ECLI:NL:GHARL:2022:1658

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
21-006579-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en hennepteelt op meerdere locaties

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighield met het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. De verdachte had een belangrijke rol binnen deze organisatie en was betrokken bij vier hennepkwekerijen, waar in totaal duizenden hennepplanten werden geteeld. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 24 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn deelname aan de criminele organisatie en de hennepteelt. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de invloed van de verdachte binnen de organisatie, die op professionele wijze opereerde en aanzienlijke winsten genereerde uit de hennepteelt. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006579-18
Uitspraak d.d.: 4 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 november 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, met parketnummers 18-750012-16 en 18-730414-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
volgens opgave van verdachte wonende [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 januari 2021, 12 januari 2022, 13 januari 2022, 19 januari 2022, 20 januari 2022 en
4 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- veroordeling van verdachte ter zake van de hem onder 1, 2, 3 en 4 en in de (gevoegde) zaak met parketnummer 18-0730414-16 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.P.G. van der Weide, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van de hem onder 1, 2, 3 en 4 en in de (gevoegde) zaak met parketnummer 18-0730414-16 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-750012-16:
1.

hij op of omstreeks 11 februari 2014 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1201 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 1201 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);

2.
hij op of omstreeks 20 november 2015 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 550 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 550 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
3.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te [plaats 3] , gemeente [gemeente 3] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 3] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 662 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 662 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 9 februari 2016 te [plaats 4] , althans in Friesland, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of een of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van - artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 5 Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Zaak met parketnummer 18-730414-16:
1.
primair

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 mei 2014, te [plaats 4] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 4] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 378 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 378 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);

1.
subsidiair

een zekere [getuige 1] en/of D.H. [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of een of meer (andere) onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 mei 2014 te [plaats 4] en/of elders in Nederland, met elkaar, althans één van hen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 4] ), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 378 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 378 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan) bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte daar toen meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (telkens) opzettelijk die [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [verdachte] en/of (andere) onbekend gebleven persoon/personen te helpen bij het verzorgen van de kweek van hennepplanten en/of het knippen van de hennepplanten en/of het vervoeren van de hennep(oogst) en/of het afvoeren van (gebruikte) teelaarde en/of hennep(teelt)resten en/of het (verder en/of opnieuw) hennepteelt gereed maken van kweekruimte(n).

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof integrale vrijspraak bepleit. Volgens hem kan weliswaar worden vastgesteld dat verdachte op locaties is geweest waar hennepkwekerijen gevestigd bleken te zijn, maar dat is niet voldoende voor een bewezenverklaring. Nergens blijkt uit dat verdachte uitvoeringshandelingen met betrekking tot hennepteelt heeft verricht. Verdachte heeft een alternatieve verklaring afgelegd met betrekking tot zijn aanwezigheid ter plaatse en die wordt door de bewijsmiddelen niet weerlegd. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [getuige 2] onbetrouwbaar moet worden geacht en van het bewijs dient te worden uitgesloten. Voor de verklaring van [getuige 4] geldt dat die met de nodige behoedzaamheid moet worden beoordeeld.
Ten slotte heeft de raadsman op verschillende momenten in zijn pleidooi aangevoerd dat sprake zou zijn van ondeugdelijk onderzoek, onjuiste beeldvorming en ‘framing’ door de politie.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [getuige 4] voor het bewijs kan worden gebruikt. Dit geldt ook voor de verklaring van [getuige 2] , zij het dat bij het gebruik van die verklaring behoedzaamheid op zijn plaats is. Al met al is voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-0730414-16 ten laste gelegde feiten te komen, aldus de advocaat-generaal.
Oordeel hof
Vooropgesteld dient te worden dat het hof het beeld dat de verdediging heeft geschetst over framing en onjuiste beeldvorming niet herkent. Het dossier biedt op geen enkele manier steun voor de stelling dat sprake zou zijn van ondeugdelijk onderzoek, van “naar een verdenking toe redeneren” en “gegoochel om bij verdachte uit te komen”, zoals de raadsman heeft aangevoerd. Dat de politie op een bepaald moment het vizier op verdachte (en medeverdachten) heeft gericht is juist, maar – zo zal uit het hierna overwogene blijken – daar had de politie ook alle reden toe. Nergens blijkt uit dat bij het vooronderzoek vormen zijn verzuimd dan wel dat rechten van verdachte zijn geschonden. De verdediging heeft geen gevolgen aan het voornoemd verweer verbonden en het hof ziet ook ambtshalve geen reden om dat te doen.
Gelet op de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal gaat het hof in op de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaring van medeverdachte [getuige 4] en vervolgens die van [getuige 2] .
Betrouwbaarheid verklaring [getuige 4] en bruikbaarheid voor het bewijs
In algemene zin geldt dat bij het gebruik voor het bewijs van belastende verklaringen van medeverdachten, de nodige behoedzaamheid op zijn plaats is. De betreffende persoon zou immers vanuit eigen belang motieven kunnen hebben om een ander ten onrechte te belasten. Het hof zal in het kader van de betrouwbaarheid daarom telkens nagaan in hoeverre de betreffende persoon in die verklaring bijvoorbeeld ook zichzelf belast en/of deze verklaring voldoende wordt ondersteund door c.q. in overeenstemming is met overig bewijsmateriaal.
Verder heeft het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van de verklaringen. Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Het een en ander kan immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop.
Bij het hof wekken de verklaringen van [getuige 4] als geheel een geloofwaardige en authentieke indruk. Voorafgaand aan zijn eerste verhoor heeft [getuige 4] op verschillende momenten aangegeven dat hij niets te verbergen had en later dat hij open kaart wilde spelen. Bij aanvang van het verhoor op 10 februari 2016 heeft hij gezegd: “kom maar op”, waarna hij zonder voorbehoud een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Dit betreft een concrete en verifieerbare verklaring, waarbij hij belastend over medeverdachten heeft verklaard, maar ook zichzelf niet heeft ontzien. Bovendien vindt de inhoud van zijn verklaring op wezenlijke onderdelen en ten aanzien van specifieke details steun in andere, meer objectieve bewijsmiddelen, en op onderdelen in de verklaring van [getuige 2] . Op het gebruik van de verklaring van laatstgenoemde zal hierna verder worden ingegaan.
Het hof stelt vast dat nergens uit blijkt dat [getuige 4] bij de politie onder druk is gezet, dat hij maar wat heeft verklaard om naar huis te kunnen en dat hij op alles ‘ja en amen’ heeft gezegd, zoals hij tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard. Sterker nog: de verbalisanten die verdachte hebben verhoord, hebben ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de communicatie met verdachte goed verliep, dat zij hem niet onder druk hebben gezet maar juist de indruk hadden dat hij opgelucht was, dat zij geen twijfels hadden over de verstandelijke vermogens van verdachte en dat hij open, spontaan en vrijelijk heeft verklaard.
Dat hij bij de totstandkoming van zijn verklaring door verbalisanten op onrechtmatige wijze is beïnvloed, dat hem informatie is verstrekt of dat hem tijdens de verhoren dingen zijn ingefluisterd, is ook niet aannemelijk, nu door hem op onderdelen zo specifiek en gedetailleerd is verklaard dat totaal niet voorstelbaar is dat dit uit de koker van verbalisanten is gekomen.
Al met al is er geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van [getuige 4] bij de politie te twijfelen en acht het hof die voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. Alles wijst erop dat hij openheid van zaken heeft willen geven en dat ook heeft gedaan. Hij is, bij wijze van spreken “leeggelopen”, en heeft nadien bij verbalisanten een opgeluchte indruk gewekt. Dat hij zich later heeft bedacht, mogelijk toen hij zich realiseerde wat zijn verklaring voor medeverdachten kon betekenen, is voorstelbaar maar maakt het voorgaande niet anders.
Betrouwbaarheid verklaring [getuige 2] en bruikbaarheid voor het bewijs
Het hof constateert dat [getuige 2] uitvoerige verklaringen heeft afgelegd bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van het hof. Het betreffen gedetailleerde verklaringen die op belangrijke onderdelen ook consistent zijn. Desondanks is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat behoedzaamheid op zijn plaats is, nu het een verklaring van een medeverdachte betreft en het overgrote deel van wat [getuige 2] heeft verklaard een verklaring “van horen zeggen” betreft. Veel van de door hem verstrekte informatie, is informatie die hij van medeverdachte [verdachte] zegt te hebben gehoord, zonder dat hij zelf betrokken is geweest bij de gebeurtenissen of op bepaalde locaties is geweest. Verder is van belang dat [getuige 2] in mei 2014 is opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma en hij over de tijd daarna niet meer uit eigen waarneming heeft kunnen verklaren.
Dit alles betekent dat het hof de verklaring van [getuige 2] slechts voor het bewijs gebruikt als ondersteuning van de verklaring van [getuige 4] en voor zover er bevestiging is in resultaten van onderzoek door de politie.
Het hof zal hierna per feit de relevante feiten en omstandigheden vaststellen, die naast de verklaring van [getuige 4] en [getuige 2] leggen en op die manier beoordelen of dat voldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Feit 1: Hennepkwekerij [adres 1] te [plaats 1]
Op 19 februari 2014 is in een bedrijfspand aan [adres 1] te [plaats 1] een hennepkwekerij aangetroffen en ontmanteld. Door verbalisanten werd waargenomen dat het een professionele hennepkwekerij betrof en dat de kwekerij bestond uit twee kweekruimtes. De hennepkwekerij bestond in totaal uit 1.201 hennepplanten.
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op 11 februari 2014 reeds onderzoek hadden ingesteld op de betreffende locatie. Daarbij namen zij het volgende waar: “Wij zagen dat het niet mogelijk was om naar binnen te kijken omdat aan de voorzijde van het pand de ruiten waren voorzien van lamellen dan wel rolluiken. Vervolgens is verbalisant [verbalisant] over enkele hekwerken van het naastgelegen pand geklommen, teneinde op het achter terrein van [adres 1] te komen. Verbalisant [verbalisant] zag dat er een kleine ruimte aan het pand was aangebouwd. In deze ruimte stonden twee isolatieplaten. Ambtshalve is bekend dat dergelijke isolatieplaten gebruikt worden in hennepkwekerijen. Daarnaast rook verbalisant [verbalisant] meerdere malen de hem ambtshalve bekende hennepgeur aan de achterzijde van het pand.”
Het betreffende pand is blijkens een huurovereenkomst vanaf 1 oktober 2012 tot en met
30 september 2014 gehuurd door [naam stichting] , vertegenwoordigd door verdachte en [getuige 5] , geboren op [geboortedatum] 1966 te [plaats 4] .
Voornoemde [getuige 5] betreft een medeverdachte in het onderzoek Ismene en is in het kader van de kwekerij die aan de [adres 2] te [plaats 2] is aangetroffen (feit 2) als verdachte gehoord. [getuige 5] heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij de loods aan de [adres 2] te [plaats 2] op naam heeft gezet, omdat hij een schuld had met mensen. Deze schuld had te maken met de hennepkwekerij die aan [adres 1] in [plaats 1] is aangetroffen. [getuige 5] : “Ik zou daarmee een schuld inlossen, maar deze werd voortijdig door de politie ontmanteld, zodat ik mijn schuld niet in kon lossen. Ik heb toen met hun afgesproken dat ik een locatie op mijn naam zou zetten, waar ze hun gang konden gaan. Daarmee bedoel ik dat ze dit dan in konden richten als hennepkwekerij. Ik heb ze in januari 2015 ook de sleutels gegeven. Ik ben er zelf nog wel geweest. Ik kwam dan gewoon in kantoor en ook heb ik de post wel gehaald. Ik heb daar een kantoor ingericht, maar dit was gewoon nep. Die jongens hebben de dozen zo ingericht, dit was ook nep. Het zal in de koelcellen zijn geweest waar de hennepkwekerij heeft gezeten. (…) Ik wist dat er een hennepkwekerij in de loods gebouwd zou worden en dat er hennep zou worden geteeld. Ik heb dit puur en enkel gedaan om mijn ellende met die mensen op te lossen. Dit is nu gelukt en ik ben er af.”
Verder is de verklaring van [getuige 4] van belang. [getuige 4] heeft op 10 februari 2015 verklaard dat hij verdachte en medeverdachte over deze kwekerij heeft horen praten, dat verdachte, naar hij meent, door de politie gehoord is over deze kwekerij en dat medeverdachte [getuige 5] de loods op zijn naam had. Het hof stelt vast dat hetgeen [getuige 5] heeft verklaard klopt met de feitelijke gang van zaken. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte op 21 februari 2014 is aangehouden in relatie tot het aantreffen van voornoemde kwekerij, dat hij vervolgens is gehoord en op 21 februari 2014 weer is heengezonden. De zaak is vervolgens geseponeerd, maar in de verklaring die [getuige 5] naar aanleiding van de kwekerij aan de [adres 2] te [plaats 2] heeft afgelegd, is kennelijk door het Openbaar Ministerie reden gezien dit sepot te herroepen. De stelling van de verdediging dat van nieuwe feiten niet zou zijn gebleken, wordt hierdoor weersproken. Gezien het voorgaande, in aanvulling op de algemene overweging over de betrouwbaarheid van [getuige 4] , acht het hof de verklaring van [getuige 4] over de kwekerij aan [adres 1] te [plaats 1] , geloofwaardig en betrouwbaar, te meer nu die verklaring ook wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 5] .
[getuige 2] heeft in zijn verklaring van 6 juni 2016 immers aangegeven dat hoewel hij zelf nooit op [adres 1] is geweest, hij van verdachte heeft gehoord dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] vlak voor het oprollen van de kwekerij daar nog geweest waren om te oogsten. Verdachte had dat [getuige 2] in geuren en kleuren verteld. Deze kwekerij bestond uit twee ruimtes aldus [getuige 2] . [getuige 2] heeft zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris bevestigd. Hetgeen [getuige 2] heeft verklaard omtrent de inrichting komt overeen met hetgeen verbalisanten ter plaatse hebben aangetroffen. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaring van [getuige 2] ten aanzien van dit feit, gezien het voorgaande geloofwaardig en betrouwbaar kan worden geacht.
Tegenover voornoemde belastende bewijsmiddelen heeft verdachte enkel een ontkennende verklaring gesteld. Verdachte heeft erkend ooit in het kader van de [naam stichting] in het pand te zijn geweest, echter heeft ontkend iets met de daar gevestigde hennepkwekerij te maken hebben gehad.
Het hof acht deze ontkennende verklaring van verdachte ongeloofwaardig en schuift die terzijde. Het door verdachte geschetste scenario dat hij kort gezegd van niets wist – hetgeen hij ook ten aanzien van de andere kwekerijen heeft aangevoerd - zou betekenen dat verdachte meermalen, al dan niet met andere verdachten uit het onderzoek Ismene, op maar liefst vier verschillende locaties is geweest waar grote, professionele hennepkwekerijen waren gevestigd, zonder dat hij daarvan zou hebben geweten. Het hof is zich zeer wel bewust van het feit dat ‘toeval’ bestaat en dat ook een kleine kans gepaard kan gaan met een reëel scenario. Niettemin is het hof van oordeel, mede in het licht van de reeds genoemde bewijsmiddelen, dat dit scenario tegen deze achtergrond als ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden moet worden gepasseerd. Alles wijst erop dat verdachte “dik” in de hennep zit.
Conclusie m.b.t. feit 1
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan [adres 1] te [plaats 1] en het hof acht zijn bijdrage, zoals die door [getuige 4] en [getuige 2] is geschetst, van voldoende gewicht om hem als medepleger daarvan aan te kunnen merken. Op grond van de bewijsmiddelen, zoals die in een bijlage bij dit arrest zijn uitgewerkt, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte deze hennepkwekerij samen met medeverdachten heeft opgezet en geëxploiteerd.
Gelet op de omvang van deze kwekerij en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten hierbij beroeps- of bedrijfsmatig hebben gehandeld.
De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen. Dit geldt ook voor hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de ten laste gelegde pleegdatum. Nu hennepteelt een voortdurend delict betreft, staat het feit dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat specifiek op de ten laste gelegde pleegdatum hennepgerelateerde handelingen zijn verricht, niet aan een bewezenverklaring in de weg.
Feit 2: Hennepkwekerij [adres 2] te [plaats 2] (ZD 1)
Op 20 november 2015 is in een loods aan de [adres 2] te [plaats 2] een hennepkwekerij met 550 hennepplanten aangetroffen. In de loods bevond zich een unit met drie koelcellen. Iedere koelcel had een afmeting van 640 cm breedte, 775 cm lengte en een hoogte van 450 cm. De wanden waren aan de binnenzijde voorzien van een isolerend materiaal. Twee koelcellen waren als kweekruimten ingericht en de middelste koelcelruimte diende als opslag en werkruimte. Kweekruimte A was net gerooid en uit telling van de zichtbare afdrukken van de kweekpotten op de grond bleek, dat in deze ruimte 526 planten hadden gestaan. De koelruimte B was ingericht als werkruimte en opslag. In ruimte C bevond zich een in werking zijnde hennepkwekerij en bij telling bleek dat hier 550 hennepplanten stonden die een hoogte hadden van ongeveer 50 centimeter. In iedere kweekruimte was een deur geplaatst waardoor toegang tot de kweekruimte kon worden verschaft.
Verder zagen verbalisanten dat in de loods kartonnen dozen waren opgestapeld, die door de wijze van opstelling een afscheiding vormden. De dozen waren allemaal leeg en er waren verscheidene namen van steden op bevestigd. Achter de dozen lagen 43 zakken met gebruikte kweekaarde, die door de geplaatste dozen van buitenaf aan het zicht waren onttrokken. Ten slotte viel op dat in de kantoorruimte van het pand in een op een bureau staand kastje 7 ordners werden aangetroffen die leeg waren. Verder stond op een bureau een beeldscherm dat was verbonden met een metalen omhulsel van een computer, stonden er op de bureautafels kunstbloemen en algemene kantoorartikelen, zoals een nietmachine, postbakjes en een pennenbakje. Volgens verbalisanten werd op deze wijze van buitenaf de indruk gewekt dat deze ruimte als kantoorwerkruimte diende.
De betreffende loods bleek te zijn gehuurd door [naam B.V.] , vertegenwoordigd door medeverdachte [getuige 5] . [getuige 5] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de betreffende locatie op naam heeft gezet, omdat hij een schuld had met mensen. Zoals hiervoor bij feit 1 is overwogen zou deze schuld te maken hebben gehad met de hennepkwekerij die aan [adres 1] in [plaats 1] is aangetroffen.
Op 12 november 2015 is aan de hand van camera-observatie waargenomen dat medeverdachte [medeverdachte 2] samen met medeverdachte [getuige 4] in een witte Peugeot Boxer met kenteken [kentekennummer] bij voornoemde loods is geweest. Gezien is dat deze bestelbus voor de roldeur stopte. Op dat moment was verdachte daar ook aanwezig. Verdachte was eerder gearriveerd met een grijze Renault Trafic en had met een sleutel het pand betreden. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen werd de roldeur geopend, reed de Peugeot Boxer vervolgens naar binnen, stapten de drie mannen waaronder [medeverdachte 2] en [getuige 4] uit, en voegden zij zich bij verdachte. De roldeur werd omstreeks 17:36:48 uur gesloten. Verbalisant: “Omstreeks 18:26:50 uur zag ik dat de roldeur weer open ging en dat de witte Peugeot Boxer naar buiten reed. [verdachte] loopt hierna, ook via de roldeur, naar buiten en groet de andere personen die wegrijden in de witte Peugeot Boxer. [verdachte] draagt hierbij een lichtkleurige boodschappentas, met donkergekleurde hengsels, in zijn rechterhand.
Vervolgens sluit [verdachte] de boel af en stapt alleen in de Renault Trafic. Hierna vertrekt hij als laatste van het terrein. De eerder zichtbare, brandende, verlichting in het pand is dan geheel uit.” Uit het dossier blijkt dat naast verdachte en [getuige 4] ook medeverdachte [medeverdachte 1] bij de loods is gezien.
[getuige 4] heeft ten overstaan van de politie verklaard bij verschillende hennepkwekerijen betrokken te zijn geweest, waaronder de kwekerij aan de [adres 2] te [plaats 2] . [getuige 4] heeft verklaard dat hij [verdachte] daar een paar keer geholpen heeft in de hennepkwekerij en dat hij een paar keer met hem is meegegaan. [getuige 4] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [verdachte] beiden aangaven wat hij moest doen. Hij moest de hennepkwekerij opruimen in [plaats 2] . [getuige 4] weet te vertellen dat de loods in [plaats 2] op naam stond van [getuige 5] . Deze kwekerij is er volgens hem net na de winter in 2014 gekomen. Hij heeft daar de Opticlimate omhooggeduwd en heeft geholpen met het sjouwen van spullen. [getuige 4] : “Ik heb ook geholpen met het sjouwen van spullen. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) hebben de kwekerij neergezet waarbij [medeverdachte 1] en [verdachte] de lakens uitdeelden. [medeverdachte 1] en [verdachte] kunnen best netjes timmeren. [medeverdachte 2] hielp hierbij en ik deed het sjouwwerk. (…) Ik heb daar niet geknipt maar wel de plantenbakken gevuld met nieuwe aarde. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] knipten de planten en ik moest het vuile werk doen. Een van hun gaf de blauwe tonnen aan waar de hennepplanten in gingen. Die tonnen stonden ook nog in [plaats 2] , er zaten netten in. Ik heb die er neer gezet.” Op de vraag waar de tonnen met hennep heen gaan heeft verdachte geantwoord: “Ja ik hielp dan mee. Wij reden in de bus met de tonnen met hennep van de locatie direct naar de loods, loods twee (het hof begrijpt: aan [adres 5] te [plaats 4] ). Ik sjouw de blauwe tonnen en vul de potten met potgrond.”
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof erkend dat hij meermalen bij en in de loods aan de [adres 2] te [plaats 2] is geweest, maar heeft ontkend van de hennepkwekerij te hebben geweten. Zijn aanwezigheid ter plaatse zou onder andere te maken hebben gehad met het ophalen van een parasol.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij niet heeft geweten van de hennepkwekerij niet geloofwaardig. Feit is dat hij ter plaatse is gezien met zowel [medeverdachte 2] als [getuige 4] , wiens verklaring iets heel anders inhoudt. Naast de algemene verklaring over de betrouwbaarheid van [getuige 4] acht het hof van belang dat de ter plaatse aangetroffen situatie strookt met hetgeen [getuige 4] heeft verklaard waar het gaat om de koelcellen, de kantoorruimte die ‘nep’ was en het feit dat de loods op naam staat van [getuige 5] . Ook de omstandigheid dat de kwekerij er, aldus [getuige 4] , sinds de winter in 2014 zit, past bij het gegeven dat verdachte in december 2014 ter plaatse is gezien met een makelaar en de huur van het pand op 1 januari 2015 is ingegaan.
Bovendien heeft [getuige 4] voornoemde verklaring meteen na zijn aanhouding afgelegd, hetgeen meer waarde heeft dan de verklaring van verdachte, die pas in een laat stadium met dit scenario van onder meer het ophalen van een parasol is gekomen. Dit late moment maakt het mogelijk dat verdachte zijn verklaring op de inhoud van het dossier en het verhaal van medeverdachten heeft aangepast.
Naast het moment waarop het alternatief scenario is aangedragen, roept het ook inhoudelijk vraagtekens op. In dit kader verwijst het hof naar hetgeen bij feit 1 over de ontkennende verklaring van verdachte is overwogen en het feit dat verdachte nota bene over een sleutel van het pand beschikte. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij van niets wist.
Conclusie m.b.t. feit 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats 2] en het hof acht zijn bijdrage, zoals die door [getuige 4] is geschetst, van voldoende gewicht om hem als medepleger daarvan aan te kunnen merken. Op grond van de bewijsmiddelen, zoals die in een bijlage bij dit arrest zijn uitgewerkt, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de hennepkwekerij samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [getuige 4] heeft opgezet en geëxploiteerd.
Gelet op de omvang van deze kwekerij en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten hierbij beroeps- of bedrijfsmatig hebben gehandeld. De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen. Dit geldt ook voor hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de ten laste gelegde pleegdatum. In dit kader verwijst het hof naar hetgeen hieromtrent bij feit 1 is overwogen.
Feit 3: Hennepkwekerij [adres 3] te [plaats 3] (ZD 4):
Op 9 februari 2016 is in een loods op het adres [adres 3] te [plaats 3] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De kwekerij was professioneel aangelegd en in de kwekerij bevonden zich twee kweekruimtes. In de eerste kweekruimte stonden 662 hennepplanten van enkele weken oud. De andere kweekruimte was leeg en zag eruit alsof er net was geoogst. Er stonden 599 potten.
Enige tijd voor het aantreffen van de hennepkwekerij in het pand had de politie ten aanzien van deze locatie al onderzoek verricht. Aanleiding hiervoor was dat een van de voertuigen in gebruik bij medeverdachte [getuige 4] , een Renault Trafic met kenteken [kentekennummer] , blijkens peilbakengegevens op 7 januari 2016 omstreeks 16:32 uur bij de locatie [adres 3] te [plaats 3] was geweest. Het baken gaf die dag aan dat het voertuig vanaf 16:32 uur tot 17:02 uur in de noordoostelijke hoek van het pand stond of net voor het pand. Op 9 januari 2016, omstreeks 16:00 uur, heeft een verbalisant vervolgens ter plaatse een onderzoek ingesteld. Hij zag dat de locatie waar het voertuig ongeveer had gestaan, ter hoogte was van een gele roldeur. Verbalisant heeft gerelateerd dat rechts van de deur een kozijn met ramen zat. Het bleek onmogelijk te zijn om via de ramen naar binnen te kijken, omdat er aan de binnenzijde, tot ongeveer 2,5 meter hoogte, witte panelen of iets dergelijks voor de ramen geplaatst waren. Verbalisant kon wel zien dat er een hoge binnenmuur was geplaatst, rechts van de gele roldeur. Uit onderzoek in het pand bleek dat er in het bedrijfspand één of meerdere afgeschermde ruimtes aanwezig waren en dat deze niet voor publiek toegankelijk waren. Ook was er een ruimte waar het ineens een stuk warmer was, terwijl er geen kachel of iets dergelijks zichtbaar was.
Vervolgens is op 18 januari 2016 een warmtebeeldonderzoek uitgevoerd. Daaruit bleek dat er op het dak van het pand warmteverlies zichtbaar was rond één van de dakafvoeren. Zichtbaar was dat dit op een gedeelte van de loods was met een lichtkleurig dak en dat dit in het verlengde was van de zichtbare roldeur aan de noord-noordoost kant van het pand. Dergelijk warmteverlies was verder nergens op het dak zichtbaar. Op grond van luchtfoto’s is aannemelijk dat de dakafvoer ergens tussen april 2014 en april 2015 moet zijn geplaatst. Dit kon duiden dat er een mogelijk een hennepkwekerij gebouwd was in de periode gelegen tussen april 2014 en april 2015.
Voorts blijkt uit het dossier dat er op verschillende momenten personen die deel uitmaken van het onderzoek Ismene bij de loods aan de [adres 3] te [plaats 3] zijn gesignaleerd.
Zo is verdachte op 27 januari 2016 door verbalisanten in een grijze Renault Trafic met kenteken [kentekennummer] bij [adres 3] te [plaats 3] gesignaleerd.
Een dag later, op 28 januari 2016 werd verdachte opnieuw gezien met de Renault Trafic met kenteken [kentekennummer] en kon worden vastgesteld dat hij die dag ook in de loods aan de [adres 3] te [plaats 3] was geweest. Het proces-verbaal van bevindingen d.d.
28 januari 2016 houdt als relaas van verbalisant in: “Omstreeks 14:41 uur zag ik verbalisant de genoemde Renault Trafic voorzien van kenteken [kentekennummer] aan komen rijden en zag ik dat de gele roldeur langzaam open ging. Ik verbalisant zag dat de genoemde grijze Renault Trafic stopte bij de gele roldeur en toen deze open was achteruit erin reed waarna de gele roldeur weer langzaam dicht ging. Ik, verbalisant ben vervolgens weggereden.”
Later die dag werd door het observatieteam waargenomen dat een Renault Trafic met kenteken [kentekennummer] , bestuurd door [getuige 4] , van [plaats 4] naar de [adres 3] te [plaats 3] reed. Op de passagiersstoel zat medeverdachte [medeverdachte 2] en achterin zat nog een derde, aanvankelijk onbekende persoon. Onderweg naar [plaats 3] zijn zij om 16:14 uur bij het OK tankstation aan de N31 geweest. Dit is de plek waar de camerabeelden zijn opgenomen, aan de hand waarvan medeverdachte [medeverdachte 3] is herkend. Laatstgenoemde bevond zich derhalve samen met [getuige 4] en [medeverdachte 2] in de Renault Trafic.
Blijkens het proces-verbaal van observatie d.d. 4 februari 2016 is de Renault Trafic om 16:36 uur gearriveerd bij de [adres 3] te [plaats 3] . De gele garagedeur ging omhoog, terwijl alle drie mannen nog in de Renault zaten. De Renault is vervolgens de loods binnengereden en de gele deur werd gesloten. De Renault is om 18:59 uur de loods weer uitgereden.
[getuige 4] heeft op 10 februari 2016 verklaard bij verschillende hennepkwekerijen betrokken te zijn geweest, waaronder de kwekerij die op de [adres 3] te [plaats 3] is aangetroffen. [getuige 4] heeft verklaard dat hij daar heeft geholpen en dat hij weet dat ‘ze’ die loods al lang hebben. [getuige 4] heeft verklaard dat [verdachte] (het hof begrijpt verdachte) en [medeverdachte 1] (het hof begrijpt [medeverdachte 1] ) de panelen hebben gebouwd van de twee ruimtes waar de kwekerij in zat. [getuige 4] heeft verklaard dat hij in de zomer van 2014 opticlimates heeft geplaatst en dat ze de kwekerij al heel lang hebben. [getuige 4] heeft verklaard dat er twee keer 600 potten stonden en dat hij dat weet omdat hij ze zelf heeft geleegd en gevuld. [getuige 4] heeft over de aanwezigheid van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) verklaard en over de werkwijze: “2 knippen, 1 de tonnen aangeven en 1 de tonnen wegbrengen”. [getuige 4] heeft ook over medeverdachte [medeverdachte 3] verklaard, die volgens hem één keer is mee geweest, nog niet zo lang geleden. [getuige 4] : “ [medeverdachte 3] gaf nu de tonnen aan”. Over de observatie op 28 januari 2016 zegt [getuige 4] : “Ja dat waren [medeverdachte 2] , ik en [medeverdachte 3] in de Renault Trafic. Toen wij daar kwamen was er niemand anders. Toen was er 1 ruimte geoogst en hebben wij de potten geleegd, potgrond in zakken gedaan en nieuwe potgrond erin gedaan. De stekken waren er nog niet. (…)”. [getuige 4] heeft verklaard dat hij meermalen in de loods in [plaats 3] is geweest en dat [medeverdachte 2] er dan altijd was (samen met [verdachte] en [medeverdachte 1] ). Hij heeft ook verklaard dat het [medeverdachte 2] was die hem altijd betaalde voor zijn werkzaamheden.
Verdachte heeft ter zitting van het hof erkend dat hij meermalen bij en in de loods aan de [adres 3] te [plaats 3] is geweest. Dit zou niets te maken hebben gehad met de hennepkwekerij.
De verklaring die verdachte hierover heeft afgelegd, acht het hof niet geloofwaardig, om dezelfde redenen als bij feit 1 en 2 vermeld. [getuige 4] is meermalen met medeverdachten in het pand geweest, dit is ook op beelden gezien, en heeft nu juist verklaard dat ze daar waren om hennepplanten te oogsten. Naast de algemene verklaring over de betrouwbaarheid van [getuige 4] , acht het hof van belang dat de feitelijke situatie ter plaatse zoals aangetroffen op
9 februari 2016 strookt met de verklaring van [getuige 4] . Zowel qua aantal kweekruimtes en planten/potten (zo goed als twee keer 600), als wat betreft de omstandigheid dat één van de kweekruimtes leeg en net geoogst was en de potten grotendeels opnieuw gevuld waren met potgrond, net zoals hij heeft verklaard. Ook het feit dat [getuige 4] heeft verklaard dat ‘ze’ deze kwekerij al lang hebben en dat hij er al in de zomer van 2014 is geweest om Opticlimates te plaatsen, is in lijn met bevindingen uit het onderzoek (de bevindingen naar aanleiding van het warmtebeeldonderzoek en de dakafvoer, die na april 2014 op het dak is geplaatst, en de aanwezigheid van Opticlimates).
Het voorgaande maakt dat het hof de verklaring van [getuige 4] ten aanzien van de kwekerij aan de [adres 3] te [plaats 3] en verdachtes betrokkenheid daarbij geloofwaardig en betrouwbaar acht.
Conclusie m.b.t. feit 3:
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan de [adres 3] te [plaats 3] en het hof acht zijn bijdrage, zoals die door [getuige 4] is geschetst, van voldoende gewicht om hem als medepleger daarvan aan te kunnen merken. Uit de bewijsmiddelen, zoals die in een bijlage bij dit arrest zijn uitgewerkt, blijkt dat hij de hennepkwekerij samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [getuige 4] heeft opgezet en geëxploiteerd.
Gelet op de omvang van deze kwekerij en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten hierbij beroeps- of bedrijfsmatig hebben gehandeld. De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen. Dit geldt ook voor hetgeen de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de ten laste gelegde pleegdatum. In dit kader verwijst het hof naar hetgeen hieromtrent bij feit 1 en 2 is overwogen.
Feit 4: Deelname criminele organisatie (ZD 10)
Onder 5 wordt verdachte verweten dat hij deel heeft uitgemaakt van een organisatie die
- kort gezegd - tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is overwogen kan worden vastgesteld dat verdachte gedurende langere periode steeds met één of meer van zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [getuige 4] activiteiten heeft verricht met betrekking tot het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. Uit de verklaring van [getuige 4] blijkt dat er sprake was van een duidelijke structuur en rolverdeling, zowel wat betreft het huren van panden en het opzetten van de kwekerijen, als ten aanzien van de meer uitvoerende taken (verzorging van de planten, bijhouden van het kweekproces, knippen en verpakken van hennep).
Opvallend hierbij is de hiërarchie die beschreven wordt (verdachte en [medeverdachte 1] aan de top, [medeverdachte 2] daaronder, en onder andere [getuige 4] daar weer onder), hetgeen strookt met de telefoongegevens die gedurende het onderzoek zijn geanalyseerd. Daaruit blijkt dat verdachte veelvuldig telefonisch contact heeft met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] op zijn beurt heeft eveneens veelvuldig contact met [medeverdachte 2] , terwijl [medeverdachte 2] veelvuldig contact heeft met [getuige 4] . Over de werkwijze heeft [getuige 4] verklaard dat zij om ontdekking te voorkomen geen telefoons meenamen als zij naar een locatie waar een kwekerij was. Hiervoor is ook steun in het dossier te vinden, nu op grond van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2016 aannemelijk is dat [medeverdachte 2] en [getuige 4] die dag naar de kwekerij aan de [adres 3] te [plaats 3] zijn geweest en hun telefoons in die periode niet actief waren. Zowel de telefoon van [getuige 4] als die van [medeverdachte 2] straalden bij vertrek van [adres 5] te [plaats 4] en bij terugkomst op [adres 5] te [plaats 4] een telefoonmast in die buurt aan, maar vertoonden in de tussentijd geen activiteit.
Hetgeen [getuige 2] heeft verklaard over de samenstelling van de groep personen die verantwoordelijk is voor de teelt van hennep in verschillende kwekerijen en de taakverdeling, spoort met de verklaringen van [getuige 4] en acht het hof daarom geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Voor wat betreft het begin van de organisatie acht het hof van belang dat [getuige 4] heeft verklaard dat de groep al vanaf 2014 bezig was, en dat dit overeen komt met de periode dat [getuige 2] nog in beeld was en waarover hij heeft kunnen verklaren. Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen eerder over de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van [getuige 2] is overwogen.
Voor het bestaan van de criminele organisatie acht het hof het verder significant dat de politie heeft geconstateerd dat er veel overeenkomsten zijn tussen de binnen het onderzoek Ismene ontmantelde kwekerijen, waaronder die aan de [adres 2] te [plaats 2] en de [adres 3] te [plaats 3] .
In alle, hierboven benoemde, ontmantelde hennepkwekerijen werden zeer moderne kweekinstallaties aangetroffen. Deze installaties waren voorzien van moderne Opticlimate klimaatbeheersingssystemen in combinatie met C02 installaties, moderne Dimlux transformatoren, assimilatielampen en de daarbij gebruikte Adjust a Wing reflectoren. Dit geheel werd aangestuurd middels een Opticlimate Maxi controller. Middels deze controller, een klimaatcomputer, konden onder andere de Dimlux transformatoren softwarematig aangestuurd worden.
In de benoemde, ontmantelde hennepkwekerijen werden de hennepplanten op een zelfde wijze van water/voeding voorzien. Hierbij werd in alle gevallen een Bluelab Guardian monitor aangetroffen voor het meten van de temperatuur van het water en de Ph en Ec waarden. Voorts werden in alle benoemde, ontmantelde hennepkwekerijen professionele voedingsproducten van het merk Canna aangetroffen, waaronder Canna Coco, Canna Rhizotonic, Canna Ph en Canna Boost, en werden houten constructies aangetroffen die sterk op elkaar leken qua gebruikt materiaal en uitvoering. Deze constructies werden gefabriceerd om als dragende constructie te dienen in de hennepkwekerijen.
Uit bovenstaande bevindingen kan, zo luidt het betreffende proces-verbaal van bevindingen, worden opgemaakt dat in het onderzoek Ismene op een zeer professionele wijze hennep werd geteeld. Vastgesteld kan worden dat met behulp van de in elke hennepkwekerij aangetroffen producten en goederen, door de verdachten sterke en gezonde hennepplanten werden gekweekt en dat door het kweken op bovengenoemde wijze door hen een hoge opbrengst werd gegenereerd.
Dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven, is evident. Uit het hiervoor overwogene volgt immers dat verdachte steeds samen met anderen betrokken was bij het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep, met grote aantallen planten, op professionele wijze geteeld ter maximalisatie van de opbrengst. Door op deze wijze hennep te telen werden grote geldbedragen verdiend.
Dat verdachte heeft deelgenomen aan deze organisatie, is eveneens duidelijk. Uit de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 2] blijkt dat verdachte als één van de grote jongens kan worden aangemerkt en dat hij één van de personen was die de kwekerijen onderhield. Voorafgaand aan een oogst vond er meestal overleg plaats in de woning van verdachte en de opbrengsten van de kwekerijen werden verdeeld onder verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verder heeft verdachte zich ook bezig gehouden met de opbouw van kwekerijen, was hij veelal aanwezig als [getuige 4] er ook was, plantte hij nieuwe planten, knipte planten en bouwde hij de kwekerij in [plaats 2] op. [medeverdachte 2] was degene die volgens [getuige 4] belast was met de uitbetaling van de ondergeschikten. [getuige 4] ontving zijn vergoeding uit handen van medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte 1] deelden volgens [getuige 4] de lakens uit. Zo werd medeverdachte [getuige 5] opgedragen om in het fakekantoor te gaan zitten dat was gebouwd in de loods aan de [adres 2] in [plaats 2] . Gelet op het vorenstaande was binnen de organisatie sprake van een hiërarchische structuur. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] waren de organisatoren en medeverdachten [getuige 4] en [medeverdachte 2] de ondergeschikten.
Conclusie m.b.t. het onder 5 ten laste gelegde feit
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal wettig en overtuigend bewezen kan worden dat tussen verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [getuige 4] sprake was van een crimineel samenwerkingsverband die als oogmerk had het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen om het feitelijke en gewenste doel, het verdienen van geld met de handel in hennep, te bereiken. Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat verdachte deel heeft uitgemaakt van dat samenwerkingsverband en dat hij gedragingen heeft ondersteund die mede strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen.
Zaak met parketnummer 18-730414-16
Op 13 mei 2014 vond er om 06:30 uur een doorzoeking plaats aan de [adres 4] te [plaats 4] . In de kelder van het pand werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De kwekerij bestond uit twee ruimtes met in totaal 378 hennepplanten en was professioneel opgezet.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2014, werden ter zake van voornoemde kwekerij op 13 mei 2014 tussen 05:58 uur en 06:25 uur ter zake van deze kwekerij drie verdachten in of in de onmiddellijke nabijheid van de [adres 4] te [plaats 4] aangehouden. Aangehouden werden de volgende personen: [getuige 2] , geboren op [geboortedatum] 1979, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1968, en [getuige 3] , geboren op [geboortedatum] 1979.
Door medewerker(s) van het observatieteam werd namelijk gezien dat door de verdachten, voornoemd, witte volle zakken vanuit het pand aan de [adres 4] te [plaats 4] werden geladen in de laadruimte van een witte Volkswagen Transporter met kenteken [kentekennummer] . Deze Transporter stond achter het pand, ter hoogte van de ingang van [adres 4] , geparkeerd. Uit het onderzoek Arville bleek dat [getuige 2] , voornoemd, van deze bestelauto gebruik maakte. De inhoud van deze witte zakken bleek te bestaan uit oude potgrond van eerdere hennepteelt. Deze potgrond was vermengd met wortelresten en restanten van hennepplanten. In totaal lagen er 46 van deze witte zakken in de laadruimte van de eerder genoemde Volkswagen Transporter.
[getuige 2] heeft over 13 maart 2014 (het hof begrijpt: 13 mei 2014) verklaard dat hij die dag met [getuige 3] en verdachte zijn auto heeft volgegooid met witte zakken die uit één van de kweekruimtes kwamen. [getuige 2] : “Toen waren we ruimte 2 aan het leeg halen. Ik ben er niet geweest, [getuige 3] en [verdachte] zijn in die ruimte geweest en ik bleef aan de voorzijde. Omdat ik de zakken in mijn auto gooide en [verdachte] en [getuige 3] liepen heen en weer door de centrale hal met de witte zakken.” Op de vraag of [getuige 3] en [verdachte] wisten wat ze aan het versjouwen waren, heeft [getuige 2] geantwoord: “Ja zeker wisten ze dat.”. Later in de verklaring wordt [getuige 2] bevraagd over een briefje dat ter plaatse is aangetroffen met daarop een berekening. [getuige 2] : “Dit gaat over [verdachte] volgens mij. Er staat te goed van [verdachte] op 25-4. Dat is een opbrengst berekening. [verdachte] heeft er wel een aandeel in en ik zou er een voordeeltje uit krijgen. [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1] ), [getuige 3] en [verdachte] hebben er alle drie een aandeel in en ik heb de huur.” Volgens [getuige 2] is het een berekening van een opbrengst van een kweek en heeft hij dit samen met verdachte uitgerekend. [getuige 2] heeft verklaard dat in ruimte 1 een kwekerij heeft gezeten die in maart/april 2013 door [verdachte] en [getuige 3] is gemaakt en dat die kwekerij 2 keer heeft gelopen. Eind januari 2014 is de kwekerij in ruimte 6 in werking getreden. De zakken met afval waren afkomstig uit de twee oogsten uit ruimte 1 en de oogst uit ruimte 6.
Verdachte heeft erkend dat hij op 13 mei 2014 aanwezig was in het pand aan de [adres 4] te [plaats 4] , maar dit zou niets met de daar aangetroffen hennepkwekerij te maken te hebben gehad. Hij heeft verklaard dat hij er geen weet van had dat er potgrond met wortelresten en restanten van hennepplanten in de witte zakken zat die hij getild heeft.
Het hof acht deze ontkennende verklaring niet geloofwaardig, om dezelfde redenen als bij feit 1, 2 en 3 vermeld. De verklaring van [getuige 2] is gedetailleerd en past bij de overige bewijsmiddelen en het algehele beeld dat uit het dossier rijst. Hoewel het hof het goed voorstelbaar acht dat de betrokkenheid van [getuige 2] aanmerkelijk verder ging dan hij heeft prijsgegeven, doet dit niet af aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring over de betrokkenheid van verdachte. Het hof is ervan overtuigd dat verdachte óók bij deze kwekerij betrokken is geweest en dat deze betrokkenheid (veel) verder ging dan het enkele tillen van zakken met hennepafval. Het briefje met de opbrengstberekening die ter plaatse is aangetroffen duidt daarop en vormt een bevestiging van de verklaring van [getuige 2] .
Conclusie m.b.t. het in de zaak met parketnummer 18-730414-16 ten laste gelegde:
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan [adres 4] te [plaats 4] en het hof acht zijn bijdrage, zoals die hiervoor is geschetst, van voldoende gewicht om hem als medepleger daarvan aan te kunnen merken.
Gelet op de omvang van deze kwekerij en de professionele wijze waarop de kwekerij was ingericht, kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten hierbij beroeps- of bedrijfsmatig hebben gehandeld. De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-750012-16 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-730414-16 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-750012-16:
1.
hij op 11 februari 2014 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 1] een hoeveelheid van ongeveer 1201 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 20 november 2015 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van ongeveer 550 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 9 februari 2016 te [plaats 3] , gemeente [gemeente 3] , tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 3] een hoeveelheid van ongeveer 662 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 9 februari 2016 in Friesland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en een of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 5 Opiumwet, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Zaak met parketnummer 18-730414-16:
1.primair
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 mei 2014, te [plaats 4] , tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 4] een hoeveelheid van ongeveer 378 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-750012-16 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-730414-16 primair bewezenverklaarde levert telkens op:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-750012-16 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake van het medeplegen van hennepteelt op vier verschillende locaties en deelname aan een criminele organisatie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van diezelfde feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft het hof verzocht de straf aanzienlijk te matigen en in dat kader gewezen op de schending van de redelijke termijn, het ontbreken van relevante documentatie en straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op grote schaal en op professionele wijze bezig hield met het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen. In dat kader is verdachtes betrokkenheid bij vier hennepkwekerijen vastgesteld. Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, had verdachte een belangrijke, invloedrijke positie binnen de organisatie. Hij is door verschillende personen aangeduid als ‘directeur’ of ‘een van de grote jongens’ en dat strookt met het beeld dat het hof van verdachte heeft gekregen. Verdachte stond hoog op de ladder van de organisatie en was in de positie om andere personen opdrachten te geven. Het hof rekent verdachte zijn handelen aan, omdat hij daarmee heeft bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Kennelijk heeft hij zich enkel laten leiden door motieven van persoonlijk financieel gewin.
Het hof betreurt het dat verdachte nauwelijks openheid van zaken heeft willen geven en geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Integendeel; verdachte heeft veelvuldig met zijn vinger naar anderen gewezen: naar de politie die ondeugdelijk onderzoek zou hebben uitgevoerd, naar medeverdachten die wel een inhoudelijke verklaring aflegden en ook voor de rechtbank had verdachte geen goed woord over. Hoewel verdachte hierin vrij is en het hem vanzelfsprekend ook vrij staat zijn proceshouding te kiezen, zijn dit wel factoren die maken dat het hof zich afvraagt in hoeverre verdachte inzicht heeft in het strafwaardige van zijn handelen en wordt dit betrokken bij het inschatten van het recidiverisico.
Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 december 2021 eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, maar dat dit geen veroordelingen van recente datum betreffen. Bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden zijn verder geen bijzondere feiten of omstandigheden naar voren gekomen die in positieve dan wel negatieve zin van invloed zijn op de op te leggen straf.
Het hof is van oordeel dat gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] onderscheiden zich van de andere medeverdachten door de bepalende rol die zij in het geheel hebben ingenomen. Dit maakt dat het verwijt dat aan hen kan worden gemaakt groter is en dit verklaart dat bij hen een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is. In beginsel is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 30 maanden in dit verband een passende bestraffing is.
De verdediging en de advocaat-generaal hebben evenwel terecht erop gewezen dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop. In dat kader is van belang dat verdachte op
17 februari 2016 in verzekering is gesteld, dat het vonnis waartegen verdachte hoger beroep heeft ingesteld dateert van 23 november 2018, waarna op diezelfde dag hoger beroep is ingesteld en het dossier op 21 januari 2020 bij het hof is binnengekomen. Vervolgens heeft het een jaar geduurd voordat de zaak voor het eerst door het hof ter zitting is behandeld, te weten op 29 januari 2021. Hoewel de zaak na 29 januari 2021 tot aan de einduitspraak op
4 maart 2022 met de nodige voortvarendheid is behandeld - in de tussentijd heeft ook nog nader onderzoek plaatsgevonden - is er over de gehele procedure bezien sprake van een overschrijding van de redelijke termijn die in de straf dient te worden verdisconteerd.
Het voorgaande maakt dat het hof in plaats van een gevangenisstraf van 30 maanden, een gevangenisstraf van 24 maanden zal opleggen, met aftrek van voorarrest. Deze straf is passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-750012-16 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-730414-16 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-750012-16 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-730414-16 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 4 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.