ECLI:NL:GHARL:2022:1660

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
21-006783-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en opzettelijk bezit van hennep en MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. De verdachte had een belangrijke rol binnen deze organisatie en was betrokken bij de hennepkwekerij aan de [straat 1] te [plaats 1], waar op 20 november 2015 550 hennepplanten zijn aangetroffen. Daarnaast is de verdachte op 9 februari 2016 betrapt met ongeveer 61 kilo hennep in een loods aan de [straat 2] te [plaats 2]. Ook is hij in het bezit geweest van 64,352 gram MDMA. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelde in strijd met de Opiumwet en dat er sprake was van een gestructureerde organisatie met een duidelijke rolverdeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie heeft meegewogen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006783-18
Uitspraak d.d.: 4 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 november 2018 met parketnummer 18-750016-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 januari 2021, 12 januari 2022, 19 januari 2022, 20 januari 2022 en 4 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van voorarrest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H. Bakker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straat 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 550 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 550 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf. opzettelijk, in een loods aan de [straat 2] , aanwezig heeft gehad ongeveer 61405 gram (bruto) hennep, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te [plaats 3] , gemeente [plaats 3] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, in een woning aan de [straat 3] , aanwezig heeft gehad ongeveer 64,352 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde XTC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016 te [plaats 2] , althans in [provincie] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of een of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van - artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 5 Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte is weliswaar een keer in de loods aan de [straat 1] te [plaats 1] geweest, echter had hij daar een goede verklaring voor. Bovendien was dit 100 dagen voordat de kwekerij werd ontdekt en daarom zegt dit niets over betrokkenheid bij de kwekerij die daar op 20 november 2015 is aangetroffen. De verklaring van [getuige 1] over de betrokkenheid van verdachte is onbetrouwbaar en dient van het bewijs te worden uitgesloten.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman erop gewezen dat de verklaring van [onderhuurder] van
30 november 2017, die door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt, niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Dit blijkt ook uit diens verklaring bij de raadsheer-commissaris. Volgens de raadsman is er sprake van gerede twijfel en dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is geen verweer gevoerd, nu dit feit door verdachte is bekend.
Ten slotte is ten aanzien van feit 4 vrijspraak bepleit. De verklaring van [getuige 2] is ongeloofwaardig en onbetrouwbaar en dient het hof te passeren en ook overigens ontbreekt wettig en overtuigend bewijs voor het in de ten laste gelegde periode bestaan van een samenwerkingsverband tussen verdachte en één of meer medeverdachten, noch dat verdachte aan een zodanige organisatie heeft deelgenomen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [getuige 1] voor het bewijs kan worden gebruikt. Dit geldt ook voor de verklaring van [getuige 2] , zij het dat bij het gebruik van die verklaring behoedzaamheid op zijn plaats is. Al met al is voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten te komen, aldus de advocaat-generaal.
Oordeel hof
Gelet op de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal gaat het hof eerst in op de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaring van medeverdachte [getuige 1] en vervolgens die van [getuige 2] .
Betrouwbaarheid verklaring [getuige 1] en bruikbaarheid voor het bewijs
In algemene zin geldt dat bij het gebruik voor het bewijs van belastende verklaringen van medeverdachten de nodige behoedzaamheid op zijn plaats is. De betreffende persoon zou immers vanuit eigen belang motieven kunnen hebben om een ander ten onrechte te belasten. Het hof zal in het kader van de betrouwbaarheid daarom telkens nagaan in hoeverre de betreffende persoon in die verklaring bijvoorbeeld ook zichzelf belast en/of deze verklaring voldoende wordt ondersteund door - dan wel in overeenstemming is met - overig bewijsmateriaal.
Verder heeft het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van de verklaringen. Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Het een en ander kan immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop.
Bij het hof wekken de verklaringen van [getuige 1] als geheel een geloofwaardige en authentieke indruk. Voorafgaand aan zijn eerste verhoor heeft [getuige 1] op verschillende momenten aangegeven dat hij niets te verbergen had en later dat hij open kaart wilde spelen. Bij aanvang van het verhoor op 10 februari 2016 heeft hij gezegd: “kom maar op”, waarna hij zonder voorbehoud een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Dit betreft een concrete en verifieerbare verklaring, waarbij hij belastend over medeverdachten heeft verklaard, maar ook zichzelf niet heeft ontzien. Bovendien vindt de inhoud van zijn verklaring op wezenlijke onderdelen en ten aanzien van specifieke details steun in andere, meer objectieve bewijsmiddelen, en op onderdelen in de verklaring van [getuige 2] . Op het gebruik van de verklaring van laatstgenoemde zal verderop worden ingegaan.
Het hof stelt vast dat nergens uit blijkt dat [getuige 1] bij de politie onder druk is gezet, dat hij maar wat heeft verklaard om naar huis te kunnen en dat hij op alles ‘ja en amen’ heeft gezegd, zoals hij tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard. Sterker nog: de verbalisanten die [getuige 1] hebben verhoord, hebben ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de communicatie met [getuige 1] goed verliep, dat zij hem niet onder druk hebben gezet maar juist de indruk hadden dat hij opgelucht was, dat zij geen twijfels hadden over de verstandelijke vermogens van [getuige 1] en dat hij open, spontaan en vrijelijk heeft verklaard.
Dat hij bij de totstandkoming van zijn verklaring door verbalisanten op onrechtmatige wijze is beïnvloed, dat hem informatie is verstrekt of dat hem tijdens de verhoren dingen zijn ingefluisterd, is ook niet aannemelijk, nu door hem op onderdelen zo specifiek en gedetailleerd is verklaard dat totaal niet voorstelbaar is dat dit uit de koker van verbalisanten is gekomen.
Al met al is er geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van [getuige 1] bij de politie te twijfelen en acht het hof die voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. Alles wijst erop dat hij openheid van zaken heeft willen geven en dat ook heeft gedaan. Hij is, bij wijze van spreken “leeggelopen”, en heeft nadien bij verbalisanten een opgeluchte indruk gewekt. Dat hij zich later heeft bedacht, mogelijk toen hij zich realiseerde wat zijn verklaring voor medeverdachten kon betekenen, is voorstelbaar maar maakt het voorgaande niet anders.
Betrouwbaarheid verklaring [getuige 2] en bruikbaarheid voor het bewijs
Het hof constateert dat [getuige 2] uitvoerige verklaringen heeft afgelegd bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van het hof. Het betreffen gedetailleerde verklaringen die op belangrijke onderdelen ook consistent zijn. Desondanks is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat behoedzaamheid op zijn plaats is, nu het een verklaring van een medeverdachte betreft en het overgrote deel van wat [getuige 2] heeft verklaard een verklaring “van horen zeggen” betreft. Veel van de door hem verstrekte informatie, is informatie die hij van medeverdachte [getuige 5] zegt te hebben gehoord, zonder dat hij zelf betrokken is geweest bij de gebeurtenissen of op bepaalde locaties is geweest. Verder is van belang dat [getuige 2] in mei 2014 is opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma en hij over de tijd daarna niet meer uit eigen waarneming heeft kunnen verklaren.
Dit alles betekent dat het hof de verklaring van [getuige 2] slechts voor het bewijs gebruikt als ondersteuning van de verklaring van [getuige 1] en voor zover er bevestiging is in resultaten van onderzoek door de politie.
Het hof zal hierna per feit de relevante feiten en omstandigheden vaststellen, die naast de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] leggen en op die manier beoordelen of dat voldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Feit 1: Hennepkwekerij [straat 1] te [plaats 1] (ZD 1)
Op 20 november 2015 is in een loods aan de [straat 1] te [plaats 1] een hennepkwekerij met 550 hennepplanten aangetroffen. In de loods bevond zich een unit met drie koelcellen. Iedere koelcel had een afmeting van 640 cm breedte, 775 cm lengte en een hoogte van 450 cm. De wanden waren aan de binnenzijde voorzien van een isolerend materiaal. Twee koelcellen waren als kweekruimten ingericht en de middelste koelcelruimte diende als opslag en werkruimte. Kweekruimte A was net gerooid en uit telling van de zichtbare afdrukken van de kweekpotten op de grond bleek, dat in deze ruimte 526 planten hadden gestaan. De koelruimte B was ingericht als werkruimte en opslag. In ruimte C bevond zich een in werking zijnde hennepkwekerij en bij telling bleek dat hier 550 hennepplanten stonden die een hoogte hadden van ongeveer 50 centimeter. In iedere kweekruimte was een deur geplaatst waardoor toegang tot de kweekruimte kon worden verschaft.
Verder zagen verbalisanten dat in de loods kartonnen dozen waren opgestapeld, die door de wijze van opstelling een afscheiding vormden. De dozen waren allemaal leeg en er waren verscheidene namen van steden op aangebracht. Achter de dozen lagen 43 zakken met gebruikte kweekaarde, die door de geplaatste dozen van buitenaf aan het zicht waren onttrokken. Ten slotte viel op dat in de kantoorruimte van het pand in een op een bureau staand kastje 7 ordners werden aangetroffen die leeg waren. Verder stond op een bureau een beeldscherm dat was verbonden met een metalen omhulsel van een computer, stonden er op de bureautafels kunstbloemen en algemene kantoorartikelen, zoals een nietmachine, postbakjes en een pennenbakje. Volgens verbalisanten werd op deze wijze van buitenaf de indruk gewekt dat deze ruimte als kantoorwerkruimte diende.
De betreffende loods bleek te zijn gehuurd door [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door medeverdachte [getuige 3] . [getuige 3] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de betreffende locatie op naam heeft gezet, omdat hij een schuld had met mensen. Deze schuld zou te maken hebben gehad met de hennepkwekerij die aan [straat 4] in [plaats 4] is aangetroffen.
Op 12 november 2015 is aan de hand van camera-observatie waargenomen dat medeverdachte [getuige 4] samen met medeverdachte [getuige 1] in een witte Peugeot Boxer met kenteken [kenteken] bij voornoemde loods is geweest. Gezien is dat deze bestelbus voor de roldeur stopte. Op dat moment was medeverdachte [getuige 5] daar ook aanwezig. [getuige 5] was eerder gearriveerd met een grijze Renault Trafic en had met een sleutel het pand betreden. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen werd de roldeur geopend, reed de Peugeot Boxer vervolgens naar binnen, stapten de drie mannen waaronder [getuige 4] en [getuige 1] uit, en voegden zij zich bij [getuige 5] . De roldeur werd omstreeks 17:36:48 uur gesloten. Verbalisant: “Omstreeks 18:26:50 uur zag ik dat de roldeur weer open ging en dat de witte Peugeot Boxer naar buiten reed. [getuige 5] loopt hierna, ook via de roldeur, naar buiten en groet de andere personen die wegrijden in de witte Peugeot Boxer. [getuige 5] draagt hierbij een lichtkleurige boodschappentas, met donkergekleurde hengsels, in zijn rechterhand.
Vervolgens sluit [getuige 5] de boel af en stapt alleen in de Renault Trafic. Hierna vertrekt hij als laatste het terrein. De eerder zichtbare, brandende, verlichting in het pand is dan geheel uit.”
Uit het dossier blijkt dat naast [getuige 5] , [getuige 4] en [getuige 1] , ook verdachte bij de loods is gezien. Dit was op 12 augustus 2015.
[getuige 1] heeft ten overstaan van de politie verklaard bij verschillende hennepkwekerijen betrokken te zijn geweest, waaronder de kwekerij aan [straat 1] te [plaats 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij [getuige 5] daar een paar keer geholpen heeft in de hennepkwekerij en dat hij een paar keer met hem is meegegaan. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte en [getuige 5] beiden aangaven wat hij moest doen. Hij moest de hennepkwekerij opruimen in [plaats 1] . [getuige 1] weet te vertellen dat de loods in [plaats 1] op naam stond van [getuige 3] . Deze kwekerij is er volgens hem net na de winter in 2014 gekomen. Hij heeft daar de Opticlimate omhooggeduwd en heeft geholpen met het sjouwen van spullen. [getuige 1] : “ [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] , [getuige 5] (het hof begrijpt: [getuige 5] ) en [getuige 4] (het hof begrijpt: [getuige 4] hebben de kwekerij neergezet waarbij [verdachte] en [getuige 5] de lakens uitdeelden. [verdachte] en [getuige 5] kunnen best netjes timmeren. [getuige 4] hielp hierbij en ik deed het sjouwwerk. (…) Ik heb daar niet geknipt maar wel de plantenbakken gevuld met nieuwe aarde. [getuige 5] , [verdachte] en [getuige 4] knipten de planten en ik moest het vuile werk doen. Een van hun gaf de blauwe tonnen aan waar de hennepplanten in gingen. Die tonnen stonden ook nog in [plaats 1] , er zaten netten in. Ik heb die er neer gezet.” Op de vraag waar de tonnen met hennep heen gaan heeft verdachte geantwoord: “Ja ik hielp dan mee. Wij reden in de bus met de tonnen met hennep van de locatie direct naar de loods, loods twee (het hof begrijpt: aan [straat 5] te [plaats 2] ). Ik sjouw de blauwe tonnen en vul de potten met potgrond.”
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof erkend dat hij op 12 augustus 2015 bij en in de loods aan de [straat 1] te [plaats 1] is geweest, maar heeft ontkend van de hennepkwekerij te hebben geweten. Hij zou ter plaatse zijn geweest met medeverdachte [getuige 4] om materiaal op te halen en zou [getuige 4] ter plaatse met enkele (timmer)werkzaamheden hebben geholpen.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij niet heeft geweten van de hennepkwekerij ongeloofwaardig. Zoals hiervoor overwogen houdt de verklaring van [getuige 1] iets heel anders in. Naast de algemene verklaring over de betrouwbaarheid van [getuige 1] acht het hof van belang dat de ter plaatse aangetroffen situatie strookt met hetgeen [getuige 1] heeft verklaard waar het gaat om de koelcellen, de kantoorruimte die ‘nep’ was en het feit dat de loods op naam staat van [getuige 3] . Ook de omstandigheid dat de kwekerij er sinds de winter in 2014 zit, past bij het gegeven dat [getuige 5] in december 2014 ter plaatse is gezien met een makelaar en de huur van het pand op 1 januari 2015 is ingegaan. Bovendien past de verklaring van [getuige 1] bij de verklaring van [getuige 3] , waar het gaat om het doel van de huur van de ruimte en dat dit in opdracht van andere mannen gebeurde. Dat in dat verband de hennepkwekerij aan [straat 4] te [plaats 4] is genoemd, legt de link met medeverdachte [getuige 5] en maakt dat het niet aannemelijk is dat [getuige 3] het over andere, onbekende mannen zou hebben. Dit wordt bevestigd door het feit dat [getuige 3] heeft verklaard dat de huur van het pand via [makelaar] is gegaan en dit de makelaar is waarmee [getuige 5] op 30 december 2014 bij de loods is gezien.
Bovendien heeft [getuige 1] voornoemde verklaring meteen na zijn aanhouding afgelegd, hetgeen meer overtuigingskracht oplevert dan de verklaring van verdachte, die pas in een later stadium met dit scenario van het ophalen van materialen en helpen bij (timmer)werkzaamheden op de proppen is gekomen. Dit late moment maakt het mogelijk dat verdachte zijn verklaring op de inhoud van het dossier en het verhaal van medeverdachten heeft aangepast.
Naast het moment waarop het alternatief scenario is aangedragen, roept het ook inhoudelijk vraagtekens op. De door de verdachte gestelde gang van zaken houdt zoals gezegd in dat hij met een andere verdachte uit het onderzoek Ismene op een locatie is geweest alwaar een grote, professionele hennepkwekerij was gevestigd, zonder dat hij daarvan zou hebben geweten. Dit, terwijl er bij verdachte – zoals bij feit 2 zal worden overwogen – een hoeveelheid van ruim 61 kilo hennep is aangetroffen, met een straatwaarde van ruim € 200.000,- (ook hierover heeft verdachte verklaard van toeten noch blazen te weten), en hij in meerdere verklaringen in verband wordt gebracht met meerdere hennepkwekerijen. Tegen deze achtergrond is het scenario van verdachte dat hij per toeval op de betreffende locatie is geweest en niets met de betreffende kwekerij te maken zou hebben, moeilijk voorstelbaar. Mede in het licht van de reeds genoemde bewijsmiddelen acht het hof het scenario van verdachte ongeloofwaardig en dient dit als niet aannemelijk geworden te worden gepasseerd. Alles wijst erop dat verdachte “dik” in de hennep zit.
Conclusie m.b.t. feit 1
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan de [straat 1] te [plaats 1] en het hof acht zijn bijdrage, zoals die door [getuige 1] is geschetst, van voldoende gewicht om hem als medepleger daarvan aan te kunnen merken. Op grond van de bewijsmiddelen, zoals die in een bijlage bij dit arrest zijn uitgewerkt, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de hennepkwekerij samen met [getuige 5] , [getuige 4] en [getuige 1] heeft opgezet en geëxploiteerd.
Dat verdachte op 12 augustus 2015 is gezien en de kwekerij pas op 20 november 2015 is aangetroffen, maakt het voorgaande niet anders, nu uit het hiervoor overwogene blijkt dat de kwekerij al langer actief was; immers al vanaf januari 2015. Hetzelfde geldt voor het feit dat verdachte niet vaker ter plaatse is gezien, nu dit logischerwijs verband houdt met de rol die verdachte in het geheel had.
Gelet op de omvang van deze kwekerij en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten beroeps- of bedrijfsmatig hebben gehandeld. De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen.
Nu hennepteelt een voortdurend delict betreft, staat het feit dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat specifiek op de ten laste gelegde pleegdatum hennepgerelateerde handelingen zijn verricht, niet aan een bewezenverklaring in de weg.
Feit 2: Opzettelijk aanwezig hebben hennep [straat 2] te [plaats 2] (ZD 5)
Op 9 februari 2016 zijn tijdens een doorzoeking in een loods/garagebox aan de [straat 2] te [plaats 2] , naast een aantal privégoederen, 26 sealbags aangetroffen met henneptoppen. In totaal bleek het om 61.406 gram hennep te gaan.
De betreffende garagebox was eigendom van [eigenaar] , die hem vanaf 1 januari 2015 verhuurde aan verdachte. Het huurcontract stond op naam van [echtgenote verdachte] , de echtgenote van verdachte.
Verdachte heeft ontkend dat de aangetroffen hennep van hem is en daartoe gesteld dat hij de garagebox per 1 februari 2016 had onderverhuurd aan [onderhuurder] . Hoewel de aangetroffen privégoederen die in de loods zijn aangetroffen (o.a. een motor, skibox en een bootje), van verdachte zijn, moet de aangetroffen hennep van [onderhuurder] zijn, zo heeft verdachte verklaard. Ter onderbouwing heeft verdachte een huurovereenkomst overgelegd, ondertekend op
25 januari 2016. Opvallend is dat bij de huurovereenkomst een kopie van een identiteitsbewijs is gevoegd die is afgegeven op 11 mei 2016, derhalve ná het moment waarop de huurovereenkomst zou zijn ondertekend.
[onderhuurder] voornoemd, is op 30 november 2017 gehoord en heeft toen verklaard dat hij in juli 2016 door iemand is benaderd die hem vroeg of hij voor een zekere [verdachte] een pand op naam wilde nemen voor 500 euro. [onderhuurder] heeft verklaard dat hij blind heeft getekend en er verder niets meer over heeft gehoord. Hij gaf aan niets van de aangetroffen hennep te weten.
Op 15 november 2021 is [onderhuurder] door de raadsheer-commissaris gehoord. Bij die gelegenheid heeft hij onder andere verklaard: “Ene [verdachte] werkte bij [garage eigenaar] , bij [bedrijf 2] in [plaats 5] . De achternaam van [verdachte] weet ik niet. Ik kwam via [getuige 1] met [verdachte] en [garage eigenaar] (de eigenaar van de garage) in aanraking. [getuige 1] vroeg me of ik voor [verdachte] een garagebox op naam wilde nemen. In die tijd waren [getuige 1] en [verdachte] alle dagen bij elkaar. Op uw vraag hoe ik wist dat [getuige 1] mij dit vroeg voor [verdachte] , kan ik u zeggen dat [getuige 1] mij dat vertelde. In die box was een inval gedaan in verband met wiet, een boot en motoren. Dat was allemaal in beslag genomen. Ik moest een huurcontract tekenen achteraf, dus na de inval. [getuige 1] en [verdachte] zeiden me dat mij niets zou gebeuren. Het was zo dat [verdachte] en [getuige 1] niet de garagebox op naam zouden hebben. We hebben elkaar in [plaats 5] gesproken. We reden van Van der Valk in [plaats 5] , naar de Plesmanstraat naar de woning van [getuige 1] . Waarom we eerst naar Van der Valk reden weet ik niet. Wel weet ik dat [getuige 1] daar wel een kamer huurde. [getuige 1] had mij opgehaald om naar [plaats 5] te gaan. [verdachte] was daar ook, maar [getuige 1] heeft het woord gedaan. [verdachte] kwam met het contract en dat heb ik toen daar getekend in de woning van [getuige 1] . Toen alles achter de rug was, ben ik vanaf de woning van [getuige 1] in een Golf van [getuige 1] naar huis gereden.”
Het hof acht deze verklaring van [onderhuurder] geloofwaardig en betrouwbaar en gaat van de juistheid daarvan uit. Hiertoe is van belang dat de verklaring gedetailleerd is en steun vindt in andere bewijsmiddelen. Ook is de kern gelijkluidend aan zijn eerste verklaring in november 2017.
Het hof acht verder van belang dat [onderhuurder] bij de raadsheer-commissaris verklaart over [verdachte] die bij [bedrijf 2] in [plaats 5] werkt. Verdachte heet [verdachte] en werkt bij [bedrijf 2] in [plaats 5] , zo heeft hij ter terechtzitting van het hof verklaard. Ook klopt het feit dat hij in een BMW rijdt. Verder strookt de verklaring van [onderhuurder] met de hiervoor beschreven bevindingen rond het huurcontract en de datum van afgifte van het legitimatiebewijs. Dat hier sprake zou zijn van een ‘opzetje’ en dat [onderhuurder] op deze manier bewust zou hebben geprobeerd verdachte ten onrechte te belasten, zoals verdachte ter zitting van het hof heeft geopperd, acht het hof volkomen onlogisch en hoogst onaannemelijk.
Ook op andere onderdelen is de verklaring van verdachte onlogisch. Zo ziet het hof niet in waarom [onderhuurder] hennep met een waarde van meer dan twee ton in een garagebox zou plaatsen, waar verdachte nog allerlei privéspullen had liggen die verdachte er nog uit moest halen en van welke garagebox verdachte nog zelf over een sleutel beschikte.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat het hof verdachtes verklaring omtrent de onderhuur aan [onderhuurder] als een schijnconstructie aanmerkt in een poging om de functionarissen die zijn belast met de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten doelbewust zand in de ogen te strooien. Het hof schuift dit scenario dan ook terzijde.
Nu ook overigens niet van betrokkenheid van andere personen blijkt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de hennep die zich feitelijk in de beschikkingsmacht van verdachte bevond, aan hem toebehoorde.
Conclusie m.b.t. het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van de bewijsmiddelen zoals die in de bijlage bij dit arrest zullen worden aangemerkt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 februari 2016 een hoeveelheid van ruim 61 kilo hennep aanwezig heeft gehad, zoals onder 2 is ten laste gelegd. Het hof acht niet bewezen dat verdachte ten aanzien hiervan tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gehandeld, zodat hij in zoverre van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Feit 3: Opzettelijk aanwezig hebben 64,352 gram MDMA (XTC-pillen)
Verdachte heeft erkend dat hij op 9 februari 2016 in zijn woning in [plaats 6] een hoeveelheid XTC-pillen voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van dit feit is geen verweer gevoerd. Het feit kan wettig en overtuigend worden bewezen, behalve voor wat betreft het ten laste gelegde medeplegen.
Feit 4: Deelname criminele organisatie (ZD 10)
Onder 4 wordt verdachte verweten dat hij deel heeft uitgemaakt van een organisatie die
- kort gezegd - tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte gedurende een langere periode steeds met één of meer van zijn medeverdachten [getuige 5] , [getuige 4] en [getuige 1] activiteiten heeft verricht met betrekking tot het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat er sprake was van een duidelijke structuur en rolverdeling, zowel wat betreft het huren van panden en het opzetten van de kwekerijen, als ten aanzien van de meer uitvoerende taken (verzorging van de planten, bijhouden van het kweekproces, knippen en verpakken van hennep).
Opvallend hierbij is de hiërarchie die beschreven wordt (verdachte en [getuige 5] aan de top, [getuige 4] daaronder, en onder andere [getuige 1] daar weer onder), hetgeen strookt met de telefoongegevens die gedurende het onderzoek zijn geanalyseerd. Daaruit blijkt dat verdachte veelvuldig telefonisch contact heeft met [getuige 5] en [getuige 4] , terwijl [getuige 4] veelvuldig contact heeft met [getuige 1] . Over de werkwijze heeft [getuige 1] verklaard dat zij om ontdekking te voorkomen geen telefoons meenamen als zij naar een locatie waar een kwekerij was. Hiervoor is ook steun in het dossier te vinden, nu op grond van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2016 aannemelijk is dat medeverdachten [getuige 4] en [getuige 1] die dag naar de kwekerij aan de [straat 6] te [plaats 7] zijn geweest en hun telefoons in die periode niet actief waren. Zowel de telefoon van [getuige 1] als die van [getuige 4] straalden bij vertrek van [straat 5] te [plaats 2] en bij terugkomst op [straat 5] te [plaats 2] een telefoonmast in die buurt aan, maar vertoonden in de tussentijd geen activiteit.
Hetgeen [getuige 2] heeft verklaard over de samenstelling van de groep personen die verantwoordelijk is voor de teelt van hennep in verschillende kwekerijen en de taakverdeling, spoort met de verklaringen van [getuige 1] en acht het hof daarom geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen eerder over de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van [getuige 2] is overwogen.
Voor het bestaan van de criminele organisatie acht het hof verder van groot belang dat de politie heeft geconstateerd dat er veel overeenkomsten zijn tussen de binnen het onderzoek Ismene ontmantelde kwekerijen, waaronder die aan de [straat 1] te [plaats 1] , de [straat 6] te [plaats 7] en [straat 4] 28 te [plaats 4] .
In alle, hierboven benoemde, ontmantelde hennepkwekerijen werden zeer moderne kweekinstallaties aangetroffen. Deze installaties waren voorzien van moderne Opticlimate klimaatbeheersingssystemen in combinatie met C02 installaties, moderne Dimlux transformatoren, assimilatielampen en de daarbij gebruikte Adjust a Wing reflectoren. Dit geheel werd aangestuurd middels een Opticlimate Maxi controller. Middels deze controller, een klimaatcomputer, konden onder andere de Dimlux transformatoren softwarematig aangestuurd worden.
In de benoemde, ontmantelde hennepkwekerijen werden de hennepplanten op een zelfde wijze van water/voeding voorzien. Hierbij werd in alle gevallen een Bluelab Guardian monitor aangetroffen voor het meten van de temperatuur van het water en de Ph en Ec waarden. Voorts werden in alle benoemde, ontmantelde hennepkwekerijen professionele voedingsproducten van het merk Canna aangetroffen, waaronder Canna Coco, Canna Rhizotonic, Canna Ph en Canna Boost, en werden houten constructies aangetroffen die sterk op elkaar leken qua gebruikt materiaal en uitvoering. Deze constructies werden gefabriceerd om als dragende constructie te dienen in de hennepkwekerijen.
Uit bovenstaande bevindingen kan, zo luidt het betreffende proces-verbaal van bevindingen, worden opgemaakt dat in het onderzoek Ismene op een zeer professionele wijze hennep werd geteeld. Vastgesteld kan worden dat met behulp van de in elke hennepkwekerij aangetroffen producten en goederen, door de verdachten sterke en gezonde hennepplanten werden gekweekt en dat door het kweken op bovengenoemde wijze door hen een hoge opbrengst werd gegenereerd.
Dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven, is evident. Uit het hiervoor overwogene volgt immers dat verdachte steeds samen met anderen betrokken was bij het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep, met grote aantallen planten, op professionele wijze geteeld ter maximalisatie van de opbrengst. Door op deze wijze hennep te telen werden grote geldbedragen verdiend.
Dat verdachte heeft deelgenomen aan deze organisatie, is voor het hof evident. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat verdachte als één van de grote jongens kan worden aangemerkt en dat hij één van de personen was die de kwekerijen onderhield. Ook was hij verantwoordelijk voor de verzorging van de hennepplanten, hij zou een goochelaar zijn met het geven van voeding zodat de opbrengst gemaximaliseerd werd. [getuige 2] heeft ook verklaard dat de opbrengsten van de kwekerijen werd verdeeld onder verdachte, medeverdachte [getuige 5] en medeverdachte [getuige 4] . Verder verklaarde [getuige 2] dat verdachte verantwoordelijk was voor de verkoop aan afnemers. Het hof stelt vast dat het feit dat bij verdachte ruim 61 kilo aan hennep is aangetroffen, hiermee in lijn is.
Medeverdachte [getuige 1] heeft grotendeels vergelijkbaar verklaard als [getuige 2] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij verdachte als een directeur zag, die zich bezighield met de organisatie.
Zo vertelde verdachte aan medeverdachte [getuige 1] dat hij de kwekerij in [plaats 1] moest opruimen. Verdachte was betrokken bij de kwekerij in [plaats 1] en deelde daar de lakens uit. [getuige 4] was degene die volgens [getuige 1] belast was met de uitbetaling van de ondergeschikten. [getuige 1] ontving zijn vergoeding uit handen van medeverdachte [getuige 4] . Daarbij werd medeverdachte [getuige 3] opgedragen om in een “fake’ kantoor te gaan zitten dat was gebouwd in de loods aan [straat 1] in [plaats 1] , aldus [getuige 1] hetgeen door [getuige 3] is bevestigd. Gelet op het vorenstaande was binnen de organisatie sprake van een hiërarchische structuur. Verdachte en zijn medeverdachte waren de organisatoren en medeverdachten [getuige 1] en [getuige 4] de ondergeschikten.
Het betoog van de raadsman dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] niet bruikbaar
zijn voor het bewijs dat verdachte in de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari
2016 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, volgt het hof - overeenkomstig het oordeel van de rechtbank - niet. Het is juist dat deze verklaringen gaan over de periode voorafgaand aan 20 november 2015 (de datum waarop de hennepkwekerij in [plaats 1] werd aangetroffen), maar zij beschrijven een organisatie die al sinds 2014 bestond. Het aantreffen van de meer dan 60 kilogram hennep in de loods waarover verdachte de beschikking had, bevestigt dat verdachte nog steeds betrokken was bij de criminele organisatie. De vondst van de hennep sluit ook aan bij wat [getuige 2] en [getuige 1] over verdachtes rol binnen de organisatie hebben verklaard: hij stond kennelijk dermate hoog in de pikorde dat hem een dergelijk grote partij hennep met een geschatte waarde van meer dan € 200.000,- werd toevertrouwd.
Conclusie m.b.t. het onder 4 ten laste gelegde feit
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal wettig en overtuigend bewezen kan worden dat tussen verdachte, [getuige 5] , [getuige 4] en [getuige 1] sprake was van een crimineel samenwerkingsverband dat als oogmerk had het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen om het feitelijke en gewenste doel, het verdienen van geld met de handel in hennep, te bereiken. Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat verdachte deel heeft uitgemaakt van dat samenwerkingsverband en dat hij gedragingen heeft ondersteund die mede strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 november 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straat 1] een hoeveelheid van ongeveer 550 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij op 9 februari 2016 te [plaats 2] opzettelijk, in een loods aan de [straat 2] , aanwezig heeft gehad ongeveer 61405 gram (bruto) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
hij op 9 februari 2016 te [plaats 3] , opzettelijk, in een woning aan de [straat 3] , aanwezig heeft gehad ongeveer 64,352 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde XTC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
hij in de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016 in [provincie] , heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en een of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 5 Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake van het medeplegen van hennepteelt, het opzettelijk aanwezig hebben van ruim 61 kilo hennep, alsmede een hoeveelheid XTC-pillen en deelname aan een criminele organisatie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van diezelfde feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft het hof verzocht de straf aanzienlijk te matigen en in dat kader gewezen op de wezenlijke samenhang tussen de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten en de geringe pleegperiode van feit 4. Dit zou er volgens de raadsman toe moeten leiden dat in geval van een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie de toegevoegde waarde voor de strafoplegging nihil zou moeten zijn. De raadsman heeft verder gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn en de grote impact die deze zaak en het tijdsverloop op verdachte en zijn gezin heeft gehad.
Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op grote schaal en op professionele wijze bezig hield met het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. In dat kader is verdachtes betrokkenheid bij één hennepkwekerij bewezen, en is gebleken dat hij ruim 61 kilo hennep aanwezig had. Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, had verdachte een belangrijke, invloedrijke positie binnen de organisatie. Hij is door verschillende personen aangeduid als ‘directeur’ of ‘een van de grote jongens’, en dat strookt met het beeld dat het hof van verdachte heeft gekregen. Verdachte stond hoog op de ladder van de organisatie en was in de positie om andere personen opdrachten te geven. Het hof rekent verdachte zijn handelen aan, omdat hij daarmee heeft bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Kennelijk heeft hij zich enkel laten leiden door motieven van persoonlijk financieel gewin. Daarnaast is ook het onder 3 bewezenverklaarde feit hem aan te rekenen.
Het hof betreurt het dat verdachte nauwelijks openheid van zaken heeft willen geven en geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Sterker nog: de gang van zaken rond het huurcontract van [onderhuurder] bij feit 2 wijst erop dat hij heeft gepoogd de waarheid bewust te bemantelen. Hoewel verdachte hierin vrij is en het hem vanzelfsprekend ook vrij staat zijn proceshouding te kiezen, is dit wel een factor die erop wijst dat verdachte berekenend is en die maakt dat het hof zich afvraagt in hoeverre verdachte inzicht heeft in het strafwaardige van zijn handelen. Het hof betrekt dit bij het inschatten van het recidiverisico.
Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 december 2021 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Bij de bespreking van de persoonlijke omstandig-heden zijn verder geen bijzondere feiten of omstandigheden naar voren gekomen die in positieve dan wel negatieve zin van invloed zijn op de op te leggen straf.
Het hof is van oordeel dat gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De stelling van de raadsman dat de deelname aan de criminele organisatie nauwelijks invloed zou moeten hebben op de op te leggen straf, gaat niet op. Verdachte en medeverdachte [getuige 5] onderscheiden zich immers van de andere medeverdachten door de bepalende rol die zij in het geheel hebben ingenomen. Dit maakt dat het verwijt dat aan hen kan worden gemaakt groter is en dat bij hen een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is. In beginsel is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 30 maanden in zowel de zaak van verdachte als die van medeverdachte [getuige 5] een passende bestraffing is.
De verdediging en de advocaat-generaal hebben evenwel terecht erop gewezen dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop. In dat kader is van belang dat verdachte op
9 februari 2016 in verzekering is gesteld, dat het vonnis waartegen verdachte hoger beroep heeft ingesteld dateert van 23 november 2018, waarna op 7 december 2018 hoger beroep is ingesteld en het dossier op 21 januari 2020 bij het hof is binnengekomen. Vervolgens heeft het een jaar geduurd voordat de zaak voor het eerst door het hof ter zitting is behandeld, te weten op 29 januari 2021. Hoewel de zaak na 29 januari 2021 tot aan de einduitspraak op
4 maart 2022 met de nodige voortvarendheid is behandeld - in de tussentijd heeft ook nog nader onderzoek plaatsgevonden - is er over de gehele procedure bezien sprake van een overschrijding van de redelijke termijn die in de straf dient te worden verdisconteerd.
Het voorgaande maakt dat het hof in plaats van een gevangenisstraf van 30 maanden, een gevangenisstraf van 24 maanden zal opleggen, met aftrek van voorarrest. Deze straf is passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 4 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.