In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. P.C.H. van Schooten, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 8 december 2020, waarin hij was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit dat hij als houder van een jachtakte in strijd had gehandeld met de bij die jachtakte gestelde voorschriften. Tijdens de zitting van het hof op 16 februari 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij op rechtsgeldige wijze hoger beroep wilde instellen, ondanks gebreken in de e-mail die door zijn raadsman was verzonden. Het hof oordeelde dat deze gebreken door de verklaring van de verdachte gedekt waren, waardoor hij ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep.
Het hof heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de voorschriften die aan de jachtakte zijn verbonden niet in de processtukken aanwezig waren. Hierdoor kon het hof niet vaststellen of de verdachte enige voorschriften had overtreden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden geacht het tenlastegelegde feit te hebben begaan, en sprak hem vrij. Het hof vernietigde ook de eerder uitgevaardigde strafbeschikking. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de aanwezigheid van relevante processtukken in strafzaken en de noodzaak voor een duidelijke tenlastelegging.