Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de vaststelling van partneralimentatie tussen partijen, die in 2003 met elkaar zijn gehuwd. De man heeft op 15 april 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Midden-Nederland op 25 november 2020 de echtscheiding heeft uitgesproken en de man is veroordeeld tot het betalen van partneralimentatie aan de vrouw. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met tien grieven die betrekking hebben op de hoogte van de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep drie grieven ingediend, die ook betrekking hebben op de partneralimentatie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 augustus 2021 is de man in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de vrouw via een Skype-verbinding aanwezig was. Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw besproken en is tot de conclusie gekomen dat de behoefte van de vrouw kan worden vastgesteld op 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk, verminderd met de kosten van hun minderjarige kind. Het hof heeft vastgesteld dat de man in staat is om de door de vrouw verzochte partneralimentatie te betalen, en heeft de hoogte van de alimentatie vastgesteld op € 8.909,- per maand, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
Daarnaast heeft het hof de grieven van de man met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden besproken. Het hof heeft geoordeeld dat de man recht heeft op een bedrag van € 133.821,- ter afwikkeling van het finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en opnieuw vastgesteld, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.