ECLI:NL:GHARL:2022:1568

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
200.304.765
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een pachtzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 maart 2022 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een incidentele vordering. De zaak betreft een pachtovereenkomst tussen de appellant, [appellant], en de geïntimeerde, Stichting Andla Fonds. De pachtkamer van de rechtbank Noord-Nederland had eerder op 23 november 2021 de appellant veroordeeld om binnen 60 dagen zekerheid te stellen voor zijn bijdrage in de onderhoudskosten van het gepachte, ter hoogte van € 443.162,50, en had de uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis verklaard.

De appellant heeft in het incident gevorderd dat het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis schorst totdat er een eindarrest in de hoofdzaak is gewezen. De geïntimeerde, Andla Fonds, refereerde zich aan het oordeel van het hof, maar betwistte de duur van de schorsing, stellende dat deze slechts kan voortduren tot het eindarrest in de hoofdzaak en niet tot het moment dat dit eindarrest onherroepelijk is geworden.

Het hof heeft geoordeeld dat, gelet op de referte van Andla Fonds, de tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer wordt geschorst tot het eindarrest in de hoofdzaak. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het hof heeft verder bepaald dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.304.765
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 7461516)
arrest van de pachtkamer van 1 maart 2022
in het incident in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant, tevens eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. B. Nijman,
tegen:
de stichting
Stichting Andla Fonds,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: Andla Fonds,
advocaat: mr. J.H. van der Meulen.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van de pachtkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 april 2019, 9 juli 2019, 17 december 2019, 12 mei 2020, 16 juni 2020 en 23 november 2021.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 december 2021 met grieven en een eis in incident (met producties),
- de antwoordakte in het incident.
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1.
Tussen Andla Fonds als verpachter en [appellant] als pachter bestaat een pachtovereenkomst. De pachtkamer in eerste aanleg heeft bij vonnis van 23 november 2021 [appellant] veroordeeld om binnen 60 dagen zekerheid te stellen voor zijn bijdrage in de onderhoudskosten van het gepachte voor een bedrag van € 443.162,50. Daarnaast heeft de pachtkamer [appellant] veroordeeld in de kosten van de rechtbankdeskundige en in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
[appellant] vordert in het incident dat het hof (I) bepaalt dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van de in het vonnis van 23 november 2021 opgenomen veroordelingen wordt geschorst tot dat in het hoger beroep tegen dit vonnis een eindarrest is gewezen en dit eindarrest onherroepelijk is geworden, dan wel een voorziening te treffen die het hof passend en noodzakelijk acht en (II) Andla Fonds zal veroordelen in de deskundigenkosten, de proceskosten en de nakosten in beide instanties, zowel in de hoofdzaak als in het incident.
3.3.
Andla Fonds refereert zich ten aanzien van de incidentele vordering onder I aan het oordeel van het hof, behalve ten aanzien van de periode van de schorsing van de tenuitvoerlegging. Volgens Andla Fonds kan de schorsing van de tenuitvoerlegging alleen voortduren tot het eindarrest in de hoofdzaak en niet totdat het eindarrest in de hoofdzaak onherroepelijk is geworden. Verder concludeert Andla Fonds tot afwijzing van het door [appellant] onder II gevorderde. Tot slot vordert Andla Fonds om [appellant] in de kosten van het incident te veroordelen.
3.4.
Indien hoger beroep is ingesteld van een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kan de hogere rechter op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen (artikel 351 Rv). Gelet op de referte van Andla Fonds zal het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer van 23 november 2021 schorsen. De schorsing zal in tijdsduur worden beperkt totdat het hof een eindarrest heeft gewezen in de hoofdzaak. Een maatregel tot schorsing van de tenuitvoerlegging kan namelijk alleen betrekking hebben op de periode totdat op het rechtsmiddel einduitspraak is gedaan en dus niet ook op de periode waarin de einduitspraak nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. [1]
3.5.
Ten aanzien van de vorderingen onder II zal het hof de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De overige vorderingen onder II begrijpt het hof, anders dan Andla Fonds, als vorderingen in de hoofdzaak en niet als incidentele vorderingen. [appellant] heeft deze vorderingen kennelijk per abuis als nummer II onder de kop “In het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening” geplaatst. Het hof zal over deze vorderingen beslissen in de hoofdzaak. Mocht dat anders zijn dan zal het hof de incidentele vordering onder II afwijzen. Een beslissing daarover hangt immers af van de beslissing in de hoofdzaak. Het hof kan in dit incident nog niet op die beslissing vooruitlopen.
3.6.
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 november 2021 tot het eindarrest in de hoofdzaak;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en H.L. Wattel en de deskundige leden ing. P. Kerkstra en ir. J.H. Jurrius en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.

Voetnoten

1.Zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.6.4.