ECLI:NL:GHARL:2022:1635

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
21-006394-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak na onderzoek naar de brandoorzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting, met een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen op 28 mei 2021 en 17 februari 2022 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij de advocaat-generaal vrijspraak heeft gevorderd. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.H.J.G. van Voorthuizen.

De rechtbank had de verdachte veroordeeld op basis van de tenlastelegging dat hij op 2 mei 2019 opzettelijk brand had gesticht in zijn woning, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de bewijsvoering niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd en de verdediging had alternatieve scenario's aangedragen. Een deskundigenrapport uit oktober 2021 concludeerde dat de oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld, waardoor opzettelijke brandstichting niet bewezen kon worden.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding had ingediend, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, nu de verdachte was vrijgesproken. De beslissing van het hof werd uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. W.A. Holland, en de uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006394-19
Uitspraak d.d.: 3 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 november 2019 met parketnummer 16-105582-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adres 1]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 mei 2021 en 17 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar
voor een ander te duchten is, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 mei 2019 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning (flat) gelegen aan [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk gasolie (diesel), althans een (licht) brandbare stof, op de vloer van de slaapkamer en/of woonkamer gegooid en/of laten vallen, en vervolgens (open) vuur in aanraking gebracht met die gasolie (diesel)/(licht) brandbare stof en/of met de bank en/of het matras en/of met enig goed/goederen dat/die zich in die slaapkamer en/of woonkamer bevond/bevonden, ten gevolge waarvan de woning (flat) en/of de daarin bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de naast, boven en onder die woning gelegen woningen (flats), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in die woning (flat) aanwezige [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of bewoners van de naast, boven, onder gelegen woningen (flats), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning (flat) aanwezige [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of bewoners van de naast, boven en onder gelegen woningen (flats), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft gedurende het proces wisselende verklaringen afgelegd, maar heeft ontkend opzettelijk brand te hebben gesticht. Van de zijde van de verdediging zijn vervolgens alternatieve scenario’s naar voren gebracht met betrekking tot de brandoorzaak.
In hoger beroep is – naar aanleiding van een verzoek daartoe door de verdediging – op basis van de stukken nader onderzoek naar de brand verricht door twee deskundigen van [naam bedrijf] . De uitkomst van dat onderzoek is neergelegd in het deskundigenrapport van oktober 2021. Uit dit rapport blijkt - kort en zakelijk weergeven - dat de vastlegging van de situatie ter plaatste en de verslaglegging van de verrichtte handelingen kort na de brand, alsmede het daarnaar verrichtte onderzoek, te wensen over laat. Mede hierdoor kan de oorzaak van de brand volgens de deskundigen niet worden vastgesteld. Opzettelijke brandstichting behoort tot de mogelijkheden, maar ook de door de verdediging naar voren gebrachte scenario’s zijn niet uit te sluiten.
Alhoewel verdachte op basis van de verklaringen zoals die door de diverse getuigen zijn afgelegd direct na de brand, als ook de – al dan niet op basis van terugkerende herinneringen – wisselende verklaringen van verdachte zelf – zonder meer als verdachte kon worden aangemerkt, heeft het hof, de bevindingen van voornoemd onderzoek indachtig, niet de voor een bewezenverklaring benodigde overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Gelet op deze beslissing komt het hof niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk gedane verzoek van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 aan vergoeding van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Nu de verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. O.G. Schuur en mr. S. Bek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.C. Peters, griffier,
en op 3 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.