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat het bewezenverklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate. De verdachte is strafbaar, nu verder geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Strafmaatverweer
De raadsman heeft verzocht in geval van een bewezenverklaring de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijk strafdeel. In dat verband heeft hij in het bijzonder gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de Pro Justitia rapportages inhoudende dat het feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
De verdachte heeft zich op 13 mei 2020 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een gasexplosie in zijn woning te [plaats] Hij heeft – kort gezegd – de gasslang in de keuken doorgeknipt of doorgesneden en heeft vervolgens vijf uur lang een aanzienlijke hoeveelheid gas de woning in laten stromen. Omstreeks 16.55 uur vond de explosie plaats, waarbij meerdere woning in de directe omgeving (zeer) zwaar zijn beschadigd. Op het moment van de explosie waren er in de omliggende woningen meerdere mensen/bewoners aanwezig. De verdachte heeft dit voor lief genomen en dat rekent het hof de verdachte aan. Dergelijke feiten hebben een zeer gevaar zettend karakter en brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Voorts is er door de explosie zeer veel schade toegebracht aan onder meer omliggende woningen en voertuigen.
Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 januari 2022 is de verdachte eerder veroordeeld, echter dit betrof in aard en ernst andersoortige feiten dan het onderhavige feit.
Het hof slaat bij het bepalen van de straf acht op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafverzwarende zin weegt het hof – evenals de rechtbank – mee dat de explosie plaatsvond in een woonwijk, op een woensdagmiddag in mei. Dit is een moment waarop doorgaans veel mensen, waaronder kinderen, thuis zijn. Dat er buiten de verdachte niemand ernstig gewond is geraakt of is overleden is niet aan het handelen van de verdachte te danken, maar is puur geluk geweest. Voorts slaat het hof bij het bepalen van de straf acht op de omstandigheid – zoals hiervoor reeds uitgebreider is besproken – dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Alles overwegende is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat een forse gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof veroordeelt de verdachte – conform de beslissing in eerste aanleg en de eis van de advocaat-generaal– tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Hetgeen door de raadsman omtrent de strafmaat is aangevoerd maakt dit niet anders. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf is er geen ruimte voor een voorwaardelijke strafcomponent, zoals geadviseerd door een van de Pro Justitia rapporteurs. Het hof gaat er van uit dat in het kader van de regeling omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden gekeken of een behandel- en begeleidingstraject (nog) geïndiceerd is en, zo ja, op welke wijze hieraan adequaat vorm kan worden gegeven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De civiele vorderingen

Inleidende opmerkingen

In onderhavige strafzaak hebben in eerste aanleg achttien benadeelde partijen een vordering tot schadevergoeding ingediend. In hoger beroep hebben zestien benadeelde partijen hun vordering gehandhaafd. Benadeelde partijen [benadeelde 7] en [benadeelde 8] , die door de rechtbank niet ontvankelijk waren verklaard in hun vordering, hebben deze in hoger beroep niet gehandhaafd. Deze vorderingen zijn in hoger beroep daarom niet meer aan de orde.
De standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging zullen per vordering worden weergegeven. De verdediging heeft in algemene zin opgemerkt dat indien en voor zover de vorderingen worden toegewezen de schadevergoedingsmaatregel niet dient te worden opgelegd. De kans is groot dat de verdachte niet in staat zal zijn de vorderingen te voldoen, gelet op zijn vermogenspositie en leeftijd. Gijzeling zal door de verdachte worden ervaren als een verlenging van een eventueel op te leggen straf.
Het hof ziet in hetgeen namens de verdediging is aangevoerd thans geen reden de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen, indien en voor zover vorderingen worden toegewezen. In het kader van de executie zal worden bekeken of de verdachte in staat is de vorderingen te voldoen.
Alvorens op de afzonderlijke vorderingen in te gaan geeft het hof, deels in aansluiting op hetgeen de rechtbank heeft overwogen, enkele algemene beschouwingen vooraf.
Algemene beschouwingen betreffende de civiele vorderingen
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank omtrent de civiele vorderingen en de immateriële schade in de zin van aantasting in de persoon op andere wijze en maakt die overwegingen tot de zijne. Wel vervangt het hof daarbij telkens de toevoeging ‘lid 1’ bij artikel 6:106 BW door ‘(…)’ nu deze nummering (overigens zonder wijziging van de tekst van dit artikellid zelf) met ingang van 1 januari 2022 is komen te vervallen. De beslissing van de rechtbank houdt op deze punten het volgende in:
“De rechtbank merkt allereerst op dat zij begrijpt dat de explosie en de gevolgen daarvan – zowel materieel als immaterieel – zeer ingrijpend zijn geweest voor de benadeelde partijen.
Zonder daaraan iets te willen afdoen, merkt de rechtbank op dat zij de ingediende vordering dient te beoordelen volgens de bepalingen van het burgerlijk recht. Daarbij geldt dat de gevorderde schade expliciet gesteld en (bij gemotiveerde betwisting door de verdediging) bewezen moet worden. Meer in het bijzonder moet steeds vast komen te staan dat de gevorderde schade het gevolg is van de explosie. Het voorgaande kan er toe leiden dat niet iedere schadepost (in zijn geheel) voor vergoeding in aanmerking komt. Ook geldt dat de rechtbank niet meer kan toewijzen dan de gevorderde bedragen.
Daarnaast kan het zo zijn dat het leveren van (nader) bewijs van (een deel van de) gevorderde schade het strafproces onevenredig zou belasten. In dat geval zal de rechtbank (dat deel van) de betreffende vordering niet ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan ter zake van die schade desgewenst een vordering instellen bij de burgerlijke rechter.
In alle gevallen geldt dat de rechtbank alleen kan afgaan op de stellingen die in deze procedure zijn ingenomen. De rechtbank moet dus uitgaan van wat er op papier is gezet in de vorderingen en wat daarover is opgemerkt op de zittingen.
Immateriële schade: aantasting in de persoon op andere wijze
Door een groot deel van de benadeelde partijen is betoogd dat verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en dat zij immateriële schade hebben geleden op grond van art. 6:106 (…) onder b BW.
De rechtbank overweegt dat van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 (…) onder b BW in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 (…) onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in de onderhavige zaak zodanig is, dat van een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden gesproken. Verdachte heeft midden in een woonwijk zijn woning vol laten stromen met gas waardoor een enorme gasexplosie is ontstaan. De aangrenzende huizen zijn volledig verwoest en veel huizen in de directe omgeving hebben forse schade opgelopen. Veel buurtbewoners, waaronder kinderen, waren thuis ten tijde van de explosie. Door deze benadeelde partijen is uitvoerig in aangiftes en slachtofferverklaringen benoemd hoeveel angst zij hebben ervaren, op dat moment en hoe zij nog altijd met de gevolgen hiervan leven. Zij waren in hun huis, bij uitstek een plek waar zij zich veilig zouden moeten voelen. Bewoners die niet thuis waren op het moment van de explosie maar de explosie wel van nabij meemaakten of die na het incident hun woning verwoest of beschadigd aantroffen zijn eveneens geconfronteerd met gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen een zeer ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze benadeelde partijen en dat daardoor sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 (…) onder b BW.
De rechtbank overweegt dat er geen rechtsregel is die haar belet om in een zaak als de onderhavige gebruik te maken van een indeling in categorieën bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade. Leidend bij die indeling is hier de aard en de omvang van de impact van het gepleegde feit voor elk van de benadeelde partijen. De rechtbank onderscheid daarbij enerzijds de impact van het meemaken van de schokkende gebeurtenis – de explosie – zelf en anderzijds de impact van de gevolgen van de explosie. Een en ander brengt de rechtbank tot een indeling in de volgende categorieën, voor zover gevorderd.
- Categorie 1: Directe buren wiens woning is verwoest: € 3.000,-
- Categorie 2: Bewoners in de wijk die thuis waren ten tijde van de explosie:
€ 2.000,-
- categorie 3: Bewoners in de wijk die niet thuis waren ten tijde van de explosie, maar hun huis vernield/beschadigd aantroffen: € 1.000,-.”

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 504,- zijnde materiële kosten. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunten partijen
De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van het hof
Het hof verklaart – evenals de rechtbank – de benadeelde partij [benadeelde 9] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De schade is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Uit de facturen kan niet worden opgemaakt dat de niet vergoede kosten betrekking hebben op schade die is ontstaan door het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.846,51, bestaande uit € 1.596,51 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 525,12. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd en een nadere onderbouwing geleverd voor de gevorderde schade aan de motoren.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat met de nadere onderbouwing in hoger beroep de vordering integraal kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan de motoren niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de schade onvoldoende is gesteld en onderbouwd. De vordering dient in zoverre te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Denkbaar is dat de motoren door een andere oorzaak en/of op een later moment beschadigd zijn geraakt. Voor het overige heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de materiele schade overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof wijst – evenals de rechtbank – het gevorderde bedrag aan verlies aan arbeidsvermogen toe. Deze schade is onderbouwd en is niet betwist door de verdediging. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de schade aan de motoren ook voor toewijzing vatbaar is. Het hof wijst in dat verband in het bijzonder op de foto’s die als bijlage bij de vordering zijn gevoegd, waaruit volgt dat een lichtbak op de motoren is gevallen. De in de facturen en het schaderapport genoemde schade past daarbij.
Wat betreft de immateriële schade overweegt het hof met de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft verklaard dat hij op het moment van de explosie in de wijk liep en de knal meemaakte. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en hetgeen ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die aan te merken is als ‘aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorie 1, 2 en 3 van zoals bij de algemene beschouwing hiervoor is overwogen. Het hof acht de immateriële schade voldoende onderbouwd en zal deze begroten op het gevorderde bedrag van € 250,-.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 1.846,51 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.796,12, bestaande uit € 1.796,12 aan materiële schade en € 7.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.800,-. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot € 3.510,-, bestaande uit € 1.510,- aan materiële schade (zonnescherm € 800,-, telefoon met toebehoren € 110,- en de auto € 600,-) en € 2.000,- aan immateriële schade, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De vordering is op dit punt – kort gezegd – onvoldoende onderbouwd. Wat betreft de immateriële schade heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu het gaat om verhuiskosten. Subsidiair hebben zij zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van minder dan
€ 2.000,-.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof wijst de volgende materiële schadeposten toe:
̶ de total loss verklaarde auto, begroot op € 600,-;
̶ de kosten voor vervangen van de mobiele telefoon, overeenkomstig het voorstel van de advocaat-generaal en rekening houdend met ‘nieuw voor oud-correctie’ begroot op € 110,-;
̶ de kosten van het zonnescherm, rekening houdend met ‘nieuw voor oud-correctie’ begroot op € 500,-.
Wat betreft de immateriële schade overweegt het hof met de rechtbank als volgt. Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis was ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis niet meer in haar huis wil wonen. De kosten voor een verhuizing begroot zij op € 7.000,-, die zij vordert als immateriële schade. Naar het oordeel van het hof dienen verhuiskosten echter beschouwd te worden als materiële kosten, waarvan gesteld en onderbouwd dient te worden dat zij daadwerkelijk zijn gemaakt. Dat is niet het geval. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die aan te merken is als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling categorieën 1, 2, en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof zal, zoals eerder toegelicht, het smartengeld begroten op € 2.000,-.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 3.210,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.752,94, bestaande uit € 2.752,94 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.569,70. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot € 3.569,70, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en inbegrip van de wettelijke rente. De gevorderde kosten omtrent het eigen risico, de niet vergoede kosten voor de psycholoog, de reiskosten en immateriële schade zijn voor toewijzing vatbaar. De gevorderde tijdsbesteding dient – conform de beslissing van de rechtbank – gematigd te worden tot € 544,80 (80 uur x € 6,81). Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade die betrekking heeft op de tijdsbesteding afgewezen dient te worden, nu het aantal gevorderde uren exceptioneel hoog is en voorts is besteed tijdens twee weken betaald verlof. Ten aanzien van de overige gevorderde materiele schade is geen verweer gevoerd. Wat betreft de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden geschat op maximaal € 1.597,50.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het door de benadeelde partij opgegeven aantal uren voor het regelen van het herstel en opruimen van de woning komt het hof hoog voor. Het hof schat deze schade vooralsnog op (80 uur x € 6,81 =) € 544,80. Voor vaststelling van het overige deel van deze schade is naar het oordeel van het hof nadere bewijsvoering nodig, wat onderhavige procedure onevenredig zou belasten. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige deel van deze schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De € 375,54 aan eigen risico,
€ 420,44 aan kosten voor een psycholoog en € 228,92 aan reiskosten zijn niet betwist en zullen worden toegewezen.
Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis was ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis psychische hulp nodig heeft gehad. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hierover verder overwogen. Het hof acht de immateriële schade bovendien voldoende onderbouwd. Het hof zal, zoals eerder toegelicht, het smartengeld begroten op € 2.000,-.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 3.569,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient geworden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er onvoldoende causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde en de gestelde psychische klachten. Uit de stukken blijkt immers dat er voor het feit al sprake was van klachten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden geschat op maximaal
€ 1.597,50.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis was ten tijde van de explosie en dat zij als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis een verergering van eerder bestaande psychosomatische klachten heeft (gehad) en specifiek voor de verwerking van de explosie een EMDR-sessie heeft moeten ondergaan. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2, en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. Het hof zal, zoals eerder toegelicht, het smartengeld begroten op € 2.000,-.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12] en [benadeelde 13]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,- (2 x € 2.000,-) aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet, althans onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering in aanzienlijke mate dient te worden gematigd tot maximaal € 1.597,50 en voor het overige deel dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis was ten tijde van de explosie en dat zij als gevolg van die voor hen traumatische gebeurtenis psychische klachten (slapeloosheid, prikkelbaarheid, angst) hebben ontwikkeld. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade hebben geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2, en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. Het hof zal, zoals eerder toegelicht, het smartengeld begroten op € 2.000,- per persoon.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 14] , [benadeelde 15] , [benadeelde 16] en [benadeelde 17]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.312,78, bestaande uit € 2.312,78 aan materiële schade en € 8.000,- (4 x € 2.000,-) aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.700,00. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 8.972,78 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De gevorderde kosten voor loonderving en de kosten voor de kast kunnen worden toegewezen tot € 700,- (nieuw voor oud), alsmede de immateriële kosten tot een bedrag van € 7.000,-. De gevorderde kosten betreffende de picknicktafel komen niet voor toewijzing in aanmerking, nu de verzekering al een bedrag heeft uitgekeerd en de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat:
̶ de gevorderde loonderving onvoldoende is onderbouwd, nu dit niet blijkt uit de overgelegde loonstroken;
̶ de schade aan de kast primair dient te worden begroot op de kosten van reparatie en subsidiair een ‘nieuw voor oud- correctie’ dient plaats te vinden;
̶ de schade aan de picknicktafel niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu de verzekeraar de dagwaarde heeft vergoed en van overige schade niet is gebleken.
Wat betreft de immateriële schade heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd en subsidiair dat deze dient te worden geschat op maximaal € 1.597,50.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof wijst – conform de beslissing van de rechtbank – de schade aan de kast toe en begroot deze, met toepassing van ‘nieuw voor oud-correctie’, op € 700,-. Het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze ziet op de picknicktafel en de loonderving. Met betrekking tot de picknicktafel overweegt het hof dat van de schade reeds de dagwaarde is vergoed en het overig gevorderde bedrag niet is onderbouwd. Met betrekking tot de loonderving overweegt het hof dat – ook na toezending van de aanvullende stukken in hoger beroep – niet eenvoudig kan worden vastgesteld welk loon naar aard en omvang de benadeelde partij daadwerkelijk is misgelopen. De behandeling van dit deel van de vordering vormt derhalve een onevenredige belasting van het strafproces. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met de rechtbank overweegt het hof wat betreft de immateriële schade als volgt. Het hof maakt uit de stellingen (waaronder de ingediende slachtofferverklaring in eerste aanleg) van de benadeelde partij op dat [benadeelde 14] , [benadeelde 15] en [benadeelde 16] thuis waren ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor hen traumatische gebeurtenis psychische en psychosomatische klachten hebben (gehad). [benadeelde 17] was niet thuis ten tijde van de explosie, maar ook hij heeft psychische klachten door de gevolgen van de explosie. Op basis van de stellingen van de benadeelde partijen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde schade hebben geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2, en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. Het hof zal, zoals eerder toegelicht, het smartengeld begroten op € 7.000,- (3 x € 2.000 en 1 x € 1.000,-).
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 7.700,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 18] , [benadeelde 19] en [benadeelde 20]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.470,58, bestaande uit € 2.470,58 aan materiële schade en € 6.000,- (3 x € 2.000,-) aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.000,-. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel de immateriële schade kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, nu de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd dan wel een onevenredige belasting voor het strafproces vormt.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet voor toewijzing vatbaar zijn, nu de gevorderde schade aan de vloer en de keuken al tegen dagwaarde is vergoed door de verzekeraar en het causaal verband tussen de gestelde loonderving en het bewezenverklaarde niet kan worden aangenomen zonder nadere bewijsvoering en derhalve een onevenredige belasting voor het strafproces vormt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden geschat op maximaal € 1.597,50.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Op basis van de door de benadeelde partij ingediende stukken ter onderbouwing van de schade aan de vloer en de keuken kan onvoldoende worden vastgesteld hoe groot de schade door de explosie was, welk deel daarvan reeds door de verzekering is vergoed en of en zo ja, tot welk bedrag een ‘nieuw voor oud-correctie’ dient te worden toegepast. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan verlies arbeidsvermogen is onvoldoende onderbouwd dat de slijmbeursontsteking bij benadeelde partij [benadeelde 18] is ontstaan door de explosie, zodat zonder nadere bewijsvoering niet kan worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde schade. Nadere bewijsvoering zou de onderhavige procedure onevenredig belasten. Het hof is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij voor zover de vordering ziet op de materiële schade niet kan worden ontvangen en kan zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wat betreft de immateriële geldt dat het hof uit de stellingen van de benadeelde partij opmaakt dat zij allen thuis waren ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor hen traumatische gebeurtenis psychische klachten hebben (gehad). Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof acht de immateriële schade bovendien voldoende onderbouwd. Het hof zal, zoals eerder toegelicht, het smartengeld op een bedrag van
€ 2.000,- per persoon begroten.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 6.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.235,- bestaande uit € 385,- materiële schade en € 850,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 850,-. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Uit de onderbouwing blijkt dat de benadeelde in behandeling is geweest bij een praktijkondersteuner huisartsen voor geestelijke gezondheidszorg, en de kosten hiervan worden vergoed uit de basisverzekering en derhalve het eigen risico niet wordt aangesproken.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het gaat om toekomstige schade. Deze schade is niet vast te stellen en opeisbaar en voorts ontbreekt een onderbouwing. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd en derhalve niet voor toewijzing vatbaar.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Het hof acht de materiële schade onvoldoende onderbouwd. Uit de toegezonden onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij in behandeling is bij de praktijkondersteuner huisartsen voor geestelijke gezondheidszorg. Als dit zo is dan worden de kosten hiervan vergoed vanuit de basisverzekering. Het eigen risico wordt niet aangesproken, omdat de zorg onder huisartsenzorg valt. Het hof zal dit deel van de vordering afwijzen.
Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis was ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis psychische hulp nodig heeft (gehad). Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stel het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. Het hof zal, gelet op de eerder uiteengezette uitgangspunten, het smartengeld begroten op het gevorderde bedrag van
€ 850,-.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 850,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.235,-, bestaande uit € 385,- materiële schade en € 850,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het causaal verband niet eenvoudig is vast te stellen. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij al voor het datum van het bewezenverklaarde feit in therapie was. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd, nu het causaal verband niet eenvoudig kan worden vastgesteld.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de door de benadeelde partij overgelegde onderbouwing blijkt dat zij na de explosie een terugval heeft gehad in fysieke en mentale klachten. Het hof acht het causale verband daarmee voldoende aannemelijk. De materiële schadeposten zijn derhalve voldoende onderbouwd en komend redelijk voor. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk en tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Wat betreft de immateriële schade maakt het hof uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij ten tijde van de explosie niet thuis was, maar later de woning beschadigd aantrof en als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis psychische hulp nodig heeft gehad. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof acht de immateriële schade bovendien voldoende onderbouwd. Het hof zal, tegen de achtergrond van de eerder geschetste algemene uitgangspunten, het smartengeld begroten op het gevorderde bedrag van € 850,-.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 1.235,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,- (immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft de vordering gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot deze vordering.
Oordeel van het hof
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij ten tijde van de explosie niet thuis was, maar later zijn woning beschadigd aantrof. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. Het hof zal het smartengeld begroten op het gevorderde bedrag van € 250,-.
In totaal wijst het hof toe ene bedrag van € 250,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 21]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 41.200,-, bestaande uit € 36.200,- materiële schade en 5.000,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 23.000,-. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat – conform de beslissing van de rechtbank – de materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 20.000,- en de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De omstandigheid dat de benadeelde partij geen verzekering had, doet er niet aan af dat de verdachte een onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij heeft gepleegd en daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Het hebben van een inboedelverzekering behoort tot de ‘standaardverzekeringen’. De benadeelde partij heeft door geen verzekering af te sluiten niet schadebeperkend gehandeld, hetgeen in civielrechtelijk zin als nalatigheid kan worden aangemerkt. Voorts zijn er geen stukken ter onderbouwing overgelegd en is de vordering niet eenvoudig van aard, zodat deze een onevenredige belasting voor het strafproces vormt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden geschat op maximaal € 1.597,50.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Uit het onderzoek ter zitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht zeer aannemelijk dat de benadeelde materiële schade heeft geleden, nu hij de directe buurman was van de verdachte en zijn woning compleet is verwoest door de explosie. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Dat de benadeelde partij niet verzekerd was voor de geleden schade doet hieraan niet af en maakt niet dat de verdachte, die tegenover de benadeelde partij een onrechtmatige daad heeft gepleegd, de daardoor veroorzaakte schade niet zou hoeven te vergoeden. Het hof zal gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid en stelt vast dat het schadebedrag in ieder geval aannemelijk is geworden tot een bedrag van € 20.000,- en wijst dit bedrag toe. Voor het overige deel van de gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zijn woning als gevolg van de explosie volledig verwoest was. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof zal, zoals bij de algemene uitgangspunten is overwogen, het smartengeld van [benadeelde 21] als directe buur op een bedrag van € 3.000,- begroten. Voor het overige deel is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 23.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 22] en [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,- (immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden geschat op maximaal € 1.597,50 per persoon.
Oordeel van het hof
Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis waren ten tijde van de explosie en overweegt met de rechtbank als volgt
.Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof zal het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- per persoon begroten, zoals eerder toegelicht.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 4.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 25] en [benadeelde 26]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.623,-, bestaande uit € 623,- materiële schade en € 8.000,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partijen heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Wat betreft de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden geschat op maximaal € 1.597,50 per persoon.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof overweegt dat de materiële schadeposten niet inhoudelijk zijn betwist. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk, zodat de vordering voor zover het ziet op de materiële schade zal worden toegewezen.
Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij ten tijde van de explosie thuis waren. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof zal het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- per persoon begroten, zoals eerder toegelicht.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 8.632,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 27]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,- (immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd tot maximaal € 1.597,50 per persoon.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat hij ten tijde van de explosie thuis was. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof zal het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- begroten, zoals eerder toegelicht.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 28] en [benadeelde 29]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.664,90, bestaande uit € 664,90 materiële schade en € 4.000,- (2 x € 2.000,-) immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en de benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de schade kan niet, althans onvoldoende worden vastgesteld. Wat betreft de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden geschat op maximaal € 1.597,50 per persoon.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De materiele schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Derhalve is het hof van oordeel dat de materiële schade kan worden toegewezen.
Het hof maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij ten tijde van de explosie thuis was. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt het hof vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. Het hof zal het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- er persoon begroten, zoals eerder toegelicht.
In totaal wijst het hof toe een bedrag van € 4.664,90,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vorderingen benadeelde partij

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 9] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.846,51 (duizend achthonderdzesenveertig euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 1.596,51 (duizend vijfhonderdzesennegentig euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.846,51 (duizend achthonderdzesenveertig euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 1.596,51 (duizend vijfhonderdzesennegentig euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 10] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.210,00 (drieduizend tweehonderdtien euro) bestaande uit € 1.210,00 (duizend tweehonderdtien euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 10] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.210,00 (drieduizend tweehonderdtien euro) bestaande uit € 1.210,00 (duizend tweehonderdtien euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.569,70 (drieduizend vijfhonderdnegenenzestig euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.569,70 (duizend vijfhonderdnegenenzestig euro en zeventig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.569,70 (drieduizend vijfhonderdnegenenzestig euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.569,70 (duizend vijfhonderdnegenenzestig euro en zeventig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 11] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 11] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12] en [benadeelde 13]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 12] en [benadeelde 13] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 12] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14] , [benadeelde 15] ,

[benadeelde 16] en [benadeelde 17]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 14] , [benadeelde 15] , [benadeelde 16] en [benadeelde 17] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.700,00 (zevenduizend zevenhonderd euro) bestaande uit € 700,00 (zevenhonderd euro) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 14] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.700,00 (zevenduizend zevenhonderd euro) bestaande uit € 700,00 (zevenhonderd euro) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 38 (achtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 18] , [benadeelde 19] en [benadeelde 20]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 18] . [benadeelde 19] en [benadeelde 20] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.000,00 (zesduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 18] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.000,00 (zesduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 850,00 (achthonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.235,00 (duizend tweehonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.235,00 (duizend tweehonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 21]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 21] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 23.000,00 (drieëntwintigduizend euro) bestaande uit € 20.000,00 (twintigduizend euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 21] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 23.000,00 (drieëntwintigduizend euro) bestaande uit € 20.000,00 (twintigduizend euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 113 (honderddertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 22] en [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 22] en [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 22] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 mei 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 25] en [benadeelde 26]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 25] en [benadeelde 26] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.623,00 (achtduizend zeshonderddrieëntwintig euro) bestaande uit € 623,00 (zeshonderddrieëntwintig euro) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 23] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.623,00 (achtduizend zeshonderddrieëntwintig euro) bestaande uit € 623,00 (zeshonderddrieëntwintig euro) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 27]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 27] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 27] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 mei 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 28] en [benadeelde 29]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 28] en [benadeelde 29] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.664,90 (vierduizend zeshonderdvierenzestig euro en negentig cent) bestaande uit € 664,90 (zeshonderdvierenzestig euro en negentig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 28] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.664,90 (vierduizend zeshonderdvierenzestig euro en negentig cent) bestaande uit € 664,90 (zeshonderdvierenzestig euro en negentig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 mei 2020.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier,
en op 8 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 maart 2022.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. C. Sulak, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.