ECLI:NL:GHARL:2022:1659

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
21-006784-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deelname aan criminele organisatie en hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt van hennep en het voorhanden hebben van gedroogde hennep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen op twee verschillende locaties, waar in totaal honderden hennepplanten werden aangetroffen. De verdachte had een belangrijke rol binnen de organisatie, maar werd niet als leider aangemerkt. Het hof heeft geoordeeld dat er geen onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek waren en dat de bewijsvoering voldoende was om de verdachte te veroordelen. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure heeft het hof besloten om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en heeft in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met daarnaast een taakstraf van 240 uur. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van hennepteelt en deelname aan een criminele organisatie, maar is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006784-17
Uitspraak d.d.: 4 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 november 2017 met parketnummer 18-750015-16 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 januari 2021, 12 januari 2022, 13 januari 2022, 19 januari 2022, 20 januari 2022 en
4 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep en omvang van het appel

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte vrijgesproken van het hem onder 4 ten laste gelegde feit. Ter zake van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan
6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hoger beroep van verdachte is bij akte beperkt en richt zich slechts tegen de bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straat 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 550 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 550 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straat 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 662 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 662 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
3.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te [plaats 3] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, in een loods/unit aan [straat 3] , aanwezig heeft gehad ongeveer 4 kilogram (gedroogde) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016 te [plaats 3] , althans in [provincie] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of een of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van - artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 5 Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vormverzuimen

Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat er op twee verschillende momenten vormen zijn verzuimd in het vooronderzoek. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat het bevel tot observatie onrechtmatig is gegeven en dat dit tot bewijsuitsluiting zou moeten te leiden.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat er sprake is van onrechtmatige binnentreding, nu er geen redelijke verdenking was, hetgeen eveneens tot bewijsuitsluiting moet leiden.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen vormen zijn verzuimd in het vooronderzoek en dat er geen aanleiding bestaat voor bewijsuitsluiting.
Juridisch kader [1]
Het hof zal eerst het juridisch kader omtrent onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) schetsen.
Artikel 359a Sv houdt in dat indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepaald kan worden dat (a) de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd, (b) de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit en (c) het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Bij de beoordeling van de vraag of aan een vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt, dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Opmerking verdient dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.
Voorts is van belang dat - gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv - het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen.
Art. 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt mede in het licht van de hiervoor vermelde wetsgeschiedenis de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van art. 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
Indien het verweer wordt gevoerd dat zich een vormverzuim heeft voorgedaan en dat dit moet leiden tot een van de in artikel 359a lid 1 Sv genoemde rechtsgevolgen, moet de rechter beoordelen of de aan dat verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Bij dat onderzoek naar de feitelijke grondslag kan de rechter zich beperken tot die vaststellingen die in verband met de beslissing over het in het verweer genoemde rechtsgevolg noodzakelijk zijn.
De rechter kan een dergelijk verweer zonder onderzoek naar de feitelijke grondslag daarvan verwerpen indien hij tot het oordeel komt dat wat is aangevoerd – ware het juist – niet noopt tot één van de in artikel 359a lid 1 Sv genoemde rechtsgevolgen, bijvoorbeeld omdat het aangevoerde hooguit kan leiden tot de enkele constatering van een vormverzuim.
Oordeel hof
Het dossier bevat een proces-verbaal aanvraag bevel stelselmatige observatie, gedateerd 7 december 2015 [2] . Hierin is vermeld: “Dit proces-verbaal dient ter bevestiging van het mondeling gedane verzoek aan de officier van justitie bij het parket Noord Nederland, [officier van justitie] , d.d. 17-11-2015. De officier van justitie heeft reeds mondeling een bevel gegeven.”
In de onderbouwing van de aanvraag wordt verwezen naar het aantreffen van een hennepkwekerij op [straat 1] te [plaats 1] op 20 november 2015 en het verhoor van medeverdachte [getuige 1] in dat verband. Dit is opvallend omdat deze informatie ten tijde van het verzoek op 17 november 2015 nog niet bekend was. Vervolgens luidt het proces-verbaal: “De verwachting is, dat er mogelijk op een andere locatie opnieuw een hennepkwekerij word
opgebouwd, dan wel, dat er reeds al op een andere locatie een hennepkwekerij van de betrokken verdachten in werking is. Om hiervoor bewijs te verzamelen tegen de betrokken verdachten, is het noodzakelijk hen dan wel de door hen gebruikte voertuigen te observeren. (…) Van de bijzondere opsporingsbevoegdheid tot stelselmatige observatie zal gebruik worden gemaakt door één of meerdere opsporingsambtenaren in de periode van 4 december 2015 tot en met 5 maart 2016. Tevens verzoek ik ter uitvoering van de observatie technische hulpmiddelen te kunnen aanwenden, waarmee geen vertrouwelijke communicatie zal worden opgenomen en dat niet op een persoon zal worden bevestigd, tenzij met diens toestemming. Het betreft de hulpmiddelen: een peilbaken aan het voertuig van het merk Renault, type Trafic, kenteken [kenteken 1] en foto/video-apparatuur waarmee afbeeldingen van de betrokken verdachte en de personen waarmee hij contact heeft te kunnen maken”
Het schriftelijke bevel tot observatie is gedateerd 9 december 2015 en houdt (eveneens) in dat het een bevestiging betreft van het mondeling gegeven bevel d.d. 17 november 2015. [3]
Het hof stelt op grond van het dossier en het hiervoor overwogene vast dat op het moment van de mondelinge aanvraag van het bevel tot observatie de kwekerij aan [straat 1] te [plaats 1] nog niet ontdekt was. Dit kan daarom geen grond zijn geweest voor het bevel. In zoverre is de inhoud van voornoemde processen-verbaal dan ook niet juist. Wat op het moment van de mondelinge aanvraag wel bekend was, was dat de Renault Trafic met kenteken [kenteken 1] in oktober 20015 meermalen bij het pand aan [straat 1] te [plaats 1] was gezien, dat de inzittenden en het voertuig daar meerdere malen naar binnen gingen en dat op 19 oktober 2015 achter deze witte Renault Trafic een aanhanger was gekoppeld, type tandemasser voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Deze aanhanger bleek op naam te staan van verdachte. Volgens het informatiesysteem van de politie, BVI-IB, had verdachte meerdere antecedenten met betrekking tot het vervaardigen van hennep, Opiumwet 2000-2004.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat het enkel op grond van deze informatie aanvragen van een bevel tot observatie, als voorbarig is aan te merken. Toch zal het hof hier geen gevolgen aan verbinden, nu verdachte materieel gezien niet in zijn belangen is geschaad. Ten tijde van de daadwerkelijke plaatsing van het peilbaken op 4 december 2015 en de schriftelijke bevestiging van het bevel was immers wél bekend dat op de betreffende locatie een hennepkwekerij was gevestigd en was ook [getuige 1] hierover gehoord.
Het hof is van oordeel dat op grond van voornoemde gegevens tezamen, in onderling verband en samenhang bezien, het redelijke vermoeden van betrokkenheid van de gebruikers van de Renault bij de hennepkwekerij aan [straat 1] kon worden aangenomen. De advocaat-generaal heeft in dit kader terecht gesteld dat in het pand verder niets te doen was. Ook heeft de advocaat-generaal terecht opgemerkt dat het belang van het onderzoek bij plaatsing van een peilbaken in de kern proactief van aard is en dat het belang besloten ligt in de verklaring die [getuige 1] heeft afgelegd na de ontmanteling van de kwekerij in [straat 1] . Hij verklaarde dat hij het pand op zijn naam had voor de mensen die eerder betrokken waren bij de hennepkwekerij aan [straat 4] in [plaats 4] . Op grond hiervan en in het licht van de professionele inrichting van de kwekerij, is het een redelijke veronderstelling dat personen die zijn betrokken bij de hennepkwekerij aan [straat 1] wellicht elders ook nog een kwekerij in bedrijf hebben. De plaatsing van het peilbaken is dan gericht op de ontdekking van die mogelijke andere kwekerij. Derhalve is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat er op 4 december 2015 zowel een redelijk vermoeden als een onderzoeksbelang was voor plaatsing van het peilbaken. Dit betekent dat de onderzoeksresultaten rechtmatig verkregen zijn, artikel 359a Sv niet van toepassing is en er geen aanleiding is voor bewijsuitsluiting.
Hetzelfde geldt voor het verweer dat betrekking heeft op feit 3, inhoudende dat het binnentreden in de loods aan [straat 3] te [plaats 3] onrechtmatig zou zijn geweest. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de rechtbank dit verweer terecht en op juiste gronden heeft verworpen. In het proces-verbaal ‘aanvraag machtiging doorzoekingen ter inbeslagname’ is een verband gelegd tussen de hennepkwekerij die is aangetroffen aan [straat 1] te [plaats 1] , het pand te [plaats 2] , de door de verdachte en [getuige 2] gebruikte voertuigen en de bij de verdachte in gebruik zijnde loodsen. Dit verband is voldoende om een redelijke verdenking op te stoelen. Er bestond immers een reële mogelijkheid dat de loodsen werden gebruikt voor de opslag van hennepgerelateerde voorwerpen. Dit biedt voldoende legitimatie voor het betreden van de loodsen en de doorzoeking daarvan, zodat van onrechtmatig handelen van de politie geen sprake is. Ook dit verweer strekkende tot bewijsuitsluiting, wordt verworpen.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van beide feiten geldt dat weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte ter plaatse is geweest, maar dat dit een legale reden had. Verdachte wist niets van de hennepkwekerijen die later op de betreffende locaties zijn aangetroffen.
De andersluidende verklaring van [getuige 2] kan niet voor het bewijs worden gebruikt, nu het bewijs in beslissende mate steunt op die verklaring en de verdediging geen effectieve mogelijkheid heeft gehad om [getuige 2] te ondervragen. Nu er niet voldoende steunbewijs is waaruit betrokkenheid van verdachte bij de kwekerijen aan [straat 1] te [plaats 1] en [straat 2] te [plaats 2] blijkt, dient verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich (subsidiair) gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten slotte heeft de raadsman met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde verwezen naar zijn eerdere opmerkingen omtrent de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerijen en het gebruik van de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] voor het bewijs. Dit dient tot vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde feit te leiden.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [getuige 2] voor het bewijs kan worden gebruikt. Dit geldt ook voor de verklaring van [getuige 3] , zij het dat bij het gebruik van die verklaring behoedzaamheid op zijn plaats is. Al met al is voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten te komen, aldus de advocaat-generaal.
Oordeel hof
Gelet op de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal gaat het hof eerst in op de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaring van medeverdachte [getuige 2] .
Betrouwbaarheid verklaring [getuige 2] en bruikbaarheid voor het bewijs
In algemene zin geldt dat bij het gebruik voor het bewijs van belastende verklaringen van medeverdachten de nodige behoedzaamheid op zijn plaats is. De betreffende persoon zou immers vanuit eigen belang motieven kunnen hebben om een ander ten onrechte te belasten. Het hof zal in het kader van de betrouwbaarheid daarom telkens nagaan in hoeverre de betreffende persoon in die verklaring bijvoorbeeld ook zichzelf belast en/of deze verklaring voldoende wordt ondersteund door c.q. in overeenstemming is met overig bewijsmateriaal.
Verder heeft het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van de verklaringen. Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Het een en ander kan immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop.
Bij het hof wekken de verklaringen van [getuige 2] als geheel een geloofwaardige en authentieke indruk. Voorafgaand aan zijn eerste verhoor heeft [getuige 2] op verschillende momenten aangegeven dat hij niets te verbergen had en later dat hij open kaart wilde spelen. Bij aanvang van het verhoor op 10 februari 2016 heeft hij gezegd: “kom maar op”, waarna hij zonder voorbehoud een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Dit betreft een concrete en verifieerbare verklaring, waarbij hij belastend over medeverdachten heeft verklaard, maar ook zichzelf niet heeft ontzien. Bovendien vindt de inhoud van zijn verklaring op wezenlijke onderdelen en ten aanzien van specifieke details steun in andere, meer objectieve bewijsmiddelen, en op onderdelen in de verklaring van [getuige 3] . Op het gebruik van deze verklaring van [getuige 3] zal bij de bespreking van het onder 5 ten laste gelegde feit verder worden ingegaan.
Het hof stelt vast dat nergens uit blijkt dat [getuige 2] bij de politie onder druk is gezet, dat hij maar wat heeft verklaard om naar huis te kunnen en dat hij op alles ‘ja en amen’ heeft gezegd, zoals hij tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard. Sterker nog: de verbalisanten die verdachte hebben verhoord, hebben ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de communicatie met verdachte goed verliep, dat zij hem niet onder druk hebben gezet maar juist de indruk hadden dat hij opgelucht was, dat zij geen twijfels hadden over de verstandelijke vermogens van verdachte en dat hij open, spontaan en vrijelijk heeft verklaard.
Dat hij bij de totstandkoming van zijn verklaring door verbalisanten op onrechtmatige wijze is beïnvloed, dat hem informatie is verstrekt of dat hem tijdens de verhoren dingen zijn ingefluisterd, is ook niet aannemelijk, nu door hem op onderdelen zo specifiek en gedetailleerd is verklaard dat totaal niet voorstelbaar is dat dit uit de koker van verbalisanten is gekomen.
Al met al is er geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van [getuige 2] bij de politie te twijfelen en acht het hof die voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. Alles wijst erop dat hij openheid van zaken heeft willen geven en dat ook heeft gedaan. Hij is, bij wijze van spreken “leeggelopen”, en heeft nadien bij verbalisanten een opgeluchte indruk gewekt. Dat hij zich later heeft bedacht, mogelijk toen hij zich realiseerde wat zijn verklaring voor medeverdachten kon betekenen, is voorstelbaar maar maakt het voorgaande niet anders.
Het hof zal hierna per feit de relevante feiten en omstandigheden vaststellen, die naast de verklaring van [getuige 2] leggen en op die manier beoordelen of dat voldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. In dat verband zal ook het verweer worden besproken dat een effectieve ondervragingsmogelijkheid van [getuige 2] heeft ontbroken.
Feit 1: Hennepkwekerij [straat 1] te [plaats 1] (ZD 1)
Op 20 november 2015 is in een loods aan [straat 1] te [plaats 1] een hennepkwekerij met 550 hennepplanten aangetroffen. In de loods bevond zich een unit met drie koelcellen. Iedere koelcel had een afmeting van 640 cm breedte, 775 cm lengte en een hoogte van 450 cm. De wanden waren aan de binnenzijde voorzien van een isolerend materiaal. Twee koelcellen waren als kweekruimten ingericht en de middelste koelcelruimte diende als opslag en werkruimte. Kweekruimte A was net gerooid en uit telling van de zichtbare afdrukken van de kweekpotten op de grond bleek, dat in deze ruimte 526 planten hadden gestaan. De koelruimte B was ingericht als werkruimte en opslag. In ruimte C bevond zich een in werking zijnde hennepkwekerij en bij telling bleek dat hier 550 hennepplanten stonden die een hoogte hadden van ongeveer 50 centimeter. In iedere kweekruimte was een deur geplaatst waardoor toegang tot de kweekruimte kon worden verschaft.
Verder zagen verbalisanten dat in de loods kartonnen dozen waren opgestapeld, die door de wijze van opstelling een afscheiding vormden. De dozen waren allemaal leeg en er waren verscheidene namen van steden op bevestigd. Achter de dozen lagen 43 zakken met gebruikte kweekaarde, die door de geplaatste dozen van buitenaf aan het zicht waren onttrokken. Ten slotte viel op dat in de kantoorruimte van het pand in een op een bureau staand kastje 7 ordners werden aangetroffen die leeg waren. Verder stond op een bureau een beeldscherm dat was verbonden met een metalen omhulsel van een computer, stonden er op de bureautafels kunstbloemen en algemene kantoorartikelen, zoals een nietmachine, postbakjes en een pennenbakje. Volgens verbalisanten werd op deze wijze van buitenaf de indruk gewekt dat deze ruimte als kantoorwerkruimte diende.
De betreffende loods bleek te zijn gehuurd door [bedrijf] , vertegenwoordigd door medeverdachte [getuige 1] . [getuige 1] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de betreffende locatie op naam heeft gezet, omdat hij een schuld had met mensen. Deze schuld had te maken met de hennepkwekerij die aan [straat 4] in [plaats 4] is aangetroffen. [getuige 1] : “Ik zou daarmee een schuld inlossen, maar deze werd voortijdig door de politie ontmanteld, zodat ik mijn schuld niet in kon lossen. Ik heb toen met hun afgesproken dat ik een locatie op mijn naam zou zetten, waar ze hun gang konden gaan. Daarmee bedoel ik dat ze dit dan in konden richten als hennepkwekerij. Ik heb ze in januari 2015 ook de sleutels gegeven. Ik ben er zelf nog wel geweest. Ik kwam dan gewoon in kantoor en ook heb ik de post wel gehaald. Ik heb daar een kantoor ingericht, maar dit was gewoon nep. Die jongens hebben de dozen zo
ingericht, dit was ook nep. Het zal in de koelcellen zijn geweest waar de hennepkwekerij heeft gezeten. (…) Ik wist dat er een hennepkwekerij in de loods gebouwd zou worden en dat er hennep zou worden geteeld. Ik heb dit puur en enkel gedaan om mijn ellende met die mensen op te lossen. Dit is nu gelukt en ik ben er af.”
Op 12 november 2015 is aan de hand van camera-observatie waargenomen dat verdachte samen met medeverdachte [getuige 2] in een witte Peugeot Boxer met kenteken [kenteken 3] bij voornoemde loods is geweest. Gezien is dat deze bestelbus voor de roldeur stopte. Op dat moment was medeverdachte [getuige 4] daar ook aanwezig. [getuige 4] was eerder gearriveerd met een grijze Renault Trafic en had met een sleutel het pand betreden. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen werd de roldeur geopend, reed de Peugeot Boxer vervolgens naar binnen, stapten de drie mannen waaronder verdachte en [getuige 2] uit, en voegden zij zich bij [getuige 4] . De roldeur werd omstreeks 17:36:48 uur gesloten. Verbalisant: “Omstreeks 18:26:50 uur zag ik dat de roldeur weer open ging en dat de witte Peugeot Boxer naar buiten reed. [getuige 4] loopt hierna, ook via de roldeur, naar buiten en groet de andere personen die wegrijden in de witte Peugeot Boxer. [getuige 4] draagt hierbij een lichtkleurige boodschappentas, met donkergekleurde hengsels, in zijn rechterhand.
Vervolgens sluit [getuige 4] de boel af en stapt alleen in de Renault Trafic. Hierna vertrekt hij als laatste het terrein. De eerder zichtbare, brandende, verlichting in het pand is dan geheel uit.” Uit het dossier blijkt dat naast [getuige 4] en [getuige 2] , ook medeverdachte [getuige 5] bij de loods is gezien.
[getuige 2] heeft ten overstaan van de politie verklaard bij verschillende hennepkwekerijen betrokken te zijn geweest, waaronder de kwekerij aan [straat 1] te [plaats 1] . [getuige 2] heeft verklaard dat hij [getuige 4] daar een paar keer geholpen heeft in de hennepkwekerij en dat hij een paar keer met hem is meegegaan. [getuige 2] heeft verklaard dat [getuige 5] en [getuige 4] beiden aangaven wat hij moest doen. Hij moest de hennepkwekerij opruimen in [plaats 1] . [getuige 2] weet te vertellen dat de loods in [plaats 1] op naam stond van [getuige 1] . Deze kwekerij is er volgens hem net na de winter in 2014 gekomen. Hij heeft daar de Opticlimate omhooggeduwd en heeft geholpen met het sjouwen van spullen. [getuige 2] : “Ik heb ook geholpen met het sjouwen van spullen. [getuige 5] , [getuige 4] en [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) hebben de kwekerij neergezet waarbij [getuige 5] en [getuige 4] de lakens uitdeelden. [getuige 5] en [getuige 4] kunnen best netjes timmeren. [verdachte] hielp hierbij en ik deed het sjouwwerk. (…) Ik heb daar niet geknipt maar wel de plantenbakken gevuld met nieuwe aarde. [getuige 4] , [getuige 5] en [verdachte] knipten de planten en ik moest het vuile werk doen. Een van hun gaf de blauwe tonnen aan waar de hennepplanten in gingen. Die tonnen stonden ook nog in [plaats 1] , er zaten netten in. Ik heb die er neer gezet.” Op de vraag waar de tonnen met hennep heen gaan heeft verdachte geantwoord: “Ja ik hielp dan mee. Wij reden in de bus met de tonnen met hennep van de locatie direct naar de loods, loods twee (het hof begrijpt: aan [straat 3] te [plaats 3] ). Ik sjouw de blauwe tonnen en vul de potten met potgrond.”
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof erkend dat hij meermalen bij en in de loods aan [straat 1] te [plaats 1] is geweest, maar heeft ontkend van de hennepkwekerij te hebben geweten. Zijn aanwezigheid ter plaatse zou te maken hebben gehad met werkzaamheden en vanwege bezoekjes aan [getuige 1] .
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij niet heeft geweten van de hennepkwekerij niet geloofwaardig. Hoewel het hof wil aannemen dat verdachte ook in de loods is geweest voor werkzaamheden, laat dit onverlet dat hij daar gezien is met [getuige 2] , wiens verklaring iets heel anders inhoudt. Naast de algemene verklaring over de betrouwbaarheid van [getuige 2] , acht het hof van belang dat de ter plaatse aangetroffen situatie strookt met hetgeen [getuige 2] heeft verklaard waar het gaat om de koelcellen, de kantoorruimte die ‘nep’ was en het feit dat de loods op naam staat van [getuige 1] . Ook de omstandigheid dat de kwekerij er, aldus [getuige 2] , sinds de winter in 2014 zit, past bij het gegeven dat [getuige 4] in december 2014 ter plaatse is gezien met een makelaar en de huur van het pand op 1 januari 2015 is ingegaan.
Bovendien heeft [getuige 2] voornoemde verklaring meteen na zijn aanhouding afgelegd, hetgeen meer waarde heeft dan de verklaring van verdachte, die pas in een laat stadium met dit scenario van de werkzaamheden en bezoekjes aan [getuige 1] is gekomen. Dit late moment maakt het mogelijk dat verdachte zijn verklaring op de inhoud van het dossier en het verhaal van medeverdachten heeft aangepast.
Naast het moment waarop het alternatief scenario is aangedragen, roept het ook inhoudelijk vraagtekens op. De door verdachte gestelde gang van zaken houdt in dat hij meermalen met andere verdachten uit het onderzoek Ismene op verschillende locaties is geweest waar grote, professionele hennepkwekerijen gevestigd waren, zonder dat hij daarvan zou hebben geweten. Dit, terwijl er bij verdachte (zoals bij feit 3 zal worden overwogen) in een loods een grote hoeveelheid hennep is aangetroffen en hij over allerlei hennepgerelateerde goederen en kweekbenodigdheden bleek te beschikken. Daarnaast zijn in een voertuig van verdachte enveloppen met geld gevonden, waarbij op één van die enveloppen ‘knipgeld’ stond geschreven. Daar komt bij dat er in zijn woning ook nog € 50.000,- aan geseald contant geld is aangetroffen.
Tegen deze achtergrond is het scenario van verdachte dat hij per toeval op de betreffende locaties is geweest en niets met de betreffende kwekerijen te maken heeft, moeilijk voorstelbaar. Het hof is zich zeer wel bewust van het feit dat ‘toeval’ bestaat en dat ook een kleine kans gepaard kan gaan met een reëel scenario. Niettemin is het hof van oordeel, mede in het licht van de reeds genoemde bewijsmiddelen, dat het scenario van verdachte tegen deze achtergrond als ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden moet worden gepasseerd. Alles wijst erop dat verdachte “dik” in de hennep zit.
Ten slotte hebben de advocaat-generaal en de verdediging terecht erop gewezen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht jegens [getuige 2] (effectief) uit te oefenen. Het hof dient daarom te beoordelen of sprake is van een situatie dat een eventuele bewezenverklaring alleen of in beslissende mate berust op de verklaring van [getuige 2] . Een bevestigend antwoord op deze zou op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tot bewijsuitsluiting moeten leiden.
Het hof beantwoordt deze vraag echter ontkennend. Naast de verklaring van [getuige 2] acht het hof immers voor de bewezenverklaring essentieel dat verdachte meermalen bij de loods is geweest en dat hij daar langere tijd heeft verbleven in aanwezigheid van medeverdachten. Bovendien past de verklaring van [getuige 2] bij de verklaring van [getuige 1] , waar het gaat om het doel van de huur van de ruimte en dat dit in opdracht van andere mannen gebeurde. Dat in dat kader de hennepkwekerij aan [straat 4] te [plaats 4] is genoemd, zorgt voor de link met medeverdachte [getuige 4] , en maakt dat het niet aannemelijk is dat [getuige 1] het over andere, onbekende mannen zou hebben. Dit wordt bevestigd door het feit dat [getuige 1] heeft verklaard dat de huur van het pand via makelaar De Waard is gegaan en dit de makelaar is waarmee [getuige 4] op 30 december 2014 bij de loods is gezien. Ten slotte draagt hetgeen hiervoor ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van verdachtes opgeworpen scenario is overwogen, bij aan het bewijs en de overtuiging dat verdachte betrokken is geweest bij hennepkwekerijen, zoals zal worden bewezenverklaard. Aldus concludeert het hof dat zich niet de situatie voordoet waarin de verklaring van [getuige 2] ‘sole and decisive’ is voor het bewijs.
Conclusie m.b.t. feit 1
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan [straat 1] te [plaats 1] en het hof acht zijn bijdrage, zoals die door [getuige 2] is geschetst, van voldoende gewicht om hem als medepleger daarvan aan te kunnen merken. Op grond van de bewijsmiddelen, zoals die in een bijlage bij dit arrest zijn uitgewerkt, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de hennepkwekerij samen met [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 2] heeft opgezet en geëxploiteerd.
Gelet op de omvang van deze kwekerij en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten hierbij beroeps- of bedrijfsmatig hebben gehandeld.
De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen. Dit geldt ook voor hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de ten laste gelegde pleegdatum. Nu hennepteelt een voortdurend delict betreft, staat het feit dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat specifiek op de ten laste gelegde pleegdatum hennepgerelateerde handelingen zijn verricht, niet aan een bewezenverklaring in de weg.
Feit 2: Hennepkwekerij [straat 2] te [plaats 2] (ZD 4):
Op 9 februari 2016 is in een loods op het adres [straat 2] te [plaats 2] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De kwekerij was professioneel aangelegd en in de kwekerij bevonden zich twee kweekruimtes. In de eerste kweekruimte stonden 662 hennepplanten van enkele weken oud. De andere kweekruimte was leeg en zag eruit alsof er net was geoogst. Er stonden 599 potten.
Enige tijd voor het aantreffen van de hennepkwekerij in het pand, had de politie ten aanzien van deze locatie al onderzoek verricht. Aanleiding hiervoor was dat een van de voertuigen in gebruik bij medeverdachte [getuige 2] , een Renault Trafic met kenteken [kenteken 1] , blijkens peilbakengegevens op 7 januari 2016 omstreeks 16:32 uur bij de locatie [straat 2] te [plaats 2] was geweest. Het baken gaf die dag aan dat het voertuig vanaf 16:32 uur tot 17:02 uur in de noordoostelijke hoek van het pand stond of net voor het pand. Op 9 januari 2016, omstreeks 16:00 uur, heeft een verbalisant vervolgens ter plaatse een onderzoek ingesteld. Hij zag dat de locatie waar het voertuig ongeveer had gestaan, ter hoogte was van een gele roldeur. Verbalisant heeft gerelateerd dat rechts van de deur een kozijn met ramen zat. Het bleek onmogelijk te zijn om via de ramen naar binnen te kijken omdat er aan de binnenzijde, tot ongeveer 2,5 meter hoogte, witte panelen of iets dergelijks voor de ramen geplaatst waren. Verbalisant kon wel zien dat er een hoge binnenmuur was geplaatst, rechts van de gele roldeur. Uit onderzoek in het pand bleek dat er in het bedrijfspand één of meerdere afgeschermde ruimtes aanwezig waren en dat deze niet voor publiek toegankelijk waren. Ook was er een ruimte waar het ineens een stuk warmer was, terwijl er geen kachel of iets dergelijks zichtbaar was.
Vervolgens is op 18 januari 2016 een warmtebeeldonderzoek uitgevoerd. Daaruit bleek dat er op het dak van het pand warmteverlies zichtbaar was rond één van de dakafvoeren. Zichtbaar was dat dit op een gedeelte van de loods was met een lichtkleurig dak en dat dit in het verlengde was van de zichtbare roldeur aan de noord-noordoost kant van het pand. Dergelijk warmteverlies was verder nergens op het dak zichtbaar. Op grond van luchtfoto’s is aannemelijk dat de dakafvoer ergens tussen april 2014 en april 2015 moet zijn geplaatst. Dit kon duiden dat er een mogelijk een hennepkwekerij was gebouwd in de periode gelegen tussen april 2014 en april 2015.
Voorts blijkt uit het dossier dat er op verschillende momenten personen die deel uitmaken van het onderzoek Ismene bij de loods aan [straat 2] te [plaats 2] zijn gesignaleerd.
Zo is op 27 januari 2016 medeverdachte [getuige 4] door verbalisanten in een grijze Renault Trafic met kenteken [kenteken 4] bij [straat 2] te [plaats 2] gesignaleerd.
Een dag later, op 28 januari 2016 werd [getuige 4] opnieuw gezien met de Renault Trafic met kenteken [kenteken 4] en kon worden vastgesteld dat hij die dag ook in de loods aan [straat 2] te [plaats 2] was geweest. Het proces-verbaal van bevindingen d.d.
28 januari 2016 houdt als relaas van verbalisant in: “Omstreeks 14:41 uur zag ik verbalisant de genoemde Renault Trafic voorzien van kenteken [kenteken 4] aan komen rijden en zag ik dat de gele roldeur langzaam open ging. Ik verbalisant zag dat de genoemde grijze Renault Trafic stopte bij de gele roldeur en toen deze open was achteruit erin reed waarna de gele roldeur weer langzaam dicht ging. Ik, verbalisant ben vervolgens weggereden.”
Later die dag werd door het observatieteam waargenomen dat een Renault Trafic met kenteken [kenteken 1] , bestuurd door [getuige 2] , van [plaats 3] naar [straat 2] te [plaats 2] reed. Op de passagiersstoel zat verdachte [verdachte] en achterin zat nog een derde, aanvankelijk onbekende persoon. Onderweg naar [plaats 2] zijn zij om 16:14 uur bij het OK tankstation aan de [doorgaande weg] geweest. Dit is de plek waar de camerabeelden zijn opgenomen, aan de hand waarvan medeverdachte [getuige 6] is herkend. Verdachte bevond zich derhalve samen met [getuige 2] en [getuige 6] in de Renault Trafic.
Blijkens het proces-verbaal van observatie d.d. 4 februari 2016 is de Renault Trafic om 16:36 uur gearriveerd bij [straat 2] te [plaats 2] . De gele garagedeur ging omhoog, terwijl alle drie mannen nog in de Renault zaten. De Renault is vervolgens de loods binnengereden en de gele deur werd gesloten. De Renault is om 18:59 uur de loods weer uitgereden.
[getuige 2] heeft op 10 februari 2016 verklaard bij verschillende hennepkwekerijen betrokken te zijn geweest, waaronder de kwekerij die op [straat 2] te [plaats 2] is aangetroffen. [getuige 2] heeft verklaard dat hij daar heeft geholpen en dat hij weet dat ‘ze’ die loods al lang hebben. [getuige 2] heeft verklaard dat [getuige 4] (het hof begrijpt [getuige 4] ) en [getuige 5] (het hof begrijpt [getuige 5] ) de panelen hebben gebouwd van de twee ruimtes waar de kwekerij in zat. [getuige 2] heeft verklaard dat hij in de zomer van 2014 opticlimates heeft geplaatst en dat ze de kwekerij al heel lang hebben. [getuige 2] heeft verklaard dat er twee keer 600 potten stonden en dat hij dat weet omdat hij ze zelf heeft geleegd en gevuld. [getuige 2] heeft over de aanwezigheid van [getuige 4] , [getuige 5] en [verdachte] (het hof begrijpt verdachte) verklaard en over de werkwijze: “2 knippen, 1 de tonnen aangeven en 1 de tonnen wegbrengen”. [getuige 2] heeft ook over medeverdachte [getuige 6] verklaard, die volgens hem één keer is mee geweest, nog niet zo lang geleden. [getuige 2] : “ [getuige 6] gaf nu de tonnen aan”. Over de observatie op
28 januari 2016 zegt [getuige 2] : “Ja dat waren [verdachte] , ik en [getuige 6] in de Renault Trafic. Toen wij daar kwamen was er niemand anders. Toen was er 1 ruimte geoogst en hebben wij de potten geleegd, potgrond in zakken gedaan en nieuwe potgrond erin gedaan. De stekken waren er nog niet. (…)”. [getuige 2] heeft verklaard dat hij meermalen in de loods in [plaats 2] is geweest en dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) er dan altijd was (samen met [getuige 4] en [getuige 5] ). Hij heeft ook verklaard dat verdachte hem altijd heeft betaald voor zijn werkzaamheden.
Verdachte heeft ter zitting van het hof erkend dat hij op 28 januari 2016 samen met [getuige 6] en [getuige 2] in de loods aan [straat 2] te [plaats 2] is geweest. Dit zou niets te maken hebben gehad met de hennepkwekerij, maar met het ophalen van airco’s.
De verklaring die verdachte hierover heeft afgelegd, acht het hof niet geloofwaardig, althans voor zover het gaat over het bezoek op 28 januari 2016. Het hof wil best geloven dat verdachte eens in de loods in [plaats 2] is geweest om airco’s op te halen, hetgeen door de verdediging aan de hand van stukken is onderbouwd, echter was dit op 28 januari 2016 niet de reden van het bezoek. Volgens verdachte zou hij met [getuige 6] airco’s uit de loods hebben opgehaald, maar ook [getuige 2] was erbij aanwezig en die heeft nu juist verklaard dat ze daar waren om hennepplanten te oogsten. Naast de algemene verklaring over de betrouwbaarheid van [getuige 2] , acht het hof van belang dat de feitelijke situatie ter plaatse zoals aangetroffen op 9 februari 2016 strookt met de verklaring van [getuige 2] . Zowel qua aantal kweekruimtes en planten/potten (zo goed als twee keer 600), als wat betreft de omstandigheid dat één van de kweekruimtes leeg en net geoogst was en de potten grotendeels opnieuw gevuld waren met potgrond, net zoals hij heeft verklaard. Ook het feit dat [getuige 2] heeft verklaard dat ‘ze’ deze kwekerij al lang hebben en dat hij er al in de zomer van 2014 is geweest om Opticlimates te plaatsen, is in lijn met bevindingen uit het onderzoek (de bevindingen naar aanleiding van het warmtebeeldonderzoek en de dakafvoer, die na april 2014 op het dak is geplaatst, en de aanwezigheid van Opticlimates).
Het voorgaande maakt dat het hof de verklaring van [getuige 2] ten aanzien van de kwekerij aan [straat 2] te [plaats 2] en verdachtes betrokkenheid daarbij geloofwaardig en betrouwbaar acht. De verklaring van verdachte wordt daarentegen - onder verwijzing naar hetgeen hieromtrent in algemene zin bij feit 1 is overwogen - als ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden, terzijde geschoven.
Ten slotte geldt ook bij feit 2 dat het bewijs niet alleen of in beslissende mate op de verklaring van [getuige 2] berust, zodat het feit dat de verdediging hem niet heeft kunnen bevragen niet aan het gebruik van die verklaring in de weg staat.
Conclusie m.b.t. feit 2:
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan [straat 2] te [plaats 2] en het hof acht zijn bijdrage, zoals die door [getuige 2] is geschetst, van voldoende gewicht om hem als medepleger daarvan aan te kunnen merken. Uit de bewijsmiddelen, zoals die in een bijlage bij dit arrest zijn uitgewerkt, blijkt dat hij de hennepkwekerij samen met [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 2] heeft opgezet en geëxploiteerd.
Gelet op de omvang van deze kwekerij en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten hierbij beroeps- of bedrijfsmatig hebben gehandeld.
De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen. Dit geldt ook voor hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de ten laste gelegde pleegdatum. In dit kader verwijst het hof naar hetgeen bij feit 1 hieromtrent is overwogen.
Feit 3: Opzettelijk aanwezig hebben 4 kilo gedroogde hennep (ZD 6):
Op 9 februari 2016 trof de politie tijdens de doorzoeking in de loods aan [straat 3] te [plaats 3] een zogenoemde hennepdrogerij aan met 4 kilogram gedroogde hennep. Verder werden in de loods tijdens de doorzoeking diverse aan de hennepteelt gerelateerde goederen in beslag genomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof erkend dat hij ongeveer 4 kilogram hennep voorhanden heeft gehad.
Het hof acht het onder 3 ten laste gelegde feit daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5: Deelname criminele organisatie (ZD 10)
Onder 5 wordt verdachte verweten dat hij deel heeft genomen aan een organisatie die - kort gezegd - tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte gedurende langere periode steeds met één of meer van zijn medeverdachten [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 2] activiteiten heeft verricht met betrekking tot het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat er sprake was van een duidelijke structuur en rolverdeling, zowel wat betreft het huren van panden en het opzetten van de kwekerijen, als ten aanzien van de meer uitvoerende taken (verzorging van de planten, bijhouden van het kweekproces, knippen en verpakken van hennep).
Opvallend hierbij is de hiërarchie die beschreven wordt ( [getuige 4] en [getuige 5] aan de top, verdachte daaronder, en onder andere [getuige 2] daar weer onder), hetgeen strookt met de telefoongegevens die gedurende het onderzoek zijn geanalyseerd. Daaruit blijkt dat [getuige 4] veelvuldig telefonisch contact heeft met [getuige 5] en verdachte, terwijl verdachte veelvuldig contact heeft met [getuige 2] . Over de werkwijze heeft [getuige 2] verklaard dat zij om ontdekking te voorkomen geen telefoons meenamen als zij naar een locatie waar een kwekerij was. Hiervoor is ook steun in het dossier te vinden, nu op grond van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2016 aannemelijk is dat verdachte en [getuige 2] die dag naar de kwekerij aan [straat 2] te [plaats 2] zijn geweest en hun telefoons in die periode niet actief waren. Zowel de telefoon van [getuige 2] als die van verdachte straalden bij vertrek van de [straat 3] 37 te [plaats 3] en bij terugkomst op de [straat 3] 37 te [plaats 3] een telefoonmast in die buurt aan, maar vertoonden in de tussentijd geen activiteit.
Hetgeen [getuige 3] heeft verklaard over de samenstelling van de groep personen die verantwoordelijk is voor de teelt van hennep in verschillende kwekerijen en de taakverdeling, spoort met de verklaringen van [getuige 2] en acht het hof daarom geloofwaardig en betrouwbaar. Daarbij geldt het volgende in het bijzonder.
Het hof constateert dat [getuige 3] uitvoerige verklaringen heeft afgelegd bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van het hof. Het betreffen gedetailleerde verklaringen die op belangrijke onderdelen ook consistent zijn. Desondanks is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat behoedzaamheid op zijn plaats is, nu het een verklaring van een medeverdachte betreft en het overgrote deel van wat [getuige 3] heeft verklaard een verklaring “van horen zeggen” betreft. Veel van de door hem verstrekte informatie, is informatie die hij van medeverdachte [getuige 4] zegt te hebben gehoord, zonder dat hij zelf betrokken is geweest bij de gebeurtenissen of op bepaalde locaties is geweest. Verder is van belang dat [getuige 3] in mei 2014 is opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma en hij over de tijd daarna niet meer uit eigen waarneming heeft kunnen verklaren.
Dit alles betekent dat het hof de verklaring van [getuige 3] slechts voor het bewijs gebruikt als ondersteuning van de verklaring van [getuige 2] en voor zover er bevestiging is in resultaten van onderzoek door de politie. In de onderhavige zaak betekent dit dat het hof de verklaring van [getuige 3] zal gebruiken waar het betreft de samenstelling van de groep personen die zich bezig houdt met hennepkwekerijen en de rolverdeling tussen de hoofdpersonen, te weten [getuige 4] , [getuige 5] en verdachte. Voor wat betreft het begin van de organisatie acht het hof van belang dat [getuige 2] heeft verklaard dat de groep al vanaf 2014 bezig was en dat dit de periode betreft dat [getuige 3] nog in beeld was en waarover hij uit eigen waarneming heeft kunnen verklaren.
Voor het bestaan van de criminele organisatie acht het hof daarnaast nog van belang dat de politie heeft geconstateerd dat er veel overeenkomsten zijn tussen de binnen het onderzoek Ismene ontmantelde kwekerijen, waaronder die aan [straat 1] te [plaats 1] en [straat 2] te [plaats 2] .
In alle, hierboven benoemde, ontmantelde hennepkwekerijen werden zeer moderne kweekinstallaties aangetroffen. Deze installaties waren voorzien van moderne Opticlimate klimaatbeheersingssystemen in combinatie met C02 installaties, moderne Dimlux transformatoren, assimilatielampen en de daarbij gebruikte Adjust a Wing reflectoren. Dit geheel werd aangestuurd middels een Opticlimate Maxi controller. Middels deze controller, een klimaatcomputer, konden onder andere de Dimlux transformatoren softwarematig aangestuurd worden.
In de benoemde, ontmantelde hennepkwekerijen werden de hennepplanten op een zelfde wijze van water/voeding voorzien. Hierbij werd in alle gevallen een Bluelab Guardian monitor aangetroffen voor het meten van de temperatuur van het water en de Ph en Ec waarden. Voorts werden in alle benoemde, ontmantelde hennepkwekerijen professionele voedingsproducten van het merk Canna aangetroffen, waaronder Canna Coco, Canna Rhizotonic, Canna Ph en Canna Boost, en werden houten constructies aangetroffen die sterk op elkaar leken qua gebruikt materiaal en uitvoering. Deze constructies werden gefabriceerd om als dragende constructie te dienen in de hennepkwekerijen.
Uit bovenstaande bevindingen kan, zo luidt het betreffende proces-verbaal van bevindingen, worden opgemaakt dat in het onderzoek Ismene op een zeer professionele wijze hennep werd geteeld. Vastgesteld kan worden dat met behulp van de in elke hennepkwekerij aangetroffen producten en goederen, door de verdachten sterke en gezonde hennepplanten werden gekweekt en dat door het kweken op bovengenoemde wijze door hen een hoge opbrengst werd gegenereerd.
Conclusie m.b.t. het onder 5 ten laste gelegde feit
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal wettig en overtuigend kan worden bewezen dat tussen [getuige 4] , [getuige 5] , verdachte en [getuige 2] sprake was van een crimineel samenwerkings-verband met als doel het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen.
De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 november 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [straat 1] een hoeveelheid van ongeveer 550 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 9 februari 2016 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [straat 2] een hoeveelheid van ongeveer 662 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 9 februari 2016 te [plaats 3] , in een loods/unit aan [straat 3] , aanwezig heeft gehad ongeveer 4 kilogram (gedroogde) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij in de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016 te [plaats 3] in [provincie] , heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van - artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 5 Opiumwet, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake van het medeplegen van hennepteelt op twee verschillende locaties, het voorhanden hebben van een hoeveelheid gedroogde hennep en deelname aan een criminele organisatie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van diezelfde strafbare feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De verdediging heeft het hof verzocht in geval van een bewezenverklaring te volstaan met oplegging van een straf waarbij verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt. De verdediging heeft in dat kader gewezen op het feit dat verdachte een gezin en een goedlopend bedrijf heeft en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen zou hebben. Voorts is gewezen op het aanzienlijke tijdsverloop, het ontbreken van recente, relevante documentatie en het feit dat er ook een ontnemingszaak aanhangig is. Verdachte zou gedurende detentie niet aan een eventuele betalingsverplichting kunnen voldoen.
Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op grote schaal en op professionele wijze bezig hield met de exploitatie van hennepkwekerijen. Hoewel verdachte niet als leider kan worden aangemerkt, had hij een belangrijke positie en is hij op verschillende momenten bij het proces van kweken van hennep betrokken geweest. Ook droeg hij zorg voor de betaling aan [getuige 2] en had hij in een loods een grote hoeveelheid gedroogde hennep aanwezig. Het hof rekent verdachte zijn handelen aan, omdat hij daarmee heeft bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Verder betreurt het hof het dat verdachte geen volledige openheid van zaken heeft willen geven en geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d.
6 december 2021 is hij eerder onherroepelijk ter zake van overtreding van de Opiumwet veroordeeld. Hoewel dit geen feiten van recente datum betreffen, is dit wel een omstandigheid die het hof bij de strafoplegging en de inschatting van de kans op herhaling in aanmerking neemt. Positief is dat verdachte sinds zijn aanhouding in 2016 niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
Voorts acht het hof van belang dat de reclassering het recidiverisico in het rapport van 6 juli 2021 als gemiddeld inschat en een (deels) voorwaardelijke straf adviseert. De reclassering acht het van groot belang voor verdachte en zijn gezin dat hij zijn bedrijf voort kan zetten, hetgeen niet mogelijk is als verdachte gedetineerd raakt. In het reclasseringsrapport is daarover geschreven: “Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf betekent naar alle waarschijnlijkheid het einde van zijn bedrijf. Dat bedrijf is niet alleen zijn lust en zijn leven, maar ook zijn bron van inkomsten en zijn trots. Niet alleen betrokkene, maar het hele gezin zal er onder lijden als betrokkene zijn werkzaamheden in zijn bedrijf niet voort kan zetten. Vanuit menselijke en zakelijke overwegingen achten wij een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook niet wenselijk. Een taakstraf is uitvoerbaar en te verkiezen boven een gevangenisstraf, omdat zijn bedrijf daardoor niet hoeft te worden gesloten.”
Ook ter terechtzitting van het hof heeft verdachte de indruk gewekt een hardwerkende man te zijn, die zich zorgen maakt om zijn gezin en personeel en op wie de onderhavige zaak al met al een grote impact heeft.
Op grond van de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en verdachtes rol daarbij, acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, gerechtvaardigd.
De verdediging en de advocaat-generaal hebben evenwel terecht erop gewezen dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop. In dat kader is van belang dat het vonnis waartegen verdachte hoger beroep heeft ingesteld dateert van 29 november 2017, waarna op 1 december 2017 hoger beroep is ingesteld en het dossier op 19 september 2018 bij het hof is binnengekomen. Vervolgens heeft het lange tijd geduurd voordat de zaak voor het eerst door het hof ter zitting is behandeld, te weten op 29 januari 2021. De tijd tussen binnenkomst van het dossier en de eerste behandeling ter zitting is grotendeels te verklaren vanuit de omstandigheid dat niet alle straf- en ontnemingszaken die deel uitmaken van het onderzoek Ismene gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld en derhalve op verschillende momenten bij het hof binnen zijn gekomen, terwijl het wenselijk was om ze gezamenlijk ter zitting te behandelen. Dit tijdsverloop dient niet voor rekening van verdachte te komen. Hoewel de zaak na 29 januari 2021 tot aan de einduitspraak op 4 maart 2022 met de nodige voortvarendheid is behandeld - in de tussentijd heeft ook nog nader onderzoek plaatsgevonden - is er over de gehele procedure bezien sprake van een overschrijding van de redelijke termijn die in de straf dient te worden verdisconteerd.
Dit brengt mee dat het hof afziet van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof legt in plaats daarvan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van 2 jaren. Met deze voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof tevens te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Het hof acht anders dan de advocaat-generaal oplegging van bijzondere voorwaarden niet aangewezen.
Het hof is van oordeel dat deze straf ook past bij de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, nu hij zijn bedrijf op deze manier kan voortzetten, hetgeen niet alleen voor hemzelf maar ook voor zijn gezin en personeel belangrijk is.
Nu het wel degelijk feiten van ernstige aard betreffen waarvoor vanuit het oogpunt van speciale preventie en vergelding een forse straf moet worden opgelegd, is het hof van oordeel dat het in deze zaak passend is, gelet op de bijzondere omstandigheden, om ter zake van elk van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten de maximale taakstraf van 240 uur op te leggen, telkens subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 4 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het hof leidt dit beoordelingskader af uit: HR 30 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AM2533),
2.p. 34 van zaaksdossier 4.
3.p. 36 van zaaksdossier 4