ECLI:NL:GHARL:2022:1635
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak na onderzoek naar de brandoorzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting, met een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen op 28 mei 2021 en 17 februari 2022 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij de advocaat-generaal vrijspraak heeft gevorderd. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.H.J.G. van Voorthuizen.
De rechtbank had de verdachte veroordeeld op basis van de tenlastelegging dat hij op 2 mei 2019 opzettelijk brand had gesticht in zijn woning, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de bewijsvoering niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd en de verdediging had alternatieve scenario's aangedragen. Een deskundigenrapport uit oktober 2021 concludeerde dat de oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld, waardoor opzettelijke brandstichting niet bewezen kon worden.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding had ingediend, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, nu de verdachte was vrijgesproken. De beslissing van het hof werd uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. W.A. Holland, en de uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting.