ECLI:NL:GHARL:2022:1614

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
21-004670-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in economische delicten met betrekking tot jachtakte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. P.C.H. van Schooten, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 8 december 2020, waarin hij was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit dat hij als houder van een jachtakte in strijd had gehandeld met de bij die jachtakte gestelde voorschriften. Tijdens de zitting van het hof op 16 februari 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij op rechtsgeldige wijze hoger beroep wilde instellen, ondanks gebreken in de e-mail die door zijn raadsman was verzonden. Het hof oordeelde dat deze gebreken door de verklaring van de verdachte gedekt waren, waardoor hij ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep.

Het hof heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de voorschriften die aan de jachtakte zijn verbonden niet in de processtukken aanwezig waren. Hierdoor kon het hof niet vaststellen of de verdachte enige voorschriften had overtreden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden geacht het tenlastegelegde feit te hebben begaan, en sprak hem vrij. Het hof vernietigde ook de eerder uitgevaardigde strafbeschikking. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de aanwezigheid van relevante processtukken in strafzaken en de noodzaak voor een duidelijke tenlastelegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004670-20
Uitspraak d.d.: 2 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 december 2020 met parketnummer 84-145603-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1956,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 februari 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, primair strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het namens hem ingestelde hoger beroep en subsidiair tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van de beide tenlastegelegde feiten tot een geldboete van € 500,-, subsidiair
10 dagen hechtenis, en vernietiging van de strafbeschikking. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.C.H. van Schooten, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Procesgang
Op 8 december 2020 te 15:13 uur heeft mr. P.C.H. van Schooten, advocaat te Rolde, een
e-mail aan de strafgriffie van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, gestuurd. Deze e-mail houdt in:
“Geachte heer, mevrouw,
op verzoek van mijn cliënt, de heer [verdachte] , wonende aan de [woonplaats] , stel ik hoger beroep in tegen het mondeling vonnis van de economische politierechter van hedenmorgen in de zaak met parketnummer: 84-145603-20.
Met vriendelijke groet,
Mr. P.C.H. van Schooten”.
Deze e-mail bevat verder het logo van het kantoor van mr. Van Schooten, het adres, het telefoonnummer, het faxnummer, het e-mailadres en de website van dat kantoor. De e-mail bevat niet de verklaring van mr. Van Schooten dat hij tot het aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep door [verdachte] voornoemd bepaaldelijk is gevolmachtigd.
[comparant] , - naar het hof begrijpt - werkzaam bij genoemde rechtbank, heeft dit verzoek opgevat als een bijzondere schriftelijke volmacht om namens [verdachte] voornoemd hoger beroep in te stellen. Op grond daarvan heeft de griffier van genoemde rechtbank op
8 december 2020 een akte instellen hoger beroep opgemaakt. Deze akte is ondertekend door de comparant [comparant] voornoemd en de griffier [griffier] .
De e-mail van mr. Van Schooten bevat niet diens handtekening. Ook anderszins ontbreekt een handtekening van mr. Van Schooten, bijvoorbeeld onder een zogenaamde volmachtbrief, die als bijlage bij een e-mail wordt gevoegd, gericht aan de strafgriffie van de rechtbank. De bijzondere schriftelijke volmacht voldoet derhalve niet aan het bepaalde krachtens het vierde lid van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), noch aan het bepaalde bij genoemd artikel 450, leden 2 en 3.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze wijze van instellen van hoger beroep moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring daarvan. Ter zitting heeft de advocaat-generaal deze vraag bevestigend beantwoord als nader toegelicht in de schriftelijke, aan het hof overgelegde, aantekeningen. Het hof daarentegen beantwoordt deze vraag ontkennend en wel op grond van het volgende.
Verdachte is met zijn raadsman, mr. Van Schooten voornoemd, ter zitting van het hof verschenen. Aldaar heeft de verdachte desgevraagd verklaard op rechtsgeldige wijze hoger beroep te hebben willen instellen tegen het vonnis van de economische politierechter van
8 december 2020 onder parketnummer 84-145603-20. Op grond van deze verklaring worden de gebreken in de e-mail van mr. Van Schooten d.d. 8 december 2020 voor gedekt gehouden. Het hof acht verdachte in zoverre ontvankelijk in het hoger beroep.

De omvang van het hoger beroep.

Het hof is van oordeel dat het verwijt in het eerste deel van het tenlastegelegde (artikel 3.27 Wet natuurbescherming) alsook het verwijt in het tweede deel van het tenlastegelegde (artikel 5.3 Wet natuurbescherming), ondanks het vermelden van de woorden "en/of" tussen elk van die delen, als aparte feiten moeten worden gezien. Het hof vat de tenlastelegging daarom op als impliciet cumulatief.
Het hof verstaat het vonnis van de economische politierechter, gelet op de in de aantekening van het mondeling vonnis (AMV) opgenomen kwalificatie en de vermelding van artikel 5.3 van de Wet natuurbescherming onder de toegepaste artikelen, aldus, dat verdachte ter zake van het
tweededeel van het tenlastegelegde is veroordeeld. Nu de AMV geen melding maakt van enige beslissing ter zake van het
eerstedeel van het tenlastegelegde, gaat het hof er van uit dat de economische politierechter verdachte daarvan ter terechtzitting heeft vrijgesproken. Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman dit ook bevestigd. Dit betekent dat voor zover het hoger beroep is gericht tegen deze vrijspraak verdachte daarin niet kan worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover voor dit hoger beroep van belang - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2018 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , als houder van een jachtakte, in strijd heeft gehandeld met de gestelde voorschriften bij die jachtakte, immers was tijdens het vervoer het wapen niet ingepakt zodat dit niet voor onmiddellijk gebruik kon worden aangewend en/of was het wapen niet ontladen en ontspannen.

Vrijspraak

Het hof acht niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof niet bewezen dat verdachte als houder van een jachtakte heeft gehandeld in strijd met de bij die jachtakte gestelde voorschriften, nu die voorschriften bij de processtukken ontbreken. Hierdoor kan het hof niet vaststellen of verdachte enig voorschrift bij die jachtakte heeft overtreden, en zo ja, welk(e) voorschrift(en).
Anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld kunnen als die voorschriften niet gelden de voorschriften, die deel uitmaken van een algemeen model/imprimé van een niet ingevulde jachtakte, dat zich wel bij de processtukken bevindt. Immers, niet kan worden vastgesteld of de voorschriften, behorende bij dit algemene model/imprimé van een jachtakte, ten tijde van het tenlastegelegde golden voor verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het eerste deel van het tenlastegelegde (artikel 3.27 Wet natuurbescherming).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 17 augustus 2020 met
CJIB nummer 3132 5420 0394 4572.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 2 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.