ECLI:NL:GHARL:2022:1572

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
200.296.022
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onderbewindstelling en instelling mentorschap wegens afwezigheid van gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot onderbewindstelling en instelling van mentorschap voor [verzoekster]. De kantonrechter had eerder, op 16 februari 2021, het verzoek toegewezen zonder [verzoekster] en andere belanghebbenden te horen, wat leidde tot de vraag van ontvankelijkheid in hoger beroep. Het hof oordeelde dat [verzoekster] belang had bij het hoger beroep, omdat zij niet adequaat was gehoord in de eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor onderbewindstelling en mentorschap niet aanwezig zijn, aangezien [verzoekster] in staat is haar financiële zaken zelf te regelen en geen hulp nodig heeft bij haar persoonlijke verzorging. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd en het verzoek van [verzoekster] werd alsnog afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in procedures betreffende onderbewindstelling en mentorschap, en bevestigt dat de rechter in eerste aanleg de verzoeker en belanghebbenden moet horen voordat een beslissing wordt genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.022
(zaaknummers rechtbank 9013483 en 9013484)
beschikking van 1 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de zoon],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de zoon,
en
Stichting Mentorschap [naam1],
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
in de hoedanigheid van mentor van [de oudste dochter] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de oudste dochter,
en in de hoedanigheid van mentor van [de jongste dochter] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de jongste dochter,
en
[de bewindvoerder] , handelend onder de naam [de bewindvoerder] Bewindvoering,
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: [de bewindvoerder] ,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de oudste en de jongste dochter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, van 16 februari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Die beschikking wordt verder ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 mei 2021;
  • een journaalbericht van mr. Sneper van 27 juli 2021 met producties;
  • een e-mailbericht van [de bewindvoerder] van 29 oktober 2021;
  • een e-mailbericht van [de bewindvoerder] van 4 november 2021 met producties;
  • twee e-mailberichten van Stichting Mentorschap van 1 december 2021 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Sneper van 18 januari 2022.
2.2
De zitting bij het hof heeft op 25 januari 2022 plaatsgevonden. De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 juli 2021 (zaaknummer 200.301.055). In die zaak wordt bij afzonderlijke beschikking beslist. Op de zitting waren aanwezig:
  • [verzoekster] met haar advocaat;
  • de zoon;
  • [de bewindvoerder] ;
  • [de schoonzus] (verder te noemen: de schoonzus), en
  • [naam2] namens [naam3] Bewindvoeringen B.V. (via een Skype-verbinding).
[naam3] Bewindvoeringen B.V. is de huidige bewindvoerder van [verzoekster] en is door het hof aangemerkt als belanghebbende in de zaak met zaaknummer 200.301.055.
Het hof heeft de schoonzus en [naam4] Bewindvoering B.V. (verder te noemen: [naam4] Bewindvoering) aangemerkt als informanten. Namens [naam4] Bewindvoering is, met bericht vooraf, niemand verschenen. Namens Stichting Mentorschap [naam1] is ook niemand verschenen.

3.De feiten

[verzoekster] is geboren [in] 1965.

4.De omvang van het geschil

4.1
Op 15 januari 2021 is bij de kantonrechter een formulier binnengekomen waarin – kort gezegd – een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap voor [verzoekster] wordt gedaan. Het formulier is ingevuld door [naam4] Bewindvoering en ondertekend door [verzoekster] .
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - voor zover hier relevant -:
  • de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] onder bewind gesteld en een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoekster] , wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, en
  • [naam4] Bewindvoering benoemd tot bewindvoerder en mentor.
4.3
[verzoekster] is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • primairhet inleidend verzoek tot onderbewindstelling en instelling van een mentorschap alsnog af te wijzen;
  • subsidiairde schoonzus te benoemen tot bewindvoerder en/of mentor;
  • meer subsidiair[verzoekster] de gelegenheid te geven om binnen één maand na de uitspraak van het hof een bereidheidverklaring van een bewindvoerder naar keuze te overleggen.
Daarnaast verzoekt [verzoekster] het hof te bepalen dat de schoonzus wordt aangemerkt als belanghebbende.

5.De motivering van de beslissing

ontvankelijkheid
5.1
Het hof overweegt allereerst dat [verzoekster] in hoger beroep komt van een beslissing van de kantonrechter, waarmee zij heeft gekregen hetgeen zij in het door haar ondertekende verzoek heeft verzocht. De kantonrechter heeft overeenkomstig het inleidend verzoek een onderbewindstelling en een mentorschap uitgesproken. Als uitgangspunt geldt dat de partij van wie het verzoek door de rechter in eerste aanleg is toegewezen geen belang heeft bij een hoger beroep en dat het rechtsmiddel van hoger beroep er niet voor dient om in zo’n geval gelegenheid te geven de beschikking waarin dit verzoek is toegewezen ongedaan te maken.
5.2
Uit de ondertekening van het verzoek tot onderbewindstelling en instelling mentorschap moet in beginsel worden afgeleid dat [verzoekster] de door de kantonrechter gegeven beslissing heeft gewild. Van belang is echter de volgende gang van zaken bij de kantonrechter. Op 15 januari 2021 heeft [verzoekster] een verzoek ingediend tot onderbewindstelling en instelling mentorschap. De kantonrechter heeft dit verzoek van [verzoekster] toegewezen zonder [verzoekster] en eventuele belanghebbenden daarover te horen. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat het horen van verzoekster en eventuele belanghebbenden achterwege wordt gelaten in verband met de uitzonderingssituatie die is ontstaan als gevolg van de coronacrisis en dat op een nader te bepalen tijdstip een zitting zal worden gepland voor het horen van verzoekster. Op 31 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Op die zitting heeft [naam4] Bewindvoering aanvullende stukken ingediend. De kantonrechter heeft [verzoekster] daarom de gelegenheid gegeven om daar na de zitting nog op te reageren. Namens [verzoekster] heeft haar advocaat op 14 april 2021 een brief gestuurd naar de kantonrechter. In deze brief reageert zij op de stukken die op de zitting zijn ingediend en schrijft zij onder meer dat [verzoekster] haar verzoeken wenst in te trekken. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat het de (ondubbelzinnige) wens van [verzoekster] was dat in eerste aanleg een onderbewindstelling en een mentorschap zouden worden uitgesproken. Als de kantonrechter [verzoekster] eerst had gehoord voordat hij een beslissing nam, had hij dit kunnen bemerken. Dit betekent dat [verzoekster] belang heeft bij haar hoger beroep en dat zij ontvankelijk is in haar verzoeken in hoger beroep.
hoor en wederhoor
5.3
[verzoekster] stelt dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, omdat het bewind en het mentorschap zijn ingesteld zonder [verzoekster] en eventuele belanghebbenden daarover te horen.
5.4
Volgens de ‘Aanbevelingen Meerderjarigenbewind’ zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht is het uitgangspunt dat verzoeker, betrokkene en belanghebbenden worden gehoord over een verzoek tot instelling van een bewind, hoewel artikel 800 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ruimte biedt om een dergelijk verzoek aanstonds op de stukken toe te wijzen. Voor de wijze waarop zaken sinds de uitbraak van de coronacrisis worden behandeld, is de ‘Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak’ vastgesteld. Volgens die regeling is het uitgangspunt dat zaken fysiek of online worden behandeld op zitting en als dat niet kan, de zitting telefonisch kan plaatsvinden. Het hof is daarom met [verzoekster] van oordeel dat het voor de hand had gelegen als de kantonrechter haar en de belanghebbenden wel (fysiek, online dan wel telefonisch) had gehoord. Voor zover [verzoekster] stelt dat zij haar recht op hoor en wederhoor niet heeft kunnen uitoefenen, geldt echter dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld door de niet gehoorde partij alsnog in de gelegenheid te stellen haar standpunt toe te lichten. Nu het hof [verzoekster] hiertoe in de gelegenheid heeft gesteld en [verzoekster] hiervan gebruik heeft gemaakt, heeft hoor en wederhoor naar het oordeel van het hof op toereikende wijze plaatsgevonden. Grief I faalt.
de positie van de schoonzus
5.5
[verzoekster] stelt dat de schoonzus belanghebbende is in de zin van artikel 798 lid 2 Rv dan wel artikel 798 lid 1 Rv, omdat tussen [verzoekster] en de schoonzus een tweede graad aanverwantschap bestaat, [verzoekster] en de schoonzus elkaar al sinds 1982 kennen en de schoonzus zeer betrokken is bij [verzoekster] .
5.6
In artikel 798 lid 1 Rv is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat in zaken van curatele, bewind of mentorschap onder belanghebbenden bovendien worden verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
5.7
Het hof stelt vast dat de schoonzus niet behoort tot de in artikel 798 lid 2 genoemde personen die - naast de in lid 1 bedoelde personen - in zaken van bewind of mentorschap onder belanghebbenden worden verstaan. De schoonzus kan ook niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv, omdat de onderhavige zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op haar rechten of verplichtingen. Grief II faalt.
wils(on)bekwaamheid
5.8
Volgens [verzoekster] was zij ten tijde van het ondertekenen van het verzoek tot onderbewindstelling en instelling mentorschap tijdelijk wilsonbekwaam, omdat zij vanwege het recente overlijden van haar partner niet goed en helder kon nadenken. Volgens [verzoekster] was het haar op het moment van ondertekenen niet duidelijk dat zij het volledige beheer over haar geld zou verliezen.
5.9
Het indienen van een verzoek tot onderbewindstelling en instelling mentorschap is een eenzijdige rechtshandeling. Het hof zal daarom aan de hand van de maatstaven in de artikel 3:33 en 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moeten beoordelen of de inhoud van het verzoek in overeenstemming was met de wil van [verzoekster] . Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat [verzoekster] ten tijde van het ondertekenen van het verzoek niet in staat was om haar wil te bepalen. Op de zitting bij het hof is aan [verzoekster] gevraagd wat zij dacht dat er zou gaan gebeuren als zij het formulier van de aanvraag tot onderbewindstelling en instelling mentorschap zou ondertekenen. [verzoekster] heeft op die vraag geantwoord dat zij dacht dat zij dan onder bewind zou komen te staan. [verzoekster] heeft ook gezegd dat zij al eerder onder bewind heeft gestaan. De zoon heeft op de zitting bij het hof gezegd dat aan hem is gevraagd of (ook) hij zijn handtekening wilde zetten onder het formulier en dat hij toen aan [verzoekster] heeft gevraagd of zij zeker wist dat zij het verzoek wilde doen en dat zij dit toen heeft bevestigd. Volgens hem heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld omdat zij achteraf spijt kreeg van het bewind en het mentorschap. Uit deze verklaringen leidt het hof af dat [verzoekster] ten tijde van het ondertekenen van het verzoek besefte wat de strekking en de gevolgen waren van het verzoek en dat zij bewust ervoor heeft gekozen om het verzoek in te dienen. Grief III faalt.
gronden voor onderbewindstelling en mentorschap
5.1
[verzoekster] meent dat niet is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan een onderbewindstelling en een mentorschap. [verzoekster] vindt een onderbewindstelling en een mentorschap niet nodig omdat zij prima in staat is om (samen met de schoonzus) zelf haar financiële zaken te regelen, zij geen schulden heeft en zij geen hulp nodig heeft bij haar persoonlijke verzorging of het inschakelen van medische zorg.
5.11
Anders dan de kantonrechter is het hof - op grond van de processtukken en wat op de zitting bij het hof aan de orde is gekomen - van oordeel dat de gronden voor een onderbewindstelling en een mentorschap (artikel 1:431 lid 1 BW respectievelijk artikel 1:450 lid 1 BW) niet aanwezig zijn. Niet is gebleken dat [verzoekster] vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en ook niet dat zij vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is of wordt bemoeilijkt haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. [verzoekster] heeft een vast inkomen. De meeste rekeningen worden automatisch afgeschreven. Er is geen sprake van verkwisting en [verzoekster] heeft geen schulden. [verzoekster] heeft op de zitting bij het hof gezegd dat zij het erg vervelend vindt dat de bewindvoerder een bepaalde rekening nog niet heeft betaald, omdat zij bang is voor incassokosten. Het hof leidt hieruit af dat [verzoekster] zicht houdt op haar rekeningen. [verzoekster] heeft regelmatig contact met de zoon en de schoonzus. Zij vraagt hen om hulp als dat nodig is. [verzoekster] kan weliswaar hulp van een derde gebruiken bij de afwikkeling van financiële zaken die wat ingewikkelder zijn, zeker nu de schoonzus als gevolg van een ongeval daar momenteel fysiek minder goed toe in staat is, maar dat is onvoldoende grond voor de verstrekkende maatregel van onderbewindstelling. [verzoekster] zou daarvoor ook een budgetcoach of budgetbeheer kunnen inschakelen, gelijk hetgeen de huidige bewindvoerder van [verzoekster] op de mondelinge behandeling heeft opgemerkt. Verder is op de zitting bij het hof gebleken dat sinds de bestreden beschikking geen feitelijke uitvoering is gegeven aan het mentorschap en dat [verzoekster] geen hulp nodig heeft gehad van de mentor.
5.12
Omdat de gronden voor een onderbewindstelling en een mentorschap niet aanwezig zijn, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de verzoeken van [verzoekster] alsnog afwijzen.
5.13
Hoewel de benoeming van [naam4] Bewindvoering tot bewindvoerder en mentor hierdoor met terugwerkende kracht komt te vervallen, blijven de door haar of met haar toestemming verrichte handelingen (ook) voor [verzoekster] verbindend (artikel 1:384 BW in verbinding met artikel 1:448 lid 4 BW respectievelijk 1:461 lid 4 BW).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, van 16 februari 2021 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van [verzoekster] om alle goederen die aan haar (zullen) toebehoren onder bewind te stellen en ten behoeve van haar een mentorschap in te stellen alsnog af;
draagt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW op een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, in verband met doorhaling van gemeld bewind in het Centraal Curatele- en bewindregister zodra deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 1 maart 2022 uitgesproken door mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.