In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van het niet voldoen aan de eisen voor het zekeren van lading tijdens het vervoer op de A28 op 1 mei 2018. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin de verdachte was vrijgesproken. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 16 februari 2022 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete van € 380,-.
Het hof heeft vastgesteld dat er niet voldoende bewijs was dat de lading die de verdachte vervoerde, niet correct was gezekerd volgens de Regeling voertuigen. De relevante artikelen, waaronder artikel 5.18.6, eerste lid, en artikel 5.1.2 van de Regeling voertuigen, werden besproken. Het hof concludeerde dat niet was onderzocht of de lading daadwerkelijk voldeed aan de eisen van de regeling, wat betekende dat het tenlastegelegde niet bewezen kon worden. De omstandigheid dat de verdachte mogelijk niet voldeed aan de richtsnoeren voor het zekeren van lading deed hier niet aan af.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Tevens werd de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. L.G. Wijma als voorzitter.