ECLI:NL:GHARL:2022:1668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
20/00065
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft [naam1] B.V. hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had een bedrag van € 1.737 aan bpm voldaan, maar de inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat [naam4] B.V. geen belanghebbende was bij de aangifte. Tijdens de zitting bij het Hof werd de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de inspecteur. Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen recht had op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat zij niet de aangifteplichtige was en geen financieel belang had bij het bezwaar. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. T. Tanghe, met mr. C.E. te Brake als griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op 1 maart 2022 verzonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00065
uitspraakdatum: 1 maart 2022
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 december 2019, nummer AWB 18/2398, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
[naam1 ] B.V. heeft een bedrag van € 1.737 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) op aangifte voldaan.
1.2.
Door belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
1.3.
De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 21 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, A.F.M.J. Verhoeven (hierna: gemachtigde), bijgestaan door J. Cardol, en mr. [naam2] , bijgestaan door [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
[naam1 ] B.V. te [plaats1] heeft op 14 oktober 2011 aangifte voor de bpm gedaan, vanwege de lease van een motorrijtuig – Toyota Land Cruiser V8 – met een buitenlands kenteken ( [kenteken] ) voor gebruik op de openbare weg in Nederland. In overeenstemming met deze aangifte is een bedrag van € 1.737 op aangifte voldaan.
2.2.
Bij brief van 21 november 2011 heeft gemachtigde namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam4] B.V. te [vestigingsplaats] bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
2.3.
Na herhaalde correspondentie tussen gemachtigde en de Inspecteur, heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat [naam4] B.V. geen belanghebbende is bij de aangifte bpm (zie 2.1.).
2.4.
Gemachtigde is namens belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank en heeft daarbij een uittreksel uit het handelsregister overgelegd waaruit volgt dat ‘ [naam4] ’ een handelsnaam is van belanghebbende.
2.5.
Ter zitting bij de Rechtbank heeft gemachtigde verklaard dat zowel de aangifte als de voldoening op aangifte zijn gedaan door [naam1 ] B.V. en niet door belanghebbende, zodat alleen nog de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in geschil is.

3.Geschil

3.1.
In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of de Rechtbank terecht aan belanghebbende geen vergoeding van immateriële schade heeft toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat ook bij een niet-ontvankelijkheidsverklaring recht bestaat op een vergoeding van immateriële schade. Ter zitting heeft gemachtigde de stelling dat de hoorplicht zou zijn geschonden, laten varen.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat belanghebbende niet betrokken is bij de aangifte, noch bij de voldoening ervan, zodat zij geen enkel financieel belang bij het bezwaar heeft. Van een vergoeding van immateriële schade kan in dat geval volgens de Inspecteur geen sprake zijn.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoening van een bedrag aan bpm, terwijl zij niet de aangifteplichtige of de kentekenhouder van de desbetreffende auto was, en zij evenmin het desbetreffende bedrag aan bpm heeft voldaan.
4.2.
Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting achterwege kan blijven omdat er geen twijfel mogelijk is dat belanghebbende niet behoort tot degenen die op grond van artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang gelezen met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar kunnen maken tegen de voldoening op de onderhavige aangifte (zie 2.1.).
4.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660 beslist dat indien degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. In zo’n geval behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden. Het betoog van belanghebbende faalt.
4.4.
Voor zover belanghebbende heeft beoogd te betogen dat de Rechtbank alvorens te beslissen over de vergoeding van immateriële schade, gehouden is om préjudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: het HvJ) te stellen, faalt dit betoog. Het betoog van belanghebbende houdt immers in de kern in dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is het Unierecht zelf uit te leggen en toe te passen. Dit is onjuist. Tegen beslissingen van de Rechtbank – en het Hof – staat beroep in cassatie open. Op basis van artikel 267, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is de Rechtbank – en het Hof – daarom wel bevoegd maar niet verplicht prejudiciële vragen voor te leggen aan het HvJ.
4.5.
Het Hof ziet in deze procedure geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De raadsheer,
te ondertekenen.
(T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 maart 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.