ECLI:NL:GHARL:2022:1613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
21-003061-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van ladingbeveiliging tijdens vervoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van het niet voldoen aan de eisen voor het zekeren van lading tijdens het vervoer op de A28 op 1 mei 2018. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin de verdachte was vrijgesproken. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 16 februari 2022 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete van € 380,-.

Het hof heeft vastgesteld dat er niet voldoende bewijs was dat de lading die de verdachte vervoerde, niet correct was gezekerd volgens de Regeling voertuigen. De relevante artikelen, waaronder artikel 5.18.6, eerste lid, en artikel 5.1.2 van de Regeling voertuigen, werden besproken. Het hof concludeerde dat niet was onderzocht of de lading daadwerkelijk voldeed aan de eisen van de regeling, wat betekende dat het tenlastegelegde niet bewezen kon worden. De omstandigheid dat de verdachte mogelijk niet voldeed aan de richtsnoeren voor het zekeren van lading deed hier niet aan af.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Tevens werd de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. L.G. Wijma als voorzitter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003061-19
Uitspraak d.d.: 2 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 24 mei 2019 met parketnummer 96-090844-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het tenlastegelegde tot een voorwaardelijke geldboete van € 380,-, met een proeftijd van 2 jaren en vernietiging van de strafbeschikking. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 1 mei 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, A28, als bestuurder en/of eigenaar of houder van een motorrijtuig, trekker met oplegger, daarmee heeft gereden en/of laten rijden, terwijl de (niet voertuiggebonden) lading of een deel daarvan, niet zodanig was gezekerd dat deze onder normale verkeerssituaties, waaronder begrepen volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en slecht wegdek, niet van het voertuig kon vallen of de stabiliteit van het voertuig in gevaar kon brengen.

Vrijspraak

Het hof stelt vast dat het tenlastegelegde, blijkens de inhoud daarvan, is toegesneden op het delict bedoeld in artikel 5.18.6, eerste lid, van de Regeling voertuigen, in samenhang met artikel 5.1.2 van genoemde regeling.
Artikel 5.1.2. van de Regeling voertuigen bepaalt:
“Het is de bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien niet wordt voldaan aan de in afdeling 18 van dit hoofdstuk ten aanzien van het gebruik van voertuigen of samenstellen van voertuigen van de categorie of categorieën, waartoe die voertuigen behoren, gestelde eisen”.
Artikel 5.18.6 van de Regeling voertuigen is opgenomen in afdeling 18 van het in voormeld artikel 5.1.2 van de Regeling voertuigen genoemde hoofdstuk, te weten hoofdstuk 5.
Artikel 5.18.6, eerste lid, van de Regeling voertuigen bepaalt:
“1. De lading of delen daarvan moeten zodanig zijn gezekerd dat deze onder normale verkeerssituaties, waaronder begrepen volle remmingen, plotselinge uitwijkmanoeuvres en slecht wegdek, niet van het voertuig kunnen vallen of de stabiliteit van het voertuig niet in gevaar kunnen brengen.
Om hieraan te voldoen moet de lading of delen daarvan zodanig worden vastgezet dat minimaal de volgende versnellings- of vertragingskrachten kunnen worden weerstaan:
a. in de rijrichting: 0,8 maal het gewicht van de lading;
b. in de zijwaartse richting: 0,5 maal het gewicht van de lading en bij kantelgevaar 0,6 maal het gewicht van de lading;
c. in de achterwaarts richting: 0,5 maal het gewicht van de lading.

In aanvulling hierop moet lading zodanig zijn gezekerd dat deze door opwaartse krachten niet van het voertuig kan vallen.

Niet is onderzocht of de lading, die verdachte op 1 mei 2018 op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, A28, te [plaats] , gemeente [gemeente] , met een motorrijtuig, trekker met legger, vervoerde, was vastgezet overeenkomstig de (hierboven cursief weergegeven) tweede volzin, aanhef en onder a., b. en c, en was gezekerd overeenkomstig de (hierboven cursief weergegeven) derde volzin, van artikel 5.18.6, eerste lid, van de Regeling voertuigen. Dit brengt mee dat niet kan worden vastgesteld en derhalve niet kan worden bewezen dat het tenlastegelegde is begaan.
De omstandigheid, dat verdachte (mogelijk) niet heeft voldaan aan de “Richtsnoeren van
8 mei 2014 voor Europese beste praktijken, over het zekeren van lading voor vervoer over de weg”, op welke richtsnoeren de advocaat-generaal zich heeft beroepen, doet aan het vorenstaande niet af.
Verdachte dient gelet hierop van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 17 mei 2018 onder CJIB nummer 1132 5420 0325 7766.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 2 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.